Incassoprocedure vanwege consumentenkrediet en gedaagde verschijnt niet: schot voor open doel?

Casper Rooijakkers & Simone Peek
29 sep 2022

De rechtbank Gelderland heeft afgelopen maand drie vonnissen gewezen in incassozaken die waren gestart door aanbieders van consumentenkrediet. Het gaat om drie verstekvonnissen, nu in geen van de procedures de gedaagde consument was verschenen. In verstekzaken toetst de rechter doorgaans slechts marginaal of de vordering juist is; als deze niet ‘onrechtmatig of ongegrond voorkomt’ wordt deze in principe toegewezen.

Toch werd in geen van deze zaken de gehele vordering toegewezen. Omdat in de incassoprocedures Europese consumentenrechten speelden uit de richtlijn consumentenkredietovereenkomsten (Richtlijn 2008/48/EG), toetste de rechter ambtshalve of de betreffende beschermingsbepalingen correct waren nageleefd. Dat was niet steeds het geval, hetgeen verschillende gevolgen had voor de kredietaanbieders.

Deze uitspraken passen in een rij van uitspraken van Nederlandse rechters die de afgelopen jaren ambtshalve controleren of is voldaan aan regels voor kredietverstrekking aan consumenten. Voor incassobureaus, gerechtsdeurwaarders, kredietverstrekkers en andere partijen actief op de consumptief kredietmarkt is het niet alleen interessant om te lezen hoe de rechtbank Gelderland omgaat met dit soort vorderingen. Ook vallen uit de uitspraken relevante aandachtspunten af te leiden voor de formulering van bedingen in kredietovereenkomsten, de dossieropbouw in het kredietproces en de inkleding van incassovorderingen.

I.  BNP Paribas Personal Finance B.V. / [gedaagde] (ECLI:NL:RBGEL:2022:4817)

In de eerste zaak had de kredietaanbieder de overeenkomst opgezegd omdat de consument achterstallig was met de maandelijkse aflossing van het krediet. Tenminste één termijnbedrag was meer dan twee maanden achterstallig en er werd ook na aanmaning niet betaald. Het krediet werd opgezegd en het openstaande kredietbedrag ineens opgeëist.

In het kader van de ambtshalve toetsing wijst de rechter erop dat opzegging en vervroegde opeisbaarheid van het volledige kredietbedrag niet is toegestaan, behalve voor het geval dat ‘de consument, die ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen’.

Dit volgt uit artikel 7:77 BW en de feiten van deze zaak lijken daarmee in lijn. In zoverre lijkt er niets aan de hand voor de kredietaanbieder. Maar de rechter kijkt verder dan wat er feitelijk is gebeurd en beoordeelt ambtshalve of het opeisingsbeding zoals verwoord in de kredietovereenkomst voldoet aan de eisen van artikel 7:77 BW.

De relevante voorwaarden van de kredietovereenkomst op dit punt zijn als volgt:

Betalingsachterstand

Als u meer dan twee (2) maanden achterstand heeft, sturen wij u een ingebrekestelling. In deze ingebrekestelling wordt een termijn genoemd waarbinnen u de achterstallige betaling(en) alsnog moet betalen. Betaalt u die ook niet, dan wordt de lening door ons uit handen gegeven aan een incassobureau, tenzij wij met u een andere afspraak maken.

(…)

Beëindiging

In de volgende gevallen mogen wij meteen de uitstaande schuld terugvorderen en de overeenkomst beëindigen:

I. als u een betalingsachterstand van twee (2) maanden of meer heeft en ondanks ons verzoek niet betaalt;

Kennelijk leest de rechter hierin dat de kredietaanbieder met een ‘betalingsachterstand van twee (2) maanden’ het ‘aantal termijnen’ dat was gemist zou hebben bedoeld. Oftewel, bij twee gemiste termijnen die ondanks verzoek niet worden betaald kan de overeenkomst worden beëindigd en de uitstaande schuld teruggevorderd.  Dit zou in strijd zijn met artikel 7:77 BW, aangezien op grond van dat artikel de overeenkomst alleen kan worden beëindigd als (ten minste) één termijn meer dan twee maanden achterstallig is en er na aanmaning niet wordt betaald.

Je kunt je afvragen of dit een logische uitleg is die de rechter hier geeft. In de voorwaarden van de kredietaanbieder kun je immers ook lezen dat pas als een termijnbedrag meer dan twee maanden achterstallig is en aanmaning niets oplevert, tot beëindiging van de overeenkomst en opeising van het openstaande kredietbedrag wordt overgegaan.

Dat de kredietaanbieder in de praktijk pas tot opzegging van de kredietovereenkomst en incasso van het volledige nog openstaande kredietbedrag is overgegaan nadat ten minste één termijn meer dan twee maanden was verstreken en aanmaning niets opleverde, is een indicatie dat de kredietaanbieder zijn voorwaarden hanteert conform het bepaalde in artikel 7:77 BW.

