De aanvang van de korte verjaringstermijn bij verjaring van vorderingen tot schadevergoeding

De aanvang van de korte verjaringstermijn bij verjaring van vorderingen tot schadevergoeding

In dit artikel wordt een arrest van de Hoge Raad besproken waarin de aanvang van de korte verjaringstermijn van vorderingen tot schadevergoeding (artikel 3:310 BW lid 1 BW) centraal staat. Voor het antwoord op de vraag wanneer de verjaringstermijn van vorderingen uit onrechtmatige daad aanvangt, dient te worden gekeken naar het moment waarop de benadeelde schuldeiser daadwerkelijk in staat is geweest zijn vordering in te stellen. Een schuldeiser is hiertoe daadwerkelijk in staat als hij voldoende zekerheid heeft verkregen over het bestaan van de schade, de oorzaak van de schade of de hiervoor verantwoordelijke persoon. Voldoende zekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon is daarentegen niet vereist.