7 mei 2021

De procedure na en tegen een uitspraak van de Huurcommissie

author

Frank (F.J.) Ringnalda

feature-img

Als de Huurcommissie een uitspraak heeft gedaan en huurder of verhuurder kan zich niet in die uitspraak vinden, dan kan hij/zij een procedure starten op grond van art. 7:262 BW. Daarin staat kort gezegd dat door het starten van de procedure bij de Kantonrechter over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht, de uitspraak komt te vervallen. Die procedure moet binnen acht weken na de verzenddatum van de uitspraak van de Huurcommissie worden gestart.

Vragen over de gevolgen van het instellen van een procedure bij de Kantonrechter

In de literatuur en rechtspraak was onduidelijk of door het starten van de procedure de gehele uitspraak van de Huurcommissie vervalt, of – als bijvoorbeeld meerdere onderwerpen zijn behandeld door de Huurcommissie – slechts dat deel van de uitspraak waarover een uitspraak is gevorderd bij de Kantonrechter. Daarnaast bestond nog wel eens discussie over de vraag of de wederpartij, de gedaagde in de procedure een vordering in reconventie moet instellen als hij het met (andere) delen van de uitspraak niet eens was, en of hij dat ook moet doen binnen de termijn van acht weken die is opgenomen in art. 7:262 BW. De Kantonrechter in Groningen heeft daarover zogenaamde prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, die die vragen in zijn beslissing van 23 april 2021 heeft beantwoord.

De antwoorden op de prejudiciële vragen

De Hoge Raad heeft heldere antwoorden gegeven.

Door het tijdig instellen van een vordering op grond van art. 7:262 BW, zijn partijen in het geheel niet meer gebonden aan de uitspraak van de Huurcommissie. De gehele uitspraak vervalt dus, ook als niet over alle onderdelen van de uitspraak een vordering wordt ingesteld. De kantonrechter dient in de gestarte procedure dan ook te beslissen over alle geschilpunten die aan de Huurcommissie zijn voorgelegd. Daarvoor is niet nodig dat daarvoor een vordering in reconventie (tegenvordering) wordt ingesteld of dat die in het verweer van de gedaagde aan de orde komen.

Dat brengt mee dat ook als wel een tegenvordering wordt ingediend, gedaagde die niet binnen de termijn van acht weken hoeft in te dienen om ontvankelijk te zijn. Dat mag dus ook later.

Het is uiteraard wel zo, dat als uit de standpunten van partijen niet blijkt van bezwaren tegen de beslissing van de Huurcommissie (bijvoorbeeld omdat bepaalde onderwerpen in het geheel niet aan de orde worden gesteld door partijen) de Kantonrechter de beslissing van de Huurcommissie zonder nadere motivering mag overnemen. Als beide partijen zelfs stellen dat zij over bepaalde geschilpunten geen beslissing van de Kantonrechter wensen, dient de Kantonrechter de beslissing van de Huurcommissie te eerbiedigen.

Tenslotte overweegt de Hoge Raad dat het voorgaande ook geldt als verstek wordt verleend tegen de gedaagde. Daarbij is het natuurlijk wel zo dat de Kantonrechter slechts rekening kan houden met hem kenbare feiten en omstandigheden.

Kortom

De beantwoording van de prejudiciële vragen heeft duidelijkheid opgeleverd en ervoor gezorgd dat een aantal discussies/onduidelijkheden tot het verleden behoren. Mocht je naar aanleiding van het voorgaande toch nog vragen hebben of eens willen overleggen, neem dan gerust contact met mij op.

 

author

Frank (F.J.) Ringnalda

Frank is specialist op het gebied van huurrecht (woonruimte en bedrijfsruimte) en vastgoedrecht in brede zin. Hij treedt veel op voor professionele verhuurders, zoals woningcorporaties en beleggers. Frank heeft vijf jaren bij een groot advocatenkantoor in Amsterdam gewerkt op het gebied van vastgoed. Door zijn ...
Delen

overig nieuws_