» Ondernemingsrecht

“Vermeend” zwartspaarder is verplicht informatie aan de belastingdienst te verstrekken
(8 juli 2010)

Project Bank Zonder Naam. Een belastingplichtige kan op grond van de wet worden verplicht opgave te doen van zijn buitenlandse rekening(en). De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de aldus verkregen gegevens later gebruik mag worden gemaakt in een strafzaak of bij het opleggen van een verhoging of boete, is in de onderhavige procedure niet aan de orde. Die vraag komt pas aan de orde in een strafrechtelijke of fiscale procedure.

Relevante feiten

In het kader van het project Bank Zonder Naam (BZN) - een project naar aanleiding van in handen van de belastingdienst gekomen gegevens van rekeninghouders van de Luxemburgse vestiging van Van Lanschot Bankiers - heeft de belastingdienst van X overeenkomstig art. 47 AWR verzocht om:

  1. het bijgevoegde formulier "Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" in te vullen en op te sturen; en
  2. het eveneens bijgevoegde formulier "Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" in te vullen en op te sturen, met daarbij kopieën van alle afschriften betreffende die rekeningen over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 2005.

X heeft de formulieren niet teruggestuurd, ook niet na daartoe nog tweemaal in de gelegenheid gesteld te zijn.

De belastingdienst heeft daarop de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg gevraagd X te bevelen de gevraagde informatie te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft die vordering toegewezen en het Hof Den Haag heeft in hoger beroep dat vonnis bekrachtigd.

Hoge Raad

In cassatie klaagt X (onder meer) dat hij niet hoeft mee te werken aan zijn eigen vervolging (het zgn. nemo tenetur beginsel), door het verstrekken van een reactie op de door de Belastingdienst verzochte gegevens.

Onder verwijzing naar HR 18 september 2009, NJ 2009, 566 wijst de Hoge Raad deze klacht af. In die uitspraak oordeelde de Hoge Raad dat het niet gaat om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of bestuurlijke boeteoplegging, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaffen van welke gegevens X wettelijk is verplicht.

De mogelijkheid van toekomstig gebruik van de langs de weg van de onderhavige vordering verkregen gegevens ten dienste van bestuurlijke beboeting of strafvervolging, staat niet eraan in de weg dat door middel van een dwangsom nakoming van X zijn verplichting tot het verstrekken van de onderhavige - onafhankelijk van zijn wil bestaande - gegevens wordt afgedwongen. De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de aldus verkregen gegevens later gebruik mag worden gemaakt in een strafzaak of bij het opleggen van een verhoging of boete, is in de onderhavige procedure niet aan de orde. Die vraag komt pas aan de orde in een strafrechtelijke of fiscale procedure waarin de 'determination of a criminal charge' in de zin van art. 6 EVRM tegen X moet worden beoordeeld.

De enkele omstandigheid dat X zich reeds als verdachte beschouwde van het in art. 69 AWR strafbaar gestelde feit van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij de redelijke verwachting meende te kunnen koesteren dat hem een strafrechtelijke sanctie of fiscale boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij “gelet op de implicaties van het beginsel van nemo tenetur dan ook gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Belastingdienst om de informatie en bescheiden vermeld in het formulier "Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)" te verstrekken".


HR 4 juni 2010, LJN: BM0137

 

Advocaten:

»  mr. G.G. (Gosse) Boeve

 

« terug