De rechter gaat daar in dit geval aan voorbij en zet een streep door de vordering tot beëindiging en opeising, omdat volgens de rechter het opeisingsbeding nietig is vanwege strijd met artikel 7:77 BW. Omdat de kredietaanbieder geen andere grondslagen voor haar vordering heeft aangevoerd (e.g. ontbinding ex artikel 7:82 BW) staat de kredietaanbieder met lege handen.

Een bijkomend gevolg voor deze kredietaanbieder lijkt te zijn dat niet alleen in dit specifieke geval het krediet niet kan worden opgezegd en opgeëist, maar dat in feite voor alle kredietovereenkomsten die onder deze voorwaarden tot stand zijn gekomen het opeisingsbeding nietig zou zijn. Het is daarom aannemelijk dat de kredietaanbieder hoger beroep aantekent om dit te proberen recht te zetten.

II.  Intrum Nederland B.V. (Otto) / [gedaagde] (ECLI:NL:RBGEL:2022:4495)

In de tweede zaak stelde de rechter ambtshalve de vraag of de kredietverstrekker zijn informatieverplichting correct had nageleefd jegens de consument (artikel 7:60 BW) en of tijdig de kredietwaardigheid van de consument was vastgesteld (artikel 4:34 lid 1 Wft).

Ter onderbouwing van het tijdig voldoen aan de informatieverplichting had de kredietverstrekker weliswaar screenshots van het algemene proces waarin online krediet kan worden aangevraagd overgelegd, maar concrete onderliggende stukken ontbraken zodat de rechter dit niet kon vaststellen:

De kantonrechter dient te toetsen of de kredietverstrekker geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst de o.g.v. de wet (art. 7:60 e.v. BW) vereiste informatie aan de consument heeft verstrekt.  Dat is niet mogelijk nu (enkel) een algemeen stappenplan is overlegd. Voor zo’n toets is concrete informatie nodig, in leesbare vorm, over de specifieke klant. Ook het Esic formulier dient overgelegd te worden en dat is niet gedaan door de eisende partij.

Voor wat betreft de kredietwaardigheidstoets merkt de rechter op dat de eiser ook hier onvoldoende concreet bewijs heeft geleverd bij dagvaarding:

‘Uit de print-screens van de aanvraagprocedure die de eisende partij heeft overgelegd blijkt ook dat inkomen en woonlasten zijn opgevraagd. De stukken zelf zijn echter niet bijgevoegd bij de dagvaarding. Ook de stukken over de gestelde navraag bij het BKR zijn niet bijgevoegd.’

Dit bij elkaar zorgde ervoor dat de rechter niet overtuigd was dat aan de informatieplicht en kredietwaardigheidscheck was voldaan:

Omdat de eisende partij de informatie die aangeleverd had moeten worden niet heeft aangeleverd, gaat de kantonrechter er van uit dat de eisende partij de verplichtingen van art. 7:60 e.v. BW en art. 4:34 lid 1 Wft in dit geval niet heeft nageleefd. 

De rechter vernietigt daarom de overeenkomst, omdat deze in strijd is met de openbare orde.

De kredietaanbieder had in dit geval ‘voorwaardelijk meer subsidiair’ nog wel terugbetaling gevorderd op grond van onverschuldigde betaling. Omdat de kredietovereenkomst door de rechter is vernietigd, wordt deze geacht nooit te hebben bestaan. Daardoor hoeft de kredietnemer – die immers wel geld heeft geleend – alleen de hoofdsom van het krediet terug te betalen. Rente of kosten hoeft de consument niet te betalen, omdat daar geen rechtsgrond voor is. Eventueel reeds betaalde rente en kosten worden afgetrokken van de hoofdsom.

Juist ook bij op het oog relatief eenvoudige incassozaken, is het van belang dat een kredietaanbieder en haar gerechtsdeurwaarder of incassobureau het dossier inclusief onderliggende stukken goed op orde hebben en volledig inbrengen in de procedure. De Rechtspraak heeft ter ondersteuning van partijen een aantal jaar een informatieformulier op haar website gehad, waarin eraan werd herinnerd om bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat aan de informatieplicht (7:59, 7:60 en 7:61 BW) en de kredietwaardigheidstoets (4:34 Wft) was voldaan. Ook werd men herinnerd om bij vervroegde opeising de ingebrekestelling en de brief inzake vervroegde opeising in het geding te brengen.

Dat formulier is inmiddels verwijderd omdat het niet meer wordt bijgewerkt en partijen volgens De Rechtspraakin staat worden geacht bekend te zijn met de eisen die aan de stelplicht en onderbouwing daarvan worden gesteld.’ Deze uitspraak onderstreept het belang hiervan.

