Rechtbank Overijssel, 05-03-2015 / 08.951262-13 en 08.760007-15 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2015:1124
- Inhoudsindicatie
- De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde pogingen tot afpersing en uitlokking van twee brandstichtingen. Wel acht de rechtbank bewezen dat hij een getuige heeft beïnvloed. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit. Het proberen iemand te beïnvloeden om in vrijheid en naar waarheid een verklaring af te leggen raakt de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en belemmert de waarheidsvinding. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarden stelt de rechtbank dat verdachte zich laat begeleiden en behandelen.
- Instantie
- Rechtbank Overijssel
- Uitspraakdatum
- 2015-03-05
- Publicatiedatum
- 2015-03-05
- Zaaknummer
- 08.951262-13 en 08.760007-15 (P)
- Procedure
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtsgebied
- Strafrecht
- Vindplaatsen
- Rechtspraak.nl
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.951262-13 en 08.760007-15 (P)
Datum vonnis: 5 maart 2015
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats].
1Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 mei 2014 en 19 februari 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
2De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder parketnummer 08.951262-13:
onder parketnummer 08.760007-15:
samen met een ander een getuige heeft beïnvloed.
Voluit luidt de tenlastelegging -zoals gewijzigd ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015- aan de verdachte, dat:
Parketnummer 08.951262-13:
1.
2.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 29 december 2012 tot en met 27 oktober 2013 te Genemuiden en/of Blokzijl, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk brand hebben gesticht in/op/aan 1. ([medeverdachte 1] op 29 december 2012) een boot (voor de winterstalling gelegen op bedrijfsterrein van [slachtoffer 1] en/of 2. ([medeverdachte 2] en/of een ander op 27 oktober 2013) in een rietloods/rietopslag toebehorende aan [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres 3] te [plaats]
Parketnummer 08.760007-15:
De rechtbank
3De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de drie ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Trajectum.
4De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ze heeft zich voor feit 1 onder meer gebaseerd op de e-mail d.d. 2 augustus 2013 van verdachte aan aangever, de brandstichting d.d. 4 augustus 2013 bij de woning van de moeder van aangever, de diverse verklaringen en meldingen van aangever over gesprekken met medeverdachte [medeverdachte 3], de historische gegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] en de getuigenverklaringen van A. [getuige 6] en de politieman die op 12 oktober 2013 een gesprek tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 3] opving. Voor feit 2 heeft de officier van justitie zich onder meer gebaseerd op de (getuigen)verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], het tapgesprek d.d. 18 maart 2013 tussen [naam 2] en verdachte, andere tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte derden heeft benaderd om aangever in een kwaad daglicht te stellen, de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], de gegevens van de computer van verdachte en de brandstichtingen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voor feit 3 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de verklaring van aangever [slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 4] en [getuige 5].
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de onder feit 1 in de tenlastelegging weergegeven uitlatingen geen bedreiging met geweld bevatten, dat deze niet allemaal zien op de afgifte van geld of enig goed en niet allemaal door zijn cliënt zijn gedaan en dat hij ook geen wetenschap had van die (veronderstelde) uitlatingen door een ander. Voor feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat als de verdachten van die brandstichtingen worden vrijgesproken, eveneens vrijspraak dient te volgen voor verdachte. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet vaststaat of bij de brand aan het [adres 3] sprake is van brandstichting, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] iedere betrokkenheid ontkennen bij de branden en het al helemaal niet hebben over verdachte als hun opdrachtgever. De getuigenverklaring van [getuige 3] is volstrekt ongeloofwaardig en aantoonbaar onbetrouwbaar. Voor feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben gezinspeeld op het wijzigen van een verklaring. Maar zelfs als hij al gezegd zou hebben wat aangever beweert, dan valt dat niet onder artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht omdat er geen gerede kans is dat de verklaring zou worden afgelegd. Dit blijkt uit het feit dat [slachtoffer 2] direct de politie heeft gebeld.
5.2
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij, samen met medeverdachte [medeverdachte 3], heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld dan wel een goed (overschrijving van een pand op zijn naam). In de tenlastelegging zijn feitelijk zes incidenten / uitlatingen opgenomen.
