Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 01-04-2011
Aflevering 13
RubriekVooraf
TiteliOverheid
CiteertitelNJB 2011, 670
SamenvattingDe computer en de ICT hebben ons veranderd. We voelen ons verweesd als we ons mobieltje kwijt zijn. We googlen ons een ongeluk. En we vinden het heerlijk. Dat gemak! Dat heerlijke veilige gevoel dat je vanuit de bush nog je ouders kunt bellen! We zijn echter niet alleen zelf veranderd. De overheid is dat ook. Allerlei diensten die vroeger niets met elkaar te maken hadden, houden elkaar voortdurend en automatisch op de hoogte. Het biometrisch paspoort, het Elektronisch Patiënten Dossier, het Digitale Klantdossier voor burgers die een uitkering aanvragen - ze zijn geweldig om dingen op te zoeken.
Auteur(s)Y. Buruma
Pagina791-791
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEssay
TitelDerdenwerking van rechterlijke uitspraken
CiteertitelNJB 2011, 671
SamenvattingBij de afdoening van veel geschillen van dezelfde soort is vereenvoudigde afdoening door middel van een beroep op eerder beslissingen aantrekkelijk. De bindingsmechanismen gezag van gewijsde en precedentwerking hebben echter slechts beperkt nut. Betoogd wordt dat aan niet-rechtsoordelen - zoals een 'handreiking' in een arrest van de Hoge Raad - derdenwerking kan toekomen. De grote winst is dat daarmee zowel de rechtsgelijkheid als de efficiënte geschillenbeslechting wordt bevorderd.
Auteur(s)B. van der Wiel
Pagina792-796
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelVrijwilligerswerk, de stille reserve van onze welvaartsstaat - Rechtspositionele aspecten van opmerkelijk verschijnsel
CiteertitelNJB 2011, 672
SamenvattingHet vrijwilligerswerk in Nederland vertegenwoordigt een economische waarde van ettelijke miljarden euro's per jaar. Mag de overheid wel blijven rekenen op zoveel vrijwilligerswerk of misbruikt zij daarmee de burgerinzet? En moet het vrijwilligerswerk eigenlijk niet gereguleerd worden?
Auteur(s)Y. Berkeljon , D. Christie
Pagina797-803
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelAppel na beklag na beslag - Een pleidooi voor een tweede feitelijke instantie in zaken ex art. 552a Sv
CiteertitelNJB 2011, 673
SamenvattingIn september 2010 heeft de Hoge Raad een overzichtsbeschikking gegeven over het beklag in beslagzaken. Beklagrechters slaan in de ogen van de Hoge Raad te vaak de plank mis. Daarbij gaat het vaak om eenvoudig te constateren verzuimen zoals het aanleggen van de verkeerde toetsingsmaatstaf. Pleidooi voor een extra feitelijke instantie de de werklast van de Hoge Raad kan verminderen doordat dergelijk fouten al in die instantie kunnen worden hersteld.
Auteur(s)T. Cuppen , D. Daamen
Pagina804-806
LinkVolledige tekst artikel (daamen-advocaten.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekO & M
TitelDe Nationale ombudsman als Supervoogd
CiteertitelNJB 2011, 674
SamenvattingDoor de gemaakte keuzes van Bureau Jeugdzorg met wijsheid achteraf te classificeren als 'niet behoorlijk' stelt de Nationale ombudsman zich op als Supervoogd.
Auteur(s)A. Montfoort
Pagina807-807
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 02-12-2010, 4691/06
CiteertitelNJB 2011, 675
SamenvattingVreemdelingenbewaring zonder onttrekkingsgevaar in strijd met art. 5 lid 1 onder f EVRM.

(Jusic / Zwitserland)
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;Violation of Art. 5-1;No violation of Art. 5-5;Non-pecuniary damage - award
Pagina808-808
UitspraakECLI:CE:ECHR:2010:1202JUD000469106
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 27-01-2011, 16637/07
CiteertitelNJB 2011, 676
SamenvattingCampagne aanhangeres van verboden PKK. Strafrechtelijke veroordeling niet in strijd met vrijheid van meningsuiting.

