Universiteit Leiden

nl en

Geef pleegkinderen geen pleegrechten, maar kinderrechten

Alle kinderen hebben rechten en dus ook pleegkinderen. Maar wanneer deze rechten niet worden nageleefd, hebben pleegkinderen maar heel weinig mogelijkheden om voor die rechten op te komen. Promotie op 8 oktober 2020.

Welke rechten hebben pleegkinderen en (hoe) kunnen zij deze gebruiken? Dat zijn voor pleegkinderen vaak ingewikkelde vragen, zegt promovendus Kartica van der Zon. Als kinderrechtenjurist bij Defence for Children beantwoordde ze veel vragen van pleegkinderen en andere betrokkenen over hun rechten. ‘Dat is vaak ingewikkeld. Zeker wanneer de wensen van de pleegkinderen niet overeenkwamen met de wensen van hun ouders met gezag. Bij een uithuisplaatsing wordt de opvoedingsverantwoordelijkheid gescheiden van de juridische verantwoordelijkheid. De opvoedingsverantwoordelijkheid komt bij de pleegouders, begeleid door jeugdbeschermingsinstanties. De juridische verantwoordelijkheid blijft bij de ouders. Dat betekent ook dat de ouders het kind vertegenwoordigen in rechte.’ Dus als de rechten van kinderen tijdens de pleegzorgplaatsing niet worden nageleefd, kunnen ze daar vaak alleen over klagen als ze daartoe worden vertegenwoordigd door hun ouders. Maar omdat ouders en kinderen in pleegzorgzaken regelmatig tegengestelde belangen hebben, leidt dit in de praktijk vaak tot problemen.

Kartica van der Zon

Daarnaast spelen er momenteel veel problemen in de jeugdbescherming, zegt Van der Zon. ‘Zo zijn er bijvoorbeeld te weinig pleeggezinnen om alle uit huis geplaatste kinderen op te vangen. Ook worden broers en zussen vaak in verschillende pleeggezinnen geplaatst omdat er niet genoeg gezinnen zijn die meer dan één pleegkind kunnen opvangen. Daarnaast zijn er ook lange wachttijden bij jeugdhulpverleners en de Raad voor de Kinderbescherming. Het komt daardoor regelmatig voor dat de praktijk knelt met kinderrechten.’

Voor kinderen is het dan dus heel lastig om voor hun rechten op te komen. Daarom wilde Van der Zon in kaart brengen welke rechten pleegkinderen precies hebben onder de huidige nationale en internationale wettelijke kaders. ‘In mijn proefschrift, getiteld Pleegrechten voor kinderen, heb ik samengebracht welke rechten van kinderen die met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin zijn geplaatst, kunnen worden afgeleid uit kinder- en mensenrechtenbepalingen. Daarbij heb ik specifiek gekeken naar vier beslissingen in de pleegzorg: de beslissing om het kind uit huis te plaatsen; de beslissing waar het kind komt te wonen (in welk pleeggezin, of in een instelling); beslissingen over de omgangsregeling en de beslissing waar het kind uiteindelijk gaat opgroeien (terug naar huis of in het pleeggezin). Die kinder- en mensenrechten heb ik vervolgens naast de nationale wet- en regelgeving gelegd en beoordeeld in hoeverre de rechten van kinderen worden beschermd en of kinderen daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om op te komen voor hun rechten op het moment dat deze niet worden nageleefd.’

Feiten en cijfers over de pleegzorg in Nederland

  • In 2019 woonden 23.272 jeugdigen voor korte of langere tijd bij pleegouders. Dat zijn er ruim 530 meer dan in 2018;
  • 79% van de nieuwe pleegzorgplaatsingen in 2019 betrof voltijdpleegzorg;
  • Eind 2019 wachtten 471 jeugdigen op pleegzorg;
  • In 2019 waren er 16.717 pleeggezinnen actief;
  • Er kwamen in 2019  2.778 pleegouders bij, 2.386 pleegouders stopten.