De laatste drie uitlatingen, te weten twee maal op 12 oktober 2013 en één op 27 oktober 2013, zijn toe te schrijven aan medeverdachte [medeverdachte 3]. Om deze uitlatingen ook te kunnen toeschrijven aan verdachte, moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [medeverdachte 3]. Daarvoor moet verdachte op zijn minst wetenschap gehad hebben dat [medeverdachte 3] deze uitlatingen zou gaan doen. De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden waaruit die wetenschap bij verdachte blijkt, zodat verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
De eerste drie uitlatingen, gedateerd op 21 november 2012, 1 augustus 2013 en 12 oktober 2013, worden in het dossier toegeschreven aan verdachte.
De derde uitlating zou verdachte tegenover [getuige 6], de vrouw van aangever, hebben gedaan. Voor deze uitlating heeft de rechtbank in het dossier als bewijsmiddel aangetroffen de getuigenverklaring van [getuige 6]. Dit is echter het enige bewijsmiddel. De verklaring van [getuige 6] vindt weliswaar steun in de verklaring van aangever, waarin aangever over de derde uitlating heeft gesproken, maar die verklaring is gebaseerd op dezelfde bron. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wettig bewijs ontbreekt dat verdacht deze uitlating heeft gedaan.
De eerste en tweede uitlatingen staan in e-mails die afkomstig zijn van een door verdachte gebruikt mailadres. Verdachte heeft onder andere ter terechtzitting van 19 februari 2015 verklaard dat hij deze e-mails verstuurd zou kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen in deze e-mails geen (bedreiging met) geweld bevatten. In de eerste e-mail geeft verdachte aan dat het pand overgeschreven moet worden en een geldbedrag betaald moet worden en dat verdachte aangever zal vervolgen tot zijn laatste snik.
In de tweede e-mail geeft verdachte aan dat het pand overgeschreven moet worden, dat een geldbedrag betaald moet worden en dat ‘bij niet nakoming zal de prijs vele malen hoger worden en zal niet nagelaten worden om het hele peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde te helpen’.
De rechtbank overweegt dat de bewoordingen ‘vervolgen’ en ‘het peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde helpen’ weliswaar agressief kunnen overkomen, maar dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte dit, zoals hij heeft verklaard, een civielrechtelijke betekenis had. Uit het dossier begrijpt de rechtbank dat verdachte ook bekend staat om het voeren van diverse civielrechtelijke procedures. Mede gelet op het feit dat op het moment van het versturen van de e-mails nog geen gewelddadige handelingen in de richting van aangever hebben plaatsgevonden die een bedreigende context zouden kunnen scheppen en aangever in die e-mails kennelijk geen aanleiding heeft gezien om aangifte te doen, houdt de rechtbank het ervoor dat aangever destijds niet het idee had dat er mogelijk andere acties tegen hem persoonlijk dan wel tegen zijn bedrijf zouden volgen.
Dat verdachte het bedrijf van aangever te gronde wilde richten kan niet geconcludeerd worden uit het feit dat na het versturen van de e-mails twee loodsen zijn afgebrand. Deze twee branden van latere datum impliceren niet dat bij verdachte ten tijde van het versturen van de e-mails de intentie al aanwezig was dat hij het bedrijf door middel van brandstichtingen te gronde wilde richten, alleen al vanwege het feit dat een opzettelijke brandstichting in beide gevallen niet is komen vast te staan. Evenmin kan de intentie achteraf worden ingevuld door de latere gebeurtenissen.
De rechtbank komt op grond van het overwogene tot het oordeel dat niet bewezen kan worden wat aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of een ander heeft uitgelokt tot het stichten van twee branden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn bij uitspraak van 5 maart 2015 vrijgesproken van de brandstichtingen. Van een mogelijke derde verdachte is niet gebleken. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat van uitlokking door verdachte geen sprake kan zijn, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Verbeterde lezing van tenlastegelegde feit 3.
Verdachte wordt onder 3 – kort gezegd – verweten dat hij getuige [slachtoffer 2] heeft beïnvloed om zijn verklaring te wijzigen door tegen diens echtgenote [slachtoffer 3], te zeggen dat haar man zijn verklaring moest wijzigen. Als gevolg van een omissie is in de tenlastelegging niet opgenomen dat het beïnvloeden van [slachtoffer 2] ook via een ander zou kunnen gebeuren. De rechtbank heeft de tenlastelegging daarom verbeterd gelezen door daarin in de vijfde regel “de vrijheid van [slachtoffer 2]” in plaats van “diens vrijheid” in te lezen. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat het in dit geval de situatie betreft dat een reeds eerder afgelegde verklaring gewijzigd zou moeten worden. Daarom heeft de rechtbank “de verklaring” vermeld in de negende regel ingelezen als betreffende een te wijzigen verklaring.