(Aydin / Duitsland)
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;No violation of Art. 10
Pagina808-809
UitspraakECLI:CE:ECHR:2011:0127JUD001663707
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHof van Justitie EU, 08-03-2011, Advies nr. 1/09
CiteertitelNJB 2011, 677
SamenvattingAdvies krachtens art. 218 lid 11 VWEU - Ontwerpovereenkomst - Invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting - Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi - Verenigbaarheid met de verdragen.

(Overeenkomst betreffende het Gerecht voor het Europees en het gemeenschapsoctrooi)
Pagina809-810
LinkVolledige tekst advies (EUR-Lex)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHof van Justitie EU, 08-03-2011, C-34/09
CiteertitelNJB 2011, 678
SamenvattingBurgerschap van Unie - Art. 20 VWEU - Toekenning van verblijfsrecht op grond van Unierecht aan minderjarig kind op grondgebied van lidstaat waarvan dit kind nationaliteit heeft ongeacht eerdere uitoefening van zijn recht op vrij verkeer op grondgebied van lidstaten - Toekenning, in dezelfde omstandigheden, van afgeleid verblijfsrecht aan bloedverwant in opgaande lijn, staatsburger van derde staat, die minderjarig kind ten laste heeft - Gevolgen van verblijfsrecht van minderjarig kind voor voorwaarden inzake arbeidsrecht waaraan moet worden voldaan door bloedverwant in opgaande lijn van deze minderjarige, staatsburger van derde staat.

(Ruiz Zambrano)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2011. # Gerardo Ruiz Zambrano tegen Office national de l'emploi (ONEm). # Verzoek om een prejudiciele beslissing: tribunal du travail de Bruxelles - Belgie. # Burgerschap van Unie - Artikel 20 VWEU - Toekenning van verblijfsrecht op grond van Unierecht aan minderjarig kind op grondgebied van lidstaat waarvan dit kind nationaliteit heeft ongeacht eerdere uitoefening van zijn recht op vrij verkeer op grondgebied van lidstaten - Toekenning, in dezelfde omstandigheden, van afgeleid verblijfsrecht aan bloedverwant in opgaande lijn, staatsburger van derde staat, die minderjarig kind ten laste heeft - Gevolgen van verblijfsrecht van minderjarig kind voor voorwaarden inzake arbeidsrecht waaraan moet worden voldaan door bloedverwant in opgaande lijn van deze minderjarige, staatsburger van derde staat. # Zaak C-34/09.
Pagina810-811
UitspraakECLI:EU:C:2011:124
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHvJ EU 10-03-2011, C-497/09, C-499/09, C-501/09 en C-502/09
CiteertitelNJB 2011/679
SamenvattingFiscale bepalingen - Btw - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Art. 5 en 6 - Kwalificatie van handelsactiviteit als 'levering van goederen' of als 'dienstverrichting' - Verstrekking in snackbars of snackwagens van voor onmiddellijke consumptie bereide maaltijden of eetwaren - Verstrekking in bioscoop van popcorn en 'tortillachips' (nacho's) voor onmiddellijke consumptie - Partyservice - Bijlage H, categorie 1 - Uitlegging van begrip 'levensmiddelen'.
Pagina811-812
UitspraakECLI:EU:C:2010:55
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 09/02452
CiteertitelNJB 2011, 680
SamenvattingIn de individuele arbeidsovereenkomsten van werknemers van VNU is een winstdelingsregeling geïncorporeerd. Deze regeling bevat het beding dat wijziging ervan mogelijk is met instemming van de ondernemingsraad. De werkgever wijzigt het beding met instemming van de ondernemingsraad, maar zonder instemming van de individuele werknemers. HR: 1. Wijzigingsbeding. Het onderhavige geval ligt binnen het toepassingsgebied van art. 7:613 BW 2. Aanvulling rechtsgronden. De vaststaande feiten en hetgeen de werkgever ten grondslag had gelegd aan zijn verweer, boden het hof voldoende feitelijke grondslag om, in zoverre met aanvulling van de rechtsgronden, teopassing te geven aan art. 7:613 BW, ook al had de werkgever zich niet uitdrukkelijk op die bepaling beroepen.
