Rechtspositie inwonende meerderjarige kinderen bij medehuurderschap te zwak?

Rechtspositie inwonende meerderjarige kinderen bij medehuurderschap te zwak?

Medehuurderschap

Als kind kan je een verzoek om medehuurderschap indienen bij de verhuurder. Dit kan gezamenlijk met een ouder of binnen 6 maanden na het overlijden van een ouder. De verhuurder moet vervolgens binnen 3 maanden op het verzoek reageren. Gaat de verhuurder niet akkoord met een verzoek? Dan kan er een gezamenlijk verzoek ingediend worden bij de bevoegde rechtbank om alsnog medehuurderschap te krijgen. De rechtbank beoordeelt alle omstandigheden en toets vervolgens aan artikel 7:267 BW. In dit artikel staat dat een verzoek tot medehuurderschap kan worden toegewezen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Hierbij moeten de huurder en de verzoekende partij minimaal 2 jaar met elkaar samenwonen. Ook is het de bedoeling dat huurder en verzoeker voor een lange periode zullen blijven samenwonen.
  • De kosten voor de gemeenschappelijke huishouding worden gezamenlijk betaald.
  • De verzoeker kan de huur ook in zijn eentje betalen.
  • De verzoeker heeft niet de intentie om op korte termijn de hoofdhuurder te worden.
  • Er kan geen huisvestingsvergunning worden gegeven.

Bij thuiswonende kinderen oordeelt de rechter vaak dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, maar niet van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De Hoge Raad heeft in een uitspraak in 1982 namelijk geoordeeld dat de situatie tussen een ouder en een kind uiteindelijk afloopt, omdat het kind zelfstandig gaat wonen. De hoofdregel is dus dat tussen een kind en een ouder geen duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat. Alleen bij bijzondere omstandigheden wordt aangenomen dat er bij een thuiswonend kind sprake is van een blijvende duurzame gemeenschappelijke huishouding. Een voorbeeld van een bijzondere omstandigheid is als er kan worden aangetoond dat zowel de ouder als het kind de intentie hebben om voor altijd samen te blijven wonen. Een bijzondere omstandigheid kan ook aanwezig zijn als het kind een zorgtaak heeft voor de ouder. Maar hierover blijken de meningen ook verdeeld te zijn, want rechters oordelen verschillend over medehuurderschap bij een thuiswonend kind.

Uitspraken verschillende rechters

De rechtbank Rotterdam oordeelde in december 2021 dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen een moeder en een meerderjarige zoon. De zoon had een lange periode op zichzelf gewoond en was na een echtscheiding weer bij zijn moeder ingetrokken. De zoon had door de echtscheiding verschillende psychische problemen en de moeder had daardoor een zorgtaak voor de zoon. Na 10 jaar vraagt de zoon medehuurderschap aan, maar dit wijst de verhuurder af. De kantonrechter oordeelt daarentegen dat er wel sprake is van bijzondere omstandigheden en geeft ook aan dat de moeder en de zoon van elkaar afhankelijk zijn. De kantonrechter wijst daarom het ingediende verzoek toe.

In een andere zaak oordeelt de rechtbank Limburg in januari 2022 dat er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. In deze zaak ging het om een kind dat al 41 jaar thuis woont en waarbij het kind en de ouder alle vaste lasten delen. De kantonrechter vindt dat er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, ondanks dat hij van oordeel is dat beide partijen voor elkaar zorgen. Er kan namelijk nog steeds sprake zijn van een aflopende situatie. Dit blijkt volgens de kantonrechter ook omdat de zoon zich heeft ingeschreven als woningzoekende. De kantonrechter wijst het verzoek tot medehuurderschap daarom af.

In een andere uitspraak oordeelt het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in januari 2022 dat er wel sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. In deze zaak was de zoon weer bij zijn moeder ingetrokken na het overlijden van zijn vrouw. Zijn moeder kreeg dementie en haar vermogen werd onder bewind gesteld. De zoon nam een zorgtaak voor zijn moeder op zich en werd haar mantelzorger. De moeder kreeg een indicatie waaruit bleek dat zij 24 uur per dag zorg nodig heeft en opgenomen kon worden. De zoon heeft dit niet gedaan en is voor zijn moeder blijven zorgen. Ook delen de zoon en de moeder de vaste lasten en deze situatie duurt ook al lang. Het gerechtshof oordeelt daarom dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en wijst het verzoek tot medehuurderschap toe.

De rechtbank Noord-Holland oordeelt in een uitspraak van september 2022 dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De dochter heeft in deze zaak ook een tijd op haarzelf gewoond en zij is na haar studie teruggekeerd naar haar ouders. De moeder en dochter zorgen voor elkaar na het overlijden van de vader en beiden delen al 13 jaar het huishouden. De verhuurder geeft aan dat de dochter staat ingeschreven als woningzoekende en er daarom sprake is van een aflopende situatie, maar de kantonrechter ziet dit anders. De dochter heeft namelijk nooit op woningen gereageerd en is dus niet actief op zoek naar een andere woning. De kantonrechter wijst het verzoek tot medehuurderschap daarom ook toe.

Gekeken naar de bovenstaande en andere uitspraken oordelen rechters vaker dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als het kind terugkeert in de woning, nadat het kind zelfstandig heeft gewoond. Het lijkt er dus op dat rechters dit sterk meewegen in hun oordeel over een verzoek tot medehuurderschap van terugkerende kinderen en dit soort verzoeken daarom ook vaker toewijzen in dat geval. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak van het gerechtshof s'-Hertogenbosch in 2017. In deze uitspraak oordeelde het gerechtshof dat er bij terugkerende kinderen geen sprake hoeft te zijn van een aflopende relatie, omdat het dan de bedoeling is om weer samen te wonen.

