Selecteer een pagina

HR 10 juli 2020 ECLI:NL:HR:2020:1275

Het ontbreken van een op grond van de wet of de statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW en niet tot een besluit dat vernietigbaar is op grond van art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW. Indien in een procedure bij de kantonrechter, gevoerd op de voet van art. 5:130 lid 1 jo. 2:15 BW tevens een beroep wordt gedaan op art. 2:14 BW, dan hoeft die procedure niet te worden gesplitst teneinde het beroep op nietigheid in een afzonderlijke (dagvaardings)procedure door de rechtbank te laten beoordelen.

Art. 2:14 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig is, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.

Art. 2:15 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is, (a) wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen, (b) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door art. 2:8 BW worden geëist, en/of (c) wegens strijd met een reglement.

Deze bepalingen zijn via de schakelbepaling van art. 5:124 lid 2 BW ook van toepassing op de besluiten van een vereniging van eigenaars in de zin van art. 5:124 lid 1 BW.

Geschillen betreffende de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten in de zin van art. 2:14 en 15 BW dienen in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank aan de orde te worden gesteld. Voor de VvE kent art. 5:130 lid 1 BW evenwel een bijzondere regeling: de vernietiging van een besluit van een orgaan van een VvE dient in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter aanhangig te worden gemaakt.

In de onderhavige zaak ging het om de vraag of een besluit van een VvE, waarvoor op grond van de splitsingsreglement een gekwalificeerde meerderheid van stemmen was vereist, aantastbaar was omdat die meerderheid van stemmen niet was gehaald.  Het VvE-lid dat tegen deze besluiten wilde opkomen had daartoe een verzoekschriftprocedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. De kantonrechter verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk. In appel trok het hof door dat oordeel een streep. Daartoe oordeelde het hof:

Voor zover [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag legt dat voor het besluit een gekwalificeerde meerderheid vereist was en deze niet is gehaald, doet hij een beroep op nietigheid van het besluit in de zin van art. 2:14 BW. Dit gestelde gebrek in de besluitvorming valt niet onder de in art. 2:15 BW bedoelde schending van bepalingen ‘die de totstandkoming van een besluit regelen’. Dit betekent dat [verzoeker] dit bezwaar, op zich beschouwd, in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank had moeten aankaarten.

[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift echter ook bezwaren tegen het besluit aangevoerd die een beroep op vernietiging daarvan in de zin van art. 2:15 BW impliceren. In zoverre moet het verzoek, gelet op art. 5:130 BW, in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter gedaan worden.

[verzoeker] heeft derhalve in dit geval naast het beroep op nietigheid van het besluit ook een beroep op vernietiging van het besluit gedaan, beide op basis van een samenhangend feitencomplex. Met name gelet op deze samenhang mocht [verzoeker] beide kwesties tezamen in één verzoekschriftprocedure aankaarten en was de kantonrechter bevoegd om daarop te beslissen. Daarom is ook het hof in hoger beroep bevoegd over beide kwesties te beslissen in de bij hem aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure. Dat een van partijen hierdoor in zijn verdediging is of wordt benadeeld is niet gesteld of gebleken; beide partijen zijn inhoudelijk op beide kwesties ingegaan, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dat de kantonrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen omdat zij [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft verklaard, maakt dit niet anders.”

In cassatie wordt (onder meer) het oordeel van het hof, voor zover dat in de sleutel stond van het bepaalde in art. 2:14 BW bestreden. Tevergeefs. Volgens de Hoge Raad heeft verzoeker daarbij geen belang (rov. 3.2.2) omdat het hof heeft geoordeeld dat verzoeker zijn onder art. 2:14 BW vallende beroep op nietigheid in deze verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter mocht aankaarten, aangezien hij daarnaast een verzoek tot vernietiging deed op de voet van art. 5:130 lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW.

Ook inhoudelijk slaagt de klacht niet. Voor zover deze klacht betoogde dat een bepaling houdende een vereiste van een gekwalificeerde meerderheid is aan te merken als een bepaling die de totstandkoming van een besluit regelt als bedoeld in art. 2:15 BW, met als sanctie vernietigbaarheid, is dat volgens de Hoge Raad onjuist. Onder verwijzing naar de wetgeschiedenis (Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. Boeken 3,5 en 6, p. 169) overweegt de Hoge Raad (rov. 3.2.2) dat het ontbreken van een op grond van de wet of de statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW, en niet tot een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen als bedoeld in art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW.

Ook aan de procesvoering in zaken als de onderhavige wijdt het college nog een overweging:

“3.2.3 Opmerking verdient nog dat juist is het oordeel van het hof dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars op de voet van art. 5:130 lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW, tevens een beroep op de nietigheid van dat besluit als bedoeld in art. 2:14 BW aan de orde kan worden gesteld. De procedure behoeft in een zodanig geval dus niet te worden gesplitst teneinde het beroep op nietigheid in een afzonderlijke (dagvaardings)procedure door de rechtbank te laten beoordelen.”

Het cassatiemiddel bevatte overigens nog een klacht over de wijze waarop het hof het splitsingsreglement had uitgelegd. Na nog eens de hier toepasselijke – objectieve – uitlegmaatstaf te hebben vooropgesteld (rov. 3.1.2) en toegepast (rov. 3.1.3-3.1.5) verwerpt de Hoge Raad ook deze klacht.

Cassatieblog.nl

Share This