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht. Art. 7:613 BW. Bij overname getroffen, schriftelijk vastgelegde, collectieve regeling die berust op een afspraak tussen nieuwe werkgever en centrale ondernemingsraad, waarin aan werkgever de bevoegdheid is verleend om, mits de centrale ondernemingsraad hiermee heeft ingestemd, de winstdelingsregeling aan te passen bij verslechtering van het bedrijfsresultaat, valt binnen het toepassingsgebied van de regeling van het wijzigingsbeding in art. 7:613 BW (vgl. HR 11 juli 2008, NJ 2008/503). Art. 7:613 BW stelt niet als eis dat wil sprake zijn van een wijzigingsbeding in de zin van deze bepaling, dit beding ook nog moet zijn vastgelegd in de individuele arbeidsovereenkomst met de werknemer.
Pagina812-813
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BO9570
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 09/03787
CiteertitelNJB 2011, 681
SamenvattingHet hof acht een Belgische vennootschap als (middellijk) bestuurder van de failliete vennootschap aansprakelijkheid voor het faillissementstekort, omdat zij haar taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. HR: 1. Conflictenrecht. De enkele omstandigheid dat de bestuurder een buitenlandse rechtspersoon is, staat niet aan toepasselijkeheid van art. 2:11 BW in de weg. 2. Tegenbewijs. Uit de bestreden uitspraak kan niet worden afgeleid dat het hof de aan het tegenbewijs te stellen eisen heeft miskend.
Samenvatting (Bron)Faillissement. Bestuurdersaansprakelijkheid, art. 2:248 BW. Doorbraak op de voet van art. 2:11 BW ook in geval (indirect) bestuurder in buitenland (België) is gevestigd? Ingevolge art. 3, aanhef en onder e, Wet conflictenrecht corporaties beheerst het op de corporatie toepasselijke recht onder meer de vraag wie uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid zoals die van bestuurder, naast de corporatie aansprakelijk is. Dit brengt mee dat Nederlands recht als het incorporatierecht van de rechtspersoon-bestuurder tevens de aansprakelijkheid beheerst van de (Belgische) rechtspersoon die daarvan bestuurder is en dat art. 2:11 BW binnen deze vennootschapsrechtelijke verhouding van toepassing is. Dit laat onverlet dat de vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen de Belgische rechtspersoon en háár bestuurders worden beheerst door Belgisch recht. Gelet op context beoordeling, heeft hof de in het kader van art. 2:248 lid 1 BW aan het bijgebrachte tegenbewijs te stellen eisen niet miskend.
Pagina813-814
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1408
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 09/04111
CiteertitelNJB 2011, 682
SamenvattingHuur woonruimte. Een zoon heeft een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder in een door haar gehuurde woning. In april 2005 wordt de moeder opgenomen in een zorgcentrum. In november 2006 overlijdt zij. De zoon verlangt voortzetting van de huur. Hangende het hoger beroep vindt op grond van een kortgedingvonnis gedwongen ontruiming plaats. HR: 1. Belang. De zoon heeft ook na de ontruiming nog belang bij het hoger beroep. 2. Voortzetting huur. Overlijden van de huurder. Indien de 'samenwoner' ten tijde van het overlijden van de huurder reeds kortere of langere tijd geen gemeenschappelijke huishouding meer voerde met de huurder omdat laatsgenoemde wegens ziekte of hulpbehoevendheid moest worden opgenomen in een ziekenhuis of zorgcentrum, zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval - waaronder de lengte van de periode van samenwonen, de redenen voor de opname van de huurder, en de lengte van die opname - moeten beoordelen of de 'samenwoner' gelet op de strekkkng van art. 7:268 lid 2 BW daardoor beschermd dient te worden, ook al was de huurder voorafgaand aan zijn overlijden reeds geruime tijd opgenomen in een ziekenhuis of zorgcentrum.