Bron: Pleegzorg Nederland

Voor alle vier de beslissingen doet de onderzoeker concrete aanbevelingen om de wet- en regelgeving aan te passen. Zo moet volgens de onderzoeker bij de beslissing tot uithuisplaatsing meer nadruk liggen op het doel van de uithuisplaatsing. Alleen wanneer dit doel duidelijk is, kan de kinderrechter toetsen of uithuisplaatsing noodzakelijk is. Bovendien kan dan ook worden beoordeeld wanneer de doelen van de plaatsing zijn bereikt en het kind dus weer terug naar huis kan. Wat de beslissing waar het kind komt te wonen betreft, bepleit Van der Zon een grotere rol voor kinderrechters. ‘Kinderrechters zijn vaak terughoudend om zich uit te spreken over de vraag waar het kind komt te wonen omdat die vraag toebehoort aan de uitvoeringspraktijk en niet aan de rechtelijke macht. Ik bepleit in het onderzoek dat kinderrechters zich wel degelijk op basis van toetsing aan kinder- en mensenrechten concreter uit kunnen spreken over pleeggezinplaatsingen.' Qua omgangsregelingen beveelt de onderzoekster aan om een wettelijke verplichting in te voeren om, na afgifte van de machtiging uithuisplaatsing, een omgangsplan op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt met wie een recht op omgang bestaat en op welke wijze de omgang zal plaats vinden.

De laatste beslissing, de gezagsbeëindiging, is wellicht de lastigste. Hoewel het uitgangspunt is dat kinderen en hun ouders herenigd moeten worden, weten we inmiddels ook dat terugplaatsingen regelmatig mislukken terwijl een hernieuwde uithuisplaatsing nieuwe trauma’s voor het kind zal opleveren. Nu er in de huidige praktijk bovendien erg veel wachtlijsten zijn, duurt het vaak maanden voordat de kinderrechter een beslissing van de Gecertificeerde Instelling over beëindiging van het gezag kan toetsen. Thuisplaatsing is dan, doordat er te veel tijd is verstreken, niet meer mogelijk. Voor kinderen is het in deze zaken heel lastig om voor hun rechten op te komen omdat de rechtsingangen hier heel beperkt zijn. In het proefschrift zijn daarom aanbevelingen opgenomen om de rechtsbescherming van pleegkinderen bij deze beslissingen te versterken.

Vangnet

De conclusie van Van der Zons onderzoek is dat pleegkinderen weliswaar rechten hebben, maar dat ze wanneer die rechten niet worden nageleefd maar heel weinig mogelijkheden hebben om voor die rechten op te komen. ‘Het recht is bedoeld als vangnet voor die gevallen waarin een kind niet onbezorgd kan opgroeien’, zegt Van der Zon. ‘Dat vangnet wordt gevormd door kinder- en mensenrechten. Maar kinderen hebben alleen iets aan het vangnet als het er ook daadwerkelijk hangt wanneer ze naar beneden vallen. Gebleken is dat dit niet altijd zo is.’

Precies daarnaar wil de onderzoeker verwijzen met de titel van het proefschrift, Pleegrechten voor kinderen. ‘Zoals pleegkinderen wel tot een gezin behoren maar geen eigen kinderen zijn, zijn pleegrechten wel rechten maar geen eigen rechten. Daardoor heeft het kind ook geen volledige zeggenschap over die rechten. Het onderzoek en de daarin opgenomen aanbevelingen beogen eraan bij te dragen dat we pleegkinderen in de toekomst geen pleegrechten meer bieden, maar kinderrechten.’

Promotor prof.mr.drs. M.R. Bruning over het onderzoek van Van der Zon:

'Het onderzoek van Kartica van der Zon geeft op heldere wijze inzicht in de juridische spanningen rondom rechten van minderjarigen, ouders en pleegouders als kinderen in een pleeggezin wonen met een maatregel van ondertoezichtstelling. Op basis van uitgangspunten die zijn afgeleid uit relevante mensen- en kinderrechten concludeert zij dat rondom deze pleegzorgplaatsingen de rechten van kinderen nog niet in alle opzichten voldoen aan mensenrechtelijke verplichtingen en moeten verbeteren. Tegelijk maakt zij inzichtelijk dat rechten hebben en rechten uitoefenen voor kinderen twee verschillende zaken zijn en dat er meer nodig is voor kinderen om hun rechten ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Haar inzichten zijn waardevol voor de huidige wetenschappelijke discussie over gedwongen uithuisplaatsingen van minderjarigen en tevens relevant voor het maatschappelijke debat over jeugdhulp en pleegzorg.'

Tekst: Floris van den Driesche
Mail de redactie

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.