Hoge Raad: Rechter, wijs verzoek voorlopig verzoek getuigenverhoor niet (te) snel af

expertise:

Ondernemingsrecht - M&A

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

04 augustus 2022

Inleiding

Heeft u wel eens in een situatie gezeten waarin u twijfelt of u een procedure wil aanspannen? Wat kunt u doen om binnen een kortere termijn een beter beeld hierover te krijgen? U kunt een voorlopig getuigenverhoor instellen.

Voorlopig getuigenverhoor

Een voorlopig getuigenverhoor is er namelijk op gericht dat u: (i) kunt inschatten of het verstandig is om een procedure te starten doordat u opheldering kunt krijgen over de voor u nog onduidelijke relevante feiten en omstandigheden die in een (eventuele) procedure kunnen bijdragen aan een beslissing in het geschil, (ii) kunt voorkomen dat bewijs verloren gaat, en (iii) bewijs van feiten en omstandigheden kunt verschaffen die u in een eventueel te beginnen procedure dient te bewijzen.

De Hoge Raad heeft op 15 juli jl. tot tweemaal toe een uitspraak van een hof vernietigd, omdat deze volgens de Hoge Raad te streng was bij de vraag of het verzoek voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar was. In de eerste uitspraak (ECLI:NL:HR:2022:1105) verzoekt verzoeker een voorlopig getuigenverhoor om duidelijkheid te verkrijgen over afspraken die tussen hem, de Gemeente en verweerster in november 2017 tot stand zijn gekomen. De rechtbank en het hof hebben dit verzoek afgewezen.

Uit de stellingen die verzoeker naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij aanvankelijk aanspraak maakte op verkrijging door verjaring van het gehele terrein, dat naar aanleiding daarvan in november 2017 een afspraak is gemaakt met de Gemeente en met verweerster die inhield dat verzoeker zijn verjaringsaanspraak beperkte tot de spie grond, dat de wethouder van de Gemeente bij deze afspraak was betrokken en dat een ambtenaar van de Gemeente de afspraak over de spie grond heeft ingetekend op een kadastrale kaart, dat verweerster in het kader van die afspraak heeft toegezegd voor haar rekening de garagemuur te verplaatsen in die zin dat de spie grond hetzij als garage, hetzij als carport bij het pand van verzoeker kon worden betrokken, en dat verzoeker hierbij belang had omdat hij zijn auto in de huidige garage lastig kon parkeren door de naar binnenwijkende muur. Verzoeker heeft deze stellingen onderbouwd met een afschrift van de kaart waarin naar zijn zeggen een ambtenaar van de Gemeente de spie grond in heeft getekend en met de brief van 15 november 2017 waarin de afspraken met verweerster zijn vastgelegd.

Het oordeel van het hof dat verzoeker niet erin is geslaagd zijn verzoek voldoende duidelijk en concreet te maken, en dat onvoldoende duidelijk is gemaakt wat volgens verzoeker de aard en het beloop van de in te stellen vordering is en op welk feitelijk gebeuren het voorlopig getuigenverhoor betrekking heeft, is volgens de Hoge Raad onjuist.

In de tweede uitspraak (ECLI:NL:HR:2022:1112) is aan het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij CEB zich heeft verplicht aan verzoeker kredieten van USD 42.500.000,– te verstrekken voor de aankoop van twee schepen en vergoedingen van USD 75.000,– en USD € 45.000,– per maand te betalen tot het moment waarop hij inkomsten uit de exploitatie van de door hem te kopen schepen zou ontvangen. Verzoeker heeft zich volgens zijn stellingen verplicht tot overdracht van zijn aandelen in MMZ en tot verkoop en teruglevering van een aantal zeeschepen. Verzoeker stelt dat hij zijn verplichtingen uit deze overeenkomst wel is nagekomen, en CEB niet en dat hij daarom recht heeft op schadevergoeding van CEB. Met het voorlopig getuigenverhoor wil verzoeker de gestelde overeenkomst bewijzen. De rechtbank en het hof hebben het verzoek afgewezen.

Het oordeel van het hof is volgens de Hoge Raad onjuist. De omstandigheid dat feiten voorafgaand aan of in de procedure over het voorlopig getuigenverhoor niet betwist zijn, brengt op zichzelf niet mee dat de verzoeker geen belang heeft bij een getuigenverhoor over deze feiten. De feiten zouden immers in de regel alsnog betwist kunnen worden. In de tweede plaats heeft het hof aan de inhoud van het verzoek te strenge eisen gesteld. Verzoeker heeft aan zijn verzoek mede ten grondslag gelegd dat tussen hem en de belanghebbenden bij en bestuurders van CEB een nauwe relatie bestond waarin gewerkt werd in vertrouwen, dat hij nog een beloning zou ontvangen omdat hij aan CEB vermogensbestanddelen heeft overgedragen, en dat die beloning is geconcretiseerd in de afspraken zoals die later zijn vastgelegd in de aantekeningen van de bespreking op 24 maart 2010.

Een voorlopig getuigenverhoor kan er mede toe dienen deze context van de volgens verzoeker gemaakte afspraken te onderzoeken.

Ook het oordeel van het hof dat verzoeker zijn stellingen op het punt van de gebondenheid van CEB aan de afspraken nader had moeten concretiseren, miskent volgens de Hoge Raad dat een voorlopig getuigenverhoor dat voorafgaat aan een mogelijk geding mede ertoe strekt verzoeker de gelegenheid te bieden opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.

Uit het voorgaande volgt dat ook ontoereikend is gemotiveerd het oordeel van het hof dat verzoeker geen voldoende belang heeft bij zijn verzoek bij gebrek aan voldoende gestelde feiten waaruit gebondenheid van CEB aan de overeenkomst kan volgen.

Advies

Mochten er twijfels zijn over het starten van een procedure, dan is het raadzaam om te onderzoeken of eerst een voorlopig getuigenverhoor moet worden verzocht.

Meer informatie

Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op Marc Janssen of andere leden van de sectie Ondernemingsrecht.