Samenvatting (Bron)Huur woonruimte; verzoek tot medehuurderschap (art. 7:267 BW) althans tot voortzetting voor onbepaalde tijd op de voet van art. 7:268 lid 2 BW; gebrek aan belang door ontruiming krachtens kortgedingvonnis? Dat tenuitvoerlegging kortgedingvonnis gevolgen heeft die bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat niet in de weg aan toewijzing vorderingen. Andersluidend oordeel hof is onjuist. Gelet op tekst, strekking en wetsgeschiedenis art. 7:268 lid 2 BW brengt enkele omstandigheid dat samenwoner ten tijde van overlijden huurder reeds kortere of langere tijd geen gemeenschappelijke huishouding meer voerde met huurder omdat laatstgenoemde wegens ziekte of hulpbehoevendheid moest worden opgenomen in een ziekenhuis of zorgcentrum, niet mee dat vordering op grond van art. 7:268 lid 2 moet worden afgewezen. Rechter zal in een dergelijk geval aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten beoordelen of samenwoner bescherming verdient.
Pagina814-815
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1079
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/00502
CiteertitelNJB 2011, 683
SamenvattingInsolventieverordening. De County Court van Huddersfield (Engeland) verklaart een schuldenaar in staat van faillissement en vaardigt op verzoek van de curatoren een bevel uit tegen een Nederlandse partij, inhoudende dat deze bepaalde informatie moet verstrekken. De Nederlandse rechter verleent verlof tot tenuitvoerliegging in Nederland van dit bevel. HR: 1. Toepassingsgebied. De rechtbank heeft de juiste maatstaf aangelegd door te onderzoeken of het bevel is te beschouwen als een beslissing die haar oorsprong vindt in het insolventierecht en die uitsluitend tijdens de insolventieprocedure of in direct verband daarmee ingesteld kan worden. 2. Dwangmiddelen. Het verbod tot toepassing van dwangmiddelen in een andere lidstaat heeft geen betrekking op de situatie waarin de curator wenst op te treden op grond van een rechterlijke beslissing die op de voet van art. 25 voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt.
Samenvatting (Bron)Erkenning en tenuitvoerlegging van in Engels faillissement door rechter uitgevaardigd bevel tot verschaffen van informatie; art. 18 en 25 Insolventieverordening, art. 38 en 43 EEX-Verordening. Rechtbank heeft onderzocht of het bevel is te beschouwen als een beslissing (op een rechtsvordering) die haar oorsprong vindt in (en niet alleen maar beïnvloedt wordt door) het insolventierecht en die uitsluitend tijdens de insolventieprocedure of in direct verband daarmee ingesteld kan worden. Dat is de juiste maatstaf ter beantwoording van de vraag of een beslissing rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeit en nauw daarop aansluit als bedoeld in de tweede alinea van het eerste lid van art. 25 Insolventieverordening. Vereiste nauwe samenhang moet worden beoordeeld aan de hand van het recht van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend. Verbod art. 18 lid 3 Insolventieverordening staat niet eraan in de weg dat curatoren in Nederland erkenning en tenuitvoerlegging van het in Engeland gegeven bevel verzoeken, zo nodig met toepassing van in het Nederlandse recht bestaande dwangmiddelen.