Toch is het zeker niet altijd zo dat de rechter een verzoek tot medehuurderschap door een terugkerend kind toewijst. Zo oordeelde het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in 2019 dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding bij een terugkerende zoon. In deze zaak vroeg de zoon om medehuurderschap na het overlijden van zijn moeder, omdat hij al lange tijd in dit huis woonde. De kantonrechter en het gerechtshof oordeelden dat het de bedoeling was dat de zoon weer zelfstandig ging wonen en het inwonen tijdelijk zou zijn. De zoon moet daarom op korte termijn de woning van de moeder verlaten ,omdat de huurovereenkomst met het overlijden van zijn moeder is geëindigd.

Wetsvoorstel

De positie van een thuiswonend kind bij medehuurderschap is zwak. Verschillende ministers willen daarom deze positie veranderen. Thuiswonende kinderen die geen medehuurder zijn, komen bij overlijden van de ouder namelijk vaak in een lastige situatie terecht. Zij moeten in veel gevallen snel de woning uit, terwijl zij meestal niet staan ingeschreven als woningzoekende. Hierdoor komen zij dus eigenlijk op straat te staan als zij geen sociaal vangnet hebben.

De minister van Binnenlandse Zaken en de minister voor Rechtsbescherming hebben eind 2021 aangegeven dat zij een wet gaan indienen om de positie van thuiswonende kinderen te versterken. Met de komst van deze wet willen de ministers ervoor zorgen dat thuiswonende kinderen niet binnen 2 maanden het huis uit moeten, maar een tijdelijk huurcontract aangeboden krijgen van maximaal 2 jaar. Het is aan de verhuurder om te beslissen of hij het thuiswonende kind toch een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aanbiedt. De wet moet gaan gelden voor alle woningen. Dus zowel in de sociale huur als in de vrije sector. Het realiseren van de wet kan enige tijd duren en de Raad van State moet nog advies uitbrengen over dit vraagstuk.

Het maken van een wet kan enige tijd duren. De ministers hebben samen met experts daarom al een gedragscode opgesteld en de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvestiging 2015 (RTIV) aangepast. Dit hebben zij gedaan als tijdelijke oplossing, waardoor thuiswonende kinderen al iets beter worden beschermd. De gedragscode en de RTIV gelden alleen in de sociale huur en dus niet in de vrije sector. Daarnaast zijn zowel de gedragscode als de RTIV niet afdwingbaar.

Gedragscode en RTIV

Momenteel geldt wel de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvestiging 2015 (RTIV) in de sociale huursector. Door de aanpassing van de ministers kunnen verhuurders en woningcorporaties in de sociale sector een huurovereenkomst van 2 jaar geven aan meerderjarige inwonende kinderen bij het overlijden van de ouders. Is de woning niet passend of bijvoorbeeld te duur voor het inwonende kind? Dan kan de verhuurder of woningcorporatie ook besluiten om het kind een tijdelijke huurovereenkomst aan te bieden voor een andere woning. De bedoeling is dat het inwonende kind hierdoor tijd krijgt om een eventuele passende andere woning te vinden. Ook moet het zorgen voor rust, zodat het inwonende kind zich kan richten op het rouwproces. De RTIV geldt alleen voor een sociale huurwoning. Overlijdt een ouder en blijft een kind achter in een woning in de vrije sector? Dan kan een inwonend kind in principe geen beroep doen op de RTIV.

Ook is er een gedragscode opgesteld door het ministerie, Aedes, de VNG, verhuurders en andere experts. In de gedragscode staat beschreven hoe verhuurders inwonende kinderen kunnen ondersteunen bij het overlijden van hun ouders en hiervoor een maatwerk oplossing kunnen bieden. In de gedragscode staat onder andere het volgende:

  • Het kind kan in de woning blijven, zolang de woning passend is.
  • Is de woning niet passend? Dan kan het kind voor maximaal 2 jaar in de woning blijven.
  • De huurprijs moet naar draagkracht worden aangepast.
  • Het kind krijgt na verloop van tijd een woning aangeboden die passend is en waar het kind ook voor onbepaalde tijd kan blijven.
  • De verhuurder biedt passende hulp aan en verwijst eventueel naar organisaties die deze hulp kunnen bieden. 

Overlijden ouder en het huurcontract

De positie van inwonende meerderjarige kinderen wordt dus verbeterd met de komst van de nieuwe wet. Het is helaas nog onduidelijk wanneer de wet er komt. Wel kan je nu al contact opnemen met de verhuurder en vragen om maatwerk. Door de aanpassingen in de RTIV en de opgestelde gedragscode en de maatschappelijke onrust zijn verhuurders vaak welwillender om mee te denken en samen op zoek te gaan naar een oplossing. Zo kan er bijvoorbeeld met de verhuurder worden afgesproken dat het kind voorlopig in de woning kan blijven. Kan een inwonend kind de volledige huur niet betalen en is de woning eigenlijk te groot? Verzoek dan aan de verhuurder om een andere woning aan te bieden aan het kind en om de huur tijdelijk te verlagen. Ook hier denkt een verhuurder steeds vaker met het inwonende kind mee, zodat het kind tijd krijgt om te rouwen.

Wil de verhuurder niet meewerken en moet het inwonende kind op korte termijn toch de woning verlaten? Toets dan of het inwonende kind aan de eisen van artikel 7:267 BW voldoet en je een procedure voor medehuurderschap kan indienen bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt dan of het kind alsnog als medehuurder kan worden aangemerkt en het huurcontract op de naam van het kind kan worden gezet.

Bronvermelding

Explore topics