Verweer, bewijsstukken en exhibitieplicht bij onteigening

In het Tijdschrift voor Bouwrecht van oktober 2022 (TBR 2022/105) annoteerde Bas ten Kate een arrest van de Hoge Raad, 1 juli 2022, 21/00998, ECLI:NL:HR:2022:981 (Onteigening Bestemmingsplan Badhoevedorp). In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat een vordering ex art. 843a Rv (de exhibitieplicht) van geval tot geval beoordeeld moet worden.

Wanneer een onteigende verweer voert tegen de onteigening zelf, kan dat flinke vertraging opleveren voor de onteigenende partij. In dit geval duurde het maar liefst bijna 17 maanden voordat het onteigeningsvonnis kon worden ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster. Pas daarna ging de eigendom van de onteigende gronden over op de gemeente.

Vordering onteigende buiten toepassingsbereik van art. 843a Rv

In eerste aanleg vorderde de onteigende dat de gemeente het volledige dossier (ook dat van De Kroon) moest inbrengen, ook al beschikte de gemeente daar niet over. De rechter ging niet mee in deze incidentele vordering. Het betoog dat de Gemeente ook gehouden is het dossier over te leggen dat de Kroon in verband met het onteigeningsbesluit onder zich heeft, vindt geen steun in het recht. Art. 843a Rv kan in dit verband alleen zien op bescheiden die ter beschikking van de Gemeente staan of die zij zelf onder haar berusting heeft, zo oordeelde de rechtbank. De kosten van het incident kwamen ingevolge art. 50 Onteigeningswet ten laste van de Gemeente. De aard van de onteigeningsprocedure verzet zich niet zonder meer tegen een vordering op grond van art. 843a Rv, aldus de rechtbank.

Tegen dit oordeel werd cassatie ingesteld, maar het is de beslissing in het incidenteel cassatieberoep die dit arrest lezenswaardig maakt.

Ruimte voor exhibitieplicht bij onteigening?

De Gemeente wierp in haar incidentele cassatieberoep de vraag op of de onteigeningsprocedure ruimte biedt voor een vordering ex artikel 843a Rv. Dat is niet vanzelfsprekend. Artikel 2 Ow verklaart het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing, tenzij daarvan in de Onteigeningswet wordt afgeweken. Een vergelijkbare regeling is er niet in de Onteigeningswet. Wel is het vaste rechtspraak dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering evenmin op de onteigeningsprocedure van toepassing is voor zover de aard van de onteigeningsprocedure zich daartegen verzet. Op deze grond is al eerder door de Hoge Raad geoordeeld dat de onteigeningsprocedure geen ruimte biedt voor getuigenbewijs en vorderingen in reconventie. Wel voor de exhibitieplicht bij onteigening?

Enige ruimte blijkt er voor een dergelijke vordering (de exhibitieplicht) wel te zijn, maar die ruimte is begrensd. De rechter moet in een concreet geval beoordelen of de behandeling van een vordering ex art. 843a Rv tot onaanvaardbare vertraging van de procedure zal leiden. In de fase die ziet op de onteigening als zodanig zal de onteigenaar vertraging in het algemeen slecht kunnen gebruiken, maar dat betekent volgens de Hoge Raad niet dat bij voorbaat vaststaat dat een vordering ex artikel 843a Rv niet wordt toegewezen. Ook in die fase zal de rechter van geval tot geval over de toelaatbaarheid van de vordering moeten oordelen.

Interesse in dit artikel?

Wilt u dit artikel ontvangen of meer informatie over dit onderwerp? Neemt u dan contact op met Bas ten Kate, onteigeningsadvocaat (t: +31 (0)6 53 18 12 14 of e: bas.tenkate@nysingh.nl).