Pagina815-816
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1404
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/01342
CiteertitelNJB 2011, 684
SamenvattingHet hof heeft appellant niet toegelaten tot getuigenverhoor, omdat de advocaat van appellant vijf dagen te laat heeft gereageerd op een brief over de dagbepaling van het getuigenverhoor. Hoge Raad: 1. Onredelijke vertraging. Toets in cassatie. Het is aan de feitenrechter om te bepalen welke maatregelen hij geëigend acht om onredelijke vertraging van het geding te voorkomen, zoals het bepalen van termijnen, het verlenen van uitstel en het stellen van de voorwaarden waaronder dat wordt verleend. In cassatie kan over de wijze waarop de rechter van zijn bevoegdheden gebruik maakt slechts worden geklaagd dat de rechter is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent het bestaan en de omvang van zijn bevoegdheden gebruik maakt slecht worden geklaagd dat de rechter is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent het bestaan en de omvang van zijn bevoegdheden, waaronder in voorkomend geval is begrepen dat hij in strijd handelt met de ter zake door de daartoe bevoegde rechterlijke organen vastgestelde en als recht in de zin van art. 79 Wet RO te beschouwen procesregelingen, of dat de rechter bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid heeft blijk gegeven van miskenning van hetgeen onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen eist. 2. Recht op getuigenbewijs. De goede procesorde eist dat het verzuim van een partij de door de rechter in verband met de bewijslevering gestelde termijnen en voorwaarden in acht te nemen, slechts mag leiden tot een in die instantie definitieve ontzegging van het recht om bewijs te leveren door middel van het doen horen van getuigen, indien zulks gerechtvaardigd wordt door de mate waarin als gevolg van het verzuim het belang van een doeltreffende en voortvarende rechtspleging is geschonden, mede in aanmerking genomen de mate waarin de wederpartij daardoor in haar processuele rechten is benadeeld.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; art. 20, 133 en 166 Rv. Beslissing hof om appellant geen gelegenheid meer te bieden getuigen te laten horen op de grond dat niet tijdig een deugdelijke opgave van getuigen is verstrekt, geeft blijk van miskenning van hetgeen onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen eist. In verband met belang doelmatige en voortvarende rechtspleging enerzijds en belang waarheidsvinding anderzijds, eist goede procesorde dat verzuim door rechter in verband met bewijslevering gestelde termijnen en voorwaarden in acht te nemen, slechts mag leiden tot ontzegging recht getuigenbewijs te leveren, indien zulks gerechtvaardigd wordt door mate waarin belang van doeltreffende en voortvarende rechtspleging is geschonden, mede in aanmerking genomen mate waarin wederpartij in processuele rechten is benadeeld. In onderhavig geval kan niet worden aangenomen dat van enige onredelijke vertraging van het geding sprake zou zijn. Niet blijkt dat hof aandacht heeft besteed aan vraag in hoeverre geïntimeerden processueel nadeel hebben ondervonden van de gang van zaken, terwijl gedingstukken voor zodanig nadeel geen aanknopingspunten bieden.
Pagina816-817
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP0571
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/01368
CiteertitelNJB 2011, 685
SamenvattingEEX-Verordening. Verlof tenuitvoerlegging buitenlandse beslissing. De rechtbank trekt een verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een Duitse beslissing in, omdat de beslissing niet is gemotiveerd. hoge Raad: Motivering. Nu de vordering is erkend, is een motivering overbodig. De Hoge Raad doet zelf af.
Samenvatting (Bron)IPR. Verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van in buitenland gewezen (in lijn met bepalingen van het desbetreffende nationale procesrecht) niet gemotiveerde uitspraak die berust op een erkenning van de ingestelde vordering. De beslissing van de buitenlandse rechter komt op de voet van Hoofdstuk III EEX-Verordening in aanmerking voor erkenning en tenuitvoerlegging, tenzij zich een van de weigeringsgronden voordoet van art. art. 34 en 35 EEX-Verordening. Art. 34 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd; de openbare orde-clausule mag, om de fundamentele doelstelling van het verdrag - een vrij verkeer van vonnissen - niet te belemmeren, slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden gehanteerd, namelijk enkel als de gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze botst met de rechtsorde van de aangezochte lidstaat (vgl. HvJ 28 maart 2000, NJ 2003/626). Of ontbreken motivering strijdig is met de openbare orde, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de wijze waarop partijen het processuele debat hebben gevoerd. Indien de vordering als juist is erkend, zoals hier, is een motivering van de toewijzing van de vordering overbodig, nu de gegrondheid reeds voldoende volgt uit de erkenning. Met betrekking tot de gezamenlijke eigendom van in Nederland gelegen onroerend goed bestaat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap, waarvan partijen verdeling wensen. Art. 22 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd (vgl. HvJ EG 10 januari 1990, NJ 1991/572). Vordering tot verlening medewerking aan verdeling van partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende in Nederland gelegen onroerende zaken heeft geen betrekking op een zakelijk recht op onroerend goed; een noodzakelijke voorwaarde voor toepasselijkheid van art. 22, onder 1, EEX-Verordening. Zelfs indien de vordering tot verdeling eventueel gevolgen heeft voor het eigendomsrecht op onroerend goed, vindt zij niettemin haar grondslag in een persoonlijk recht dat niet tegenover derden geldend kan worden gemaakt. Ook indien de gemeenschap kan worden aangemerkt als vennootschap of rechtspersoon in de zin van art. 22, onder 2, EEX-Verordening, is dit artikel niet van toepassing nu het geschil de wijze van verdeling betreft en niet de geldigheid, nietigheid of ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon.
Pagina817-818
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP0002
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/01377
CiteertitelNJB 2011, 686
SamenvattingGelijke beslissingen als HR 18 maart 2011, 10/01/01368. LJN BP0002, hiervoor afgedrukt, met betrekking tot andere beslissingen van Landgericht Berlin.
Samenvatting (Bron)IPR. Verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van in buitenland gewezen (in lijn met bepalingen van het desbetreffende nationale procesrecht) niet gemotiveerde uitspraak die berust op een erkenning van de ingestelde vordering. De beslissing van de buitenlandse rechter komt op de voet van Hoofdstuk III EEX-Verordening in aanmerking voor erkenning en tenuitvoerlegging, tenzij zich een van de weigeringsgronden voordoet van art. art. 34 en 35 EEX-Verordening. Art. 34 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd; de openbare orde-clausule mag, om de fundamentele doelstelling van het verdrag - een vrij verkeer van vonnissen - niet te belemmeren, slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden gehanteerd, namelijk enkel als de gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze botst met de rechtsorde van de aangezochte lidstaat (vgl. HvJ 28 maart 2000, NJ 2003/626). Of ontbreken motivering strijdig is met de openbare orde, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de wijze waarop partijen het processuele debat hebben gevoerd. Indien de vordering als juist is erkend, zoals hier, is een motivering van de toewijzing van de vordering overbodig, nu de gegrondheid reeds voldoende volgt uit de erkenning. Met betrekking tot de gezamenlijke eigendom van in Nederland gelegen onroerend goed bestaat tussen partijen een eenvoudige gemeenschap, waarvan partijen verdeling wensen. Art. 22 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd (vgl. HvJ EG 10 januari 1990, NJ 1991/572). Vordering tot verlening medewerking aan verdeling van partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende in Nederland gelegen onroerende zaken heeft geen betrekking op een zakelijk recht op onroerend goed; een noodzakelijke voorwaarde voor toepasselijkheid van art. 22, onder 1, EEX-Verordening. Zelfs indien de vordering tot verdeling eventueel gevolgen heeft voor het eigendomsrecht op onroerend goed, vindt zij niettemin haar grondslag in een persoonlijk recht dat niet tegenover derden geldend kan worden gemaakt. Ook indien de gemeenschap kan worden aangemerkt als vennootschap of rechtspersoon in de zin van art. 22, onder 2, EEX-Verordening, is dit artikel niet van toepassing nu het geschil de wijze van verdeling betreft en niet de geldigheid, nietigheid of ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon.
Pagina818-818
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP0004
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/01775
CiteertitelNJB 2011, 687
SamenvattingEEX-Verordening. Verlof tenuitvoerlegging buitenlandse beslissing. De rechtbank geeft geen inhoudelijk oordeel over de vraag of de Duitse rechter zich terecht bevoegd heeft verklaard, omdat tegen die beslissing in Duitsland geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. HR: De rechtbank diende het beroep op schending door de Duitse rechter van art. 22, aanhef en onder 1, EEX-Verordening zelfstandig en inhoudelijk te beoordelen.
Samenvatting (Bron)IPR. Verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van in buitenland gewezen uitspraak op de voet van art. 38 onder 1 EEX-Verordening. De rechter dient ook als de gedaagde verschijnt en de bevoegdheid van de rechter niet (langer) betwist een beroep op schending van (het door een uitdrukkelijke noch een stilzwijgende forumkeuze opzij te zetten) art. 22, aanhef en onder 1, EEX-Verordening zelfstandig te beoordelen. Toepassing nationaal procesrecht mag geen afbreuk doen aan nuttig effect EEX-Verordening. Art. 22 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd (vgl. HvJ EG 10 januari 1990, NJ 1991/572). Vordering tot verlening medewerking aan verdeling van partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende in Nederland gelegen onroerende zaken heeft geen betrekking op een zakelijk recht op onroerend goed; een noodzakelijke voorwaarde voor toepasselijkheid van art. 22, onder 1, EEX-Verordening. Zelfs indien de vordering tot verdeling eventueel gevolgen heeft voor het eigendomsrecht op onroerend goed, vindt zij niettemin haar grondslag in een persoonlijk recht dat niet tegenover derden geldend kan worden gemaakt. Ook indien de gemeenschap kan worden aangemerkt als vennootschap of rechtspersoon in de zin van art. 22, onder 2, EEX-Verordening, is dit artikel niet van toepassing nu het geschil de wijze van verdeling betreft en niet de geldigheid, nietigheid of ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon.
Pagina818-819
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1765
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 18-03-2011, 10/01799
CiteertitelNJB 2011, 688
SamenvattingGelijke beslissingen als HR 18 maart 2011, 10/01775, LJN BP1765, hiervoor afgedrukt, met betrekking tot andere beslissingen van het Landgericht Berlin.
Samenvatting (Bron)IPR. Verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van in buitenland gewezen uitspraak op de voet van art. 38 onder 1 EEX-Verordening. De rechter dient ook als de gedaagde verschijnt en de bevoegdheid van de rechter niet (langer) betwist een beroep op schending van (het door een uitdrukkelijke noch een stilzwijgende forumkeuze opzij te zetten) art. 22, aanhef en onder 1, EEX-Verordening zelfstandig te beoordelen. Toepassing nationaal procesrecht mag geen afbreuk doen aan nuttig effect EEX-Verordening. Art. 22 EEX-Verordening moet restrictief worden uitgelegd (vgl. HvJ EG 10 januari 1990, NJ 1991/572). Vordering tot verlening medewerking aan verdeling van partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende in Nederland gelegen onroerende zaken heeft geen betrekking op een zakelijk recht op onroerend goed; een noodzakelijke voorwaarde voor toepasselijkheid van art. 22, onder 1, EEX-Verordening. Zelfs indien de vordering tot verdeling eventueel gevolgen heeft voor het eigendomsrecht op onroerend goed, vindt zij niettemin haar grondslag in een persoonlijk recht dat niet tegenover derden geldend kan worden gemaakt. Ook indien de gemeenschap kan worden aangemerkt als vennootschap of rechtspersoon in de zin van art. 22, onder 2, EEX-Verordening, is dit artikel niet van toepassing nu het geschil de wijze van verdeling betreft en niet de geldigheid, nietigheid of ontbinding van een vennootschap of rechtspersoon.
