Belastingzaken

Weigering gemachtigde

In een arrest van 6 november 2020 oordeelde de Hoge Raad over een beslissing van een rechtbank tot het weigeren van een gemachtigde om de belanghebbende in de procedure voor de rechtbank te vertegenwoordigen.

Artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren.

De zaak zelf betrof het beroep tegen een kennelijk niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen de voldoening op aangifte van belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Alleen de weigering van de gemachtigde door de rechtbank werd in cassatie aan de orde gesteld. De rechtbank had in deze zaak besloten de gemachtigde te weigeren wegens het volharden in bewust beledigend taalgebruik. Aan deze beslissing van de rechtbank waren gesprekken tussen de president van de rechtbank en de betrokken rechtbank vooraf gegaan. Die gesprekken zijn schriftelijk bevestigd. Toen de gemachtigde dit taalgebruik opnieuw bezigde heeft de rechtbank hem geïnformeerd over het voornemen hem als gemachtigde te weigeren. Voordat de rechtbank hiertoe besloot is de gemachtigde gehoord.

Advocaat-generaal Wattel concludeerde in zijn advies (PHR 30 juni 2020, ECLI:NL:PHR:2020:665) aan de Hoge Raad tot niet-ontvankelijkheid van het beroep omdat de cassatiemiddelen alleen waren gericht tegen de weigering van de gemachtigde en niet tegen de beslissing die de rechtbank op het beroep had genomen. Voor het geval de Hoge Raad deze middelen wel zou behandelen adviseerde de advocaat-generaal ze ongegrond te verklaren. Verder gaf de advocaat-generaal de Hoge Raad onder meer in overweging deze gemachtigde te weigeren in alle bij de Hoge Raad aanhangige procedures. Hij bracht hierbij in herinnering zijn conclusie van 28 februari 2020 in een andere zaak (PHR 28 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:184) met betrekking tot dezelfde gemachtigde en merkte op dat de gemachtigde ondanks een volstrekt heldere waarschuwing, zichzelf overtrof in gescheld en getier.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De bevoegdheid een gemachtigde of bijstandsverlener uit te sluiten is bedoeld als een uiterste maatregel die kan worden toegepast als tegen een gemachtigde of bijstandsverlener ernstig bezwaren rijzen. Dat kan door het toebrengen van schade aan concrete individuele belangen van zijn client maar ook door gedrag waardoor een behoorlijke rechtsbedeling in gevaar wordt gebracht. Indien door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik een doelmatige behandeling van het geschil ernstig wordt bemoeilijkt of het gezag van de rechtspraak zelf of van de bij de behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, kan dit het geval zijn.
De Hoge Raad overwoog dat alleen de rechter die is belast met de behandeling van een zaak kan besluiten tot weigering van een gemachtigde of bijstandsverlener. Het rechtsgevolg van die beslissing is beperkt tot die zaak en tot de instantie waarin de beslissing is genomen. De gemachtigde of bijstandsverlener en de desbetreffende partij moeten worden gehoord voordat de rechter tot weigering besluit. Na een beslissing tot weigering moet de desbetreffende partij een redelijke termijn worden gegund om te beslissen de procedure zonder gemachtigde of bijstandsverlener voort te zetten of om zich van een andere gemachtigde of bijstandsverlener te voorzien.

ARREST
HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730