De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in zijn verdediging, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting bij hem en zijn raadsman geen misverstand heeft bestaan over wat hem wordt verweten.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte het tegenover [slachtoffer 3] wel heeft gehad over de reeds afgelegde verklaring van haar echtgenoot [slachtoffer 2], die gewijzigd moest worden. Zoals verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2015 heeft verklaard stonden er leugens over hem in en was hij bang dat de politie die leugens zou gaan geloven. Met zijn actie wilde hij [slachtoffer 2] ertoe aanzetten zijn eerder afgelegde verklaring te wijzigen om de waarheid te vertellen en leugens recht te zetten.
Op basis van de bewijsmiddelen kan ook worden geconcludeerd dat verdachte heeft benoemd dat het gevolgen zou hebben als [slachtoffer 2] zijn verklaring niet zou wijzigen. Omdat naar algemeen spraakgebruik het ‘krijgen van een staartje’ van gelijke aard en/of strekking is aan het ‘hebben van gevolgen’ is de rechtbank van oordeel dat ook dit deel van de tenlastelegging bewezen kan worden.
[slachtoffer 3] heeft tegen haar man verteld over de actie van verdachte en ook dat ze behoorlijk onder de indruk was. Ter terechtzitting van 19 februari 2015 heeft ze bevestigd dat ze zich geïntimideerd voelde.
Door zich op deze manier tot haar te richten kon in elk geval bij verdachte de verwachting ontstaan dat [slachtoffer 2] zijn verklaring zou gaan wijzigen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten voor het onderdeel medeplegen, zodat verdachte van dat deel in de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.3
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
7De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8De op te leggen straf of maatregel en de gronden daarvoor
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het intimideren van [slachtoffer 3] om haar echtgenoot [slachtoffer 2] ertoe te bewegen zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring over een incident tussen verdachte en [slachtoffer 1] te wijzigen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het belemmeren van de verklaringsvrijheid. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit. Het proberen iemand te beïnvloeden om in vrijheid en naar waarheid een verklaring af te leggen raakt de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en belemmert de waarheidsvinding. Een dergelijk intimiderend gedrag van verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank in beginsel worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Over de persoon van verdachte zijn, naar aanleiding van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, een pro justitia rapportage d.d. 30 april 2014 door dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog & klinisch neuropsycholoog en een reclasseringsrapportage d.d. 9 mei 2014 door J. de Jong-Stoel, reclasseringswerker, opgemaakt. Ondanks dat verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank beide rapportages wel meewegen. Enerzijds omdat de psycholoog zich, door de ontkennende houding van verdachte, alleen heeft kunnen uitlaten over de diagnose en niet over de rol die die diagnose speelde bij het tenlastegelegde. Anderzijds omdat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een stoornis der geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag. Ook heeft de psycholoog vermoedens van een cognitieve stoornis in de uitvoerende controlefuncties. En er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid.
De reclassering heeft de diagnose van de psycholoog betrokken bij haar strafadvies en geadviseerd bij een voorwaardelijke straf de voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij Trajectum op te leggen. Ook heeft de reclassering geadviseerd een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Nu de psycholoog noch de reclassering zich heeft kunnen uitlaten over feit 3 begrijpt de rechtbank dat de reclassering het slachtoffer van feit 1, te weten [slachtoffer 1], bedoelt. Omdat verdachte voor feit 1 zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank het geadviseerde contactverbod niet overnemen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk bedreiging.
Verder is verdachte op 22 november 2013 door de politierechter Zwolle veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden voor mishandeling, smaad, en twee maal verduistering. De rechtbank zal deze veroordeling meewegen in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de strafmaat betrekt de rechtbank eveneens het tijdsverloop en de leeftijd van verdachte.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken voor twee van de drie feiten, bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling.
9De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10De beslissing
De rechtbank:
- - verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- - verklaart bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- - verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- - verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- - verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:feit 3: opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
- - verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
- - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- - bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- - bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
- - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich voor zijn psychische problematiek onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek Trajectum of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, voor zover en voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- - draagt de reclassering op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, onderzoek 04HEW13005 PARKIET, met proces-verbaalnummer 2014010279. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2015 onder meer inhoudende:
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] d.d. 22 november 2013 (pag. 1649 en 1650) waarbij zij onder meer het volgende heeft verklaard:
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] ter terechtzitting van 19 februari 2015 onder meer inhoudende:
De aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 30 december 2013 (pag. 1614 en 1615) waarbij hij onder meer het volgende heeft verklaard: