Home / Publicaties / Hoge Raad: onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke...

Hoge Raad: onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking leidt ook tot onverpandbaarheid vordering

07/07/2022

Op 1 juli 2022 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2022:984) over de gevolgen van een onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking. In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad de vraag of een onoverdraagbaarheidsbeding ex artikel 3:83 BW (met goederenrechtelijke werking) ten aanzien van vorderingsrechten ook leidt tot onverpandbaarheid van deze vorderingen (in goederenrechtelijke zin).

De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend (in r.o. 4.3.3.):

"Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen (art. 3:81 lid 1 BW). Art. 3:228 BW bepaalt dat op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, een recht van pand hetzij van hypotheek kan worden gevestigd. Uit deze bepalingen volgt dat alleen op voor overdracht vatbare goederen een recht van pand kan worden gevestigd. Een beding als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW, dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht met goederenrechtelijke werking uitsluit, leidt derhalve ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht."

Het oordeel van de Hoge Raad is niet geheel verbazingwekkend en past in het systeem van het Burgerlijk Wetboek, maar er werd in de literatuur wel eens anders over gedacht. Aan die onduidelijkheid komt met dit arrest nu een einde.

Een gevolg van het arrest van de Hoge Raad is ook dat een dergelijk expliciet verpandingsverbod niet nodig is als er een onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking is overeengekomen. Voor financiers blijft het dus van groot belang op te letten op onoverdraagbaarheidsbedingen met goederenrechtelijke werking omdat die ook tot onverpandbaarheid leiden en daarmee tot een mogelijke beperking van de waarde van een pandrecht op een debiteurenportefeuille.

Uit het arrest blijkt ook dat de voorvraag – namelijk of het onoverdraagbaarheidsbeding eigenlijk wel goederenrechtelijke werking heeft – een kwestie van uitleg is (conform het bekende Haviltex-arrest van de Hoge Raad). 

De leer van de Hoge Raad is dat in beginsel alleen sprake is van verbintenisrechtelijke werking (waardoor overdracht en verpanding mogelijk zijn), tenzij uit de - objectief te beoordelen - formulering van het beding blijkt dat goederenrechtelijke werking werd beoogd. Dat is een bevestiging van het eerdere arrest van de Hoge Raad inzake Coface/Intergamma van 21 maart 2014. De leer van dat arrest geldt dus nog steeds.

Indien u vragen heeft over het arrest of over onoverdraagbaarheidsbedingen, neem dan gerust contact op met een van onze specialisten.

Auteurs

Portret vanJonathan Ee
Jonathan van Ee
Advocaat
Amsterdam