03 Dec 2021
blog

Gevolgen van niet opkomen tegen beschikking rechter-commissaris op grond van artikel 176 Fw

Blog

Op 23 november 2021 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch arrest gewezen in het kort geding tussen appellanten en de curator in het faillissement van appellanten (Hof ’s-Hertogenbosch 23 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3506). Het betreft een hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Limburg. De procedure ziet in het kort op een beschikking van de rechter-commissaris tot machtiging van de curator om de woning van appellanten te verkopen. In het arrest zijn appellanten in het ongelijk gesteld.

Beschikking en kort geding in eerste aanleg

Appellanten, twee natuurlijk personen, zijn op 4 april 2017 in staat van faillissement verklaard. Appellanten zijn eigenaar van een woning die op 23 april 2019 is getaxeerd op EUR 212.500,00. De curator heeft begin juni 2019 de rechter-commissaris om machtiging verzocht om de woning in het faillissement te verkopen. Dit verzoek is eind juni 2017 toegewezen door de rechter-commissaris, waarbij de curator is medegedeeld dat zij de woning met spoed moest verkopen. Appellanten hebben op grond van artikel 67 Fw hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar dit hoger beroep is kennelijk door appellanten ingetrokken.

 

Vervolgens hebben appellanten een kort geding procedure bij de Rechtbank Limburg aangespannen, waarin zij vernietiging, althans schorsing, van de beschikking van de rechter-commissaris vorderen. Ook vorderen zij een verbod aan de curator op te leggen om tot verkoop van de woning over te gaan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van appellanten afgewezen.

 

Hoger beroep

In hoger beroep hebben appellanten drie grieven aangevoerd ten einde hun vordering om de beschikking van de rechter-commissaris te schorsen, toegewezen te krijgen. Allereerst zal, aldus appellanten, slechts een gering bedrag overblijven voor de gezamenlijke crediteuren wanneer tot verkoop van de woning tegen de getaxeerde prijs wordt overgegaan, gezien de hoogte van de hypotheek en de aflossing daarvan (grief I). Daarnaast wijzen appellanten op hun persoonlijke omstandigheden (grief III): ondanks hun lage inkomen zijn zij – na verkoop van de woning – aangewezen op huur in de particuliere sector aangezien zij geen urgentie hebben voor het toewijzen van een sociale huurwoning. Bovendien brengt verhuizen de nodige kosten voor appellanten met zich als zij al een huurwoning zien te bemachtigen. Verder voeren appellanten aan dat zij via familie een bedrag ter beschikking hebben om op de boedelrekening te storten bestaande uit de te verwachten overwaarde bij verkoop van de woning (tegen de in april 2019 getaxeerde prijs). Daarnaast geven appellanten aan dat verschillende crediteuren bereid zijn hun vordering in te trekken, te verminderen of dat bepaalde vorderingen inmiddels zijn voldaan. Hiermee, in combinatie met het ter beschikking gestelde bedrag, zouden de overgebleven crediteuren grotendeels kunnen worden voldaan en is het belang van de boedel bij verkoop van de woning volgens appellanten niet in verhouding tot hun belang om de woning te behouden (grief II).

 

Met betrekking tot grief I beslist het hof dat deze bezwaren in een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris naar voren hadden moeten worden gebracht. Ten aanzien van grief II en grief III beslist het hof dat met het aanbod dat appellanten hebben gedaan, met betrekking tot het door familie ter beschikking gestelde bedrag en de wijziging van de vorderingen van de crediteuren, niet voldoende aannemelijk is geworden dat zonder verkoop van de woning de boedelkosten kunnen worden voldaan én de crediteuren grotendeels kunnen worden voldaan. Hierbij geeft het hof ook aan dat de woning tegen een hogere prijs dan de getaxeerde prijs kan worden verkocht en dat in augustus 2020 de marktwaarde van de woning op EUR 250.000,00 is bepaald.

 

Alles in aanmerking nemend beslist het hof dat er door appellanten te weinig is aangedragen om te beslissen dat de curator misbruik maakt van haar bevoegdheid om de woning te verkopen. Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank.

 

Beschikking en misbruik van bevoegdheid

Uit het arrest volgt dat appellanten hoger beroep op grond van artikel 67 Fw hebben ingesteld, maar dit kennelijk hebben ingetrokken. Op grond van artikel 67 jo. 176 Fw staat hoger beroep echter niet open tegen een machtiging van de rechter-commissaris tot verkoop van de woning. Appellanten hadden in dit geval op grond van artikel 69 Fw op kunnen komen tegen de voorgenomen verkoop (zie ook: HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1799). Indien een dergelijk verzoek wordt afgewezen, staat hiertegen wél hoger beroep op grond van artikel 67 Fw open.

 

In een verzoek op grond van artikel 69 Fw hadden appellanten hun bezwaren tegen de machtiging naar voren kunnen brengen. Een artikel 69 Fw-verzoek kent, in tegenstelling tot artikel 67 Fw, geen harde termijn. Het staat appellanten derhalve nog steeds open om hun bezwaren tegen de machtiging te uiten in een artikel 69 Fw-verzoek. Uit de casus volgt niet of appellanten van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.

 

In onderhavige procedure staat slechts de mogelijkheid open om te toetsen of de curator misbruik maakt van de verleende machtiging. De toets om te bepalen of sprake is van misbruik van bevoegdheid is op andere maatstaven gebaseerd dan de vraag of terecht machtiging is verleend door de rechter-commissaris. Een deel van de grieven die appellanten naar voren brengen, hadden wél gepast in een artikel 69 Fw-verzoek - dan wel hoger beroep op grond van artikel 67 Fw tegen een beslissing volgend uit een dergelijk verzoek - maar niet in onderhavige procedure. Deze grieven hebben namelijk betrekking op de machtiging en niet het gebruik - dan wel misbruik - van de machtiging. Er is pas sprake van misbruik van bevoegdheid wanneer de belangen van de appellanten tot behoud van de woning zwaarder wegen dan het belang van de curator tot verkoop van de woning.

 

In dit geval hebben appellanten onvoldoende kunnen aantonen dat hun belang zwaarder weegt. Zij hebben bijvoorbeeld niet aangetoond dat ook zonder verkoop van de woning de boedelkosten én crediteuren (nagenoeg) volledig kunnen worden voldaan. Bij verkoop van de woning is dit namelijk wél het geval, waardoor het belang van de curator om tot verkoop van de woning over te gaan dan ook zwaarder weegt dan het belang van appellanten. Hierbij speelt ook mee dat de beschikking van de rechter-commissaris van alweer meer dan twee jaar geleden dateert en appellanten derhalve al lange tijd hebben gehad om op zoek te gaan naar een alternatieve woning.

 

Conclusie

Indien een curator machtiging verkrijgt van een rechter-commissaris om, zoals in dit geval, tot verkoop van een woning in een faillissement over te gaan, is een verzoek op grond van artikel 69 Fw de enige manier voor belanghebbenden om de machtiging zelf aan te vechten. Indien geen gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is het slechts mogelijk om het gebruik van de machtiging aan te vechten waarbij misbruik van de bevoegdheid moet worden aangetoond.

 

Keywords

artikel 67 Fw
artikel 69 Fw
Beschikking
Misbruik van recht

Auteur(s)

Milou Tiemensma

Advocaat bij Ten Holter Noordam advocaten

LinkedIn