III.  Intrum Nederland B.V. (Wehkamp) / [gedaagde]  (ECLI:NL:RBGEL:2022:4492)

In deze derde uitspraak gaat het om een vergelijkbaar feitencomplex als in de hiervoor besproken zaak. Wederom gaat het om incasso van achterstallig consumentenkrediet en opnieuw stelt de rechter zich ambtshalve de vraag of de informatieplicht en kredietwaardigheidscheck correct zijn nageleefd.

Opnieuw kan de rechter dat niet met zekerheid vaststellen. Maar waar de rechter in de hiervoor besproken uitspraak oordeelt dat de eisende partij niet de benodigde informatie heeft aangeleverd en dat daarom ervan uit wordt gegaan dat verplichtingen niet zijn nageleefd, krijgt eiser in dit geval een tweede kans.

Ten aanzien van de informatieverplichting overweegt de rechter:

De kantonrechter dient te toetsen of de kredietverstrekker geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst de o.g.v. de wet (art. 7:60 e.v. BW) vereiste informatie aan de consument heeft verstrekt. Dat is niet mogelijk nu (enkel) een algemeen stappenplan is overlegd. Voor zo’n toets is concrete informatie nodig, in leesbare vorm, over de specifieke klant. Ook het juiste Esic formulier dient overgelegd te worden. Het formulier dat is overgelegd is niet (geheel) ingevuld. Zo bevat het geen kredietbedrag, geen termijnbedrag en klopt het daar genoemde bedrag van de debetrentevoet niet met hetgeen in de dagvaarding is gesteld.

De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld de benodigde gegevens omtrent de informatieverplichtingen alsnog aan te leveren.’

En ten aanzien van de kredietwaardigheidstoets wordt overwogen:

De informatie over de financiële situatie dient onderbouwd te worden met bewijsstukken. Uit de print-screens van de aanvraagprocedure die de eisende partij heeft overgelegd blijkt ook dat inkomen en woonlasten zijn opgevraagd. De stukken zelf zijn echter niet bijgevoegd bij de dagvaarding. Ook de stukken over de gestelde navraag bij het BKR zijn niet bijgevoegd.

De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld deze stukken alsnog te overleggen, zodat de kantonrechter ambtshalve kan toetsen.

Terwijl sprake lijkt van eenzelfde feitencomplex, krijgt de kredietaanbieder hier gelegenheid om haar bewijsstukken nog aan te vullen. Het enige feitelijke verschil dat uit de uitspraak kan worden afgeleid, is dat in dit geval wel een (half-ingevuld) ESIC-formulier is overgelegd.

Onduidelijk blijft waarom de rechter een tweede kans geeft om stukken aan te vullen. Wellicht komt dit omdat met een half ingevuld ESIC-formulier een begin is gemaakt van een onderbouwing, of wellicht heeft de eiser een gesubstantieerd bewijsaanbod gedaan. Dit blijft echter gissen, omdat de uitspraak daar verder niets over zegt.

Voorkom een eigen goal! En houd ontwikkelingen in de gaten.

Regels rondom het aanbieden van consumentenkrediet zijn complex en omvangrijk. En het opstellen van algemene voorwaarden en contracten luistert zeer nauw, op straffe van vernietiging door rechters.

De hier besproken uitspraken van de rechtbank Gelderland bevestigen nog maar eens dat aan de voorkant de kredietverstrekking volgens de juiste procedures moet lopen en goed moet worden geadministreerd. En als het tot een incassoprocedure komt, dan is het van belang dat de incassopartner beschikt over het volledige dossier.

Dit belang om het papierwerk in alle fases van het kredietproces op orde te hebben, zal naar verwachting in de toekomst alleen maar toenemen. De Europese Commissie heeft onlangs een Voorstel gedaan tot aanscherping van de huidige consumentenkredietrichtlijn. Daarin wordt onder meer voorgesteld om informatieverplichtingen aan te scherpen en huur- en leasingovereenkomsten zonder verplichting tot aankoop van het object onder werking van de richtlijn te brengen. Ook moeten diverse regels en verplichtingen gaan gelden voor crowdfundingdiensten, met als doel om consumenten die daar geld lenen te beschermen.

Verder omvat het voorstel het plan om het zonder rente of kosten achteraf betalen van bestellingen (zgn. buy now, pay later), waar webshops en anderen steeds meer gebruik van maken, onder werking van deze richtlijn te brengen. Dat zou een significante uitbreiding van de werking van de consumentenkredietregels betekenen en de scherpe rechterlijke toets van het kredietproces voor meer marktpartijen relevant maken.

Inmiddels hebben de Raad van de EU en vertegenwoordigers van het Europees Parlement een eerste reactie gegeven op het Commissie-voorstel waarin kanttekeningen worden geplaatst bij het Voorstel. Steun is er in ieder geval voor aanscherping van informatieverplichtingen. Over de definitieve tekst van herziene richtlijn zal binnenkort worden onderhandeld. In de tussentijd loont het voor kredietaanbieders om interne processen na te lopen en voor te bereiden op mogelijke wijzigingen.

Naar
boven