• Nieuws

Promontoria, een vervolg: overdracht van een vordering door een bank aan een niet-bank. Gaat de zorgplicht mee over?

16 juli 2020
Banking & Finance

Inleiding

Met betrekking tot de overdracht van vorderingen (zie in dat kader onze eerdere nieuwsbrief) heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven: ECLI:NL:HR:2020:1276 en ECLI:NL:HR:2020:1274. In twee gevallen waarbij een bank (F. van Lanschot Bankiers N.V.) een vorderingsrecht op een cliënt uit hoofde van een overeenkomst van geldlening aan een niet-bank (Promontoria, onderdeel van Cerberus Capital Management) overdraagt, zijn in een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad verschillende prejudiciële vragen gesteld en door de Hoge Raad beantwoord.

Met name voor partijen die handelen in vorderingen, waaronder vorderingen van banken op de cliënten van die banken (zoals in het geval van de twee zaken die aanleiding gaven tot het stellen van de prejudiciële vragen: ECLI:NL:RBAMS:2019:5729 en ECLI:NL:RBAMS:2019:6359), is de beantwoording door de Hoge Raad van belang. Zo kwam de vraag aan de orde of de aard van het eerder genoemde vorderingsrecht van een bank op een cliënt meebrengt dat dit vorderingsrecht onoverdraagbaar is in de zin van art. 3:83 lid 1 BW. Ook kwam de vraag aan de orde of, indien het antwoord op de eerste vraag negatief zou zijn en het vorderingsrecht dus kan worden overgedragen, op de niet-bank na overdracht van het vorderingsrecht een zorgplicht rust en, zo ja, welke invloed de publiekrechtelijke regels die gelden voor een bank (waaronder de Wet op het financieel toezicht) en de (bijzondere) zorgplicht die op een bank rust hebben op de inhoud van de op de niet-bank rustende zorgplicht.

Overdraagbaarheid

De Hoge Raad heeft bepaald dat de aard van een vorderingsrecht van een bank op een cliënt uit hoofde van een geldlening zich niet ertegen verzet dat dit vorderingsrecht door een bank aan een niet-bank wordt overgedragen. De inhoud van de prestatie die de cliënt in dat geval dient te verrichten, te weten het voldoen van aflossingstermijnen en rentebetalingen, wijzigt namelijk niet door een dergelijke overdracht. Ook vloeien uit een overeenkomst van geldlening geen rechten en bevoegdheden voort die uitsluitend door een bank, en niet ook door een niet-bank, kunnen worden uitgeoefend. Dat een niet-bank die rechten en bevoegdheden op een andere wijze zal uitoefenen dan een bank, brengt niet met zich mee dat het voornoemde vorderingsrecht, in afwijking van het wettelijke uitgangspunt dat vorderingen overdraagbaar zijn, onoverdraagbaar zou zijn.

Gevolgen overdracht

De Hoge Raad heeft verder bepaald dat indien een dergelijke overdracht heeft plaatsgevonden, dit niet betekent dat de zorgplicht die de bank heeft jegens de cliënt op de niet-bank komen te rusten. Hierbij valt te denken aan de zorgplicht op grond van de algemene bankvoorwaarden, de bijzondere zorgplicht die voor banken geldt als gevolg van hun maatschappelijke functie (welke bijzondere zorgplicht onderzoeks-, advies-, informatie- en waarschuwingsplichten met zich kan brengen, hetgeen afhankelijk zal zijn van de omstandigheden van het geval) en, voor zover van toepassing, de gedragsregels die voor een bank gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. Wel kan het zo zijn dat de (bijzondere) zorgplichten van de bank jegens de cliënt de inhoud van het vorderingsrecht beperkt, als gevolg waarvan de bank het vorderingsrecht alleen kan overdragen met inachtneming van die beperkte inhoud. Daarnaast kan de cliënt de verweermiddelen die zij jegens de bank kon inroepen, ook inroepen jegens de niet-bank. Ten slotte geldt dat ook de niet-bank en de cliënt in een rechtsbetrekking staan die wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat het overdragen vorderingsrecht afkomstig is van een bank die jegens de cliënt (bijzondere) zorgplichten heeft. Dit kan met zich brengen dat op de niet-bank een eigen zorgplicht komt te rusten, die zou kunnen inhouden dat de niet-bank zich in bepaalde gevallen op dezelfde wijze dient te gedragen als een redelijk handelende bank.

Conclusies

Een vorderingsrecht van een bank uit hoofde van een geldlening kan door een bank dus worden overgedragen aan een niet-bank. Dat het een vordering van een bank betreft, maakt dus niet dat die vordering onoverdraagbaar is. Van belang is verder dat de (bijzondere) zorgplicht van de bank daarbij niet als zodanig overgaat op de niet-bank. De cliënt kan op die (bijzondere) zorgplicht dus ook geen beroep op doen jegens de niet-bank. Wel kan de cliënt zich beroepen op de inhoud van de vordering die mede door de (bijzondere) zorgplicht wordt bepaald. Indien de (bijzondere) zorgplicht bijvoorbeeld met zich brengt dat de rente door de bank slechts tot een bepaald maximum kan worden verhoogd, dan geldt zulks ook voor de niet-bank. De cliënt kan zich jegens de niet-bank ook beroepen op de verweermiddelen die zij had jegens de bank. Ten slotte kan op de niet-bank op grond van de redelijkheid en billijkheid een zelfstandige (bijzondere) zorgplicht komen te rusten. De inhoud daarvan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat de overgedragen vordering afkomstig is van een bank.

Voor partijen die voornemens zijn om vorderingen van banken over te nemen, is bovenstaande met name van belang. Bent u een dergelijke partij en heeft u vragen over de implicaties van bovenstaande uitspraak, dan kunt u uiteraard contact opnemen met de banking & finance specialisten van Ploum.