Pagina818-819
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1768
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/02704
CiteertitelNJB 2011, 689
SamenvattingDe advocaat heeft zich gesteld in de ontnemingszaak maar niet in de hoofdzaak, welke zaak hier dient.
Samenvatting (Bron)Art. 51 Sv. Het middel berust op de stelling dat zich in hoger beroep een raadsman heeft gesteld. Daartoe wordt een beroep gedaan op een brief aan de strafgriffie van het Hof. Genoemde brief heeft blijkens de bewoordingen betrekking op de ontnemingprocedure, terwijl onderhavige zaak niet een zodanige procedure betreft.
Pagina818-819
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BO8008
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/03320
CiteertitelNJB 2011, 690
SamenvattingHoewel de verdachte tot tweemaal toe een bekennende verklaring had afgelegd, kon het hof niet volstaan met alleen een opgave van de gebezigde bewijsmiddelen, omdat de raadsvrouw vrijspraak had bepleit.
Samenvatting (Bron)Art. 359.3 Sv, opgave bewijsmiddelen. Het Hof kon niet volstaan met een opgaaf nu de raadsvrouwe vrijspraak heeft bepleit.
Pagina819-819
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1155
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 10/02983
CiteertitelNJB 2011, 691
SamenvattingDe verdachte is niet-ontvankelijk in het cassatieberoep nu de raadsvrouw niet heeft gesteld bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het indienen van het beroep en van de mogelijkheid om dat verzuim tijdig te herstellen, geen gebruik heeft gemaakt.
Pagina819-820
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/02461
CiteertitelNJB 2011, 692
SamenvattingEen gesuste ruzie, die bij de aankomst van verdachte en zijn broer (opneiuw) zou zijn ontstaan, in welke situatie de verdachte zich beroept op noodweer(exces) omdat die noodweersituatie toen (opnieuw) ontstond, heeft het hof onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
Samenvatting (Bron)Ontoereikende verwerping beroep op noodweer(exces). In aanmerking genomen dat het door en namens verdachte aangevoerde erop neerkomt dat nadat verdachte en zijn broer ter plaatse waren gekomen een noodweersituatie is ontstaan, is s Hofs verwerping van het beroep op de grond dat op het moment van aankomst van de verdachte en zijn broer geen sprake was van een noodweersituatie ontoereikend gemotiveerd.
AnnotatorM.L. Plas
Pagina820-820
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP0324
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/03303 B
CiteertitelNJB 2011, 693
SamenvattingInbeslagneming van voorwerpen omdat de Belgische autoriteit verzoekt om overgifte aan haar van die voorwerpen wegens het aan de dag brengen van de waarheid in een in België aanhangige strafzaak.
Samenvatting (Bron)Beklag, art. 552a Sv. Inbeslaggenomen stukken i.v.m. rechtshulpverzoek België, verzoek tot verlof, art. 552p.2 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN ZD2927 m.b.t. de aan te leggen maatstaf bij verzoeken tot verlof. Middel faalt.
Pagina820-820
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP1153
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/02696
CiteertitelNJB 2011, 694
SamenvattingHet land binnenkomen voorzien van een vals reisdocument kan zijn rechtvaardiging vinden in de status van vluchteling volgens art. 31 lid 1 Vluchtelingenverdrag. Vervolging als die status is ingeroepen maar nog niet vastgesteld. eist behoedzaamheid.
Samenvatting (Bron)HR: 81 RO, gelet op HR LJN BO2915.
Pagina820-821
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BO2913
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/02696
CiteertitelNJB 2011, 695
SamenvattingBij samenloop van ontnemingsvordering en vordering benadeelde partij kan de rechter ook als er nog geen onherroepelijkheid heerst, de vorderingen naar beste weten vaststellen, maar hij is dan daartoe niet verplicht. Er is en mogelijkheid om later een herziening van de bedragen aan te vragen.
Samenvatting (Bron)HR: 81 RO, gelet op HR LJN BO2915.
Pagina821-822
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BO2913
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 09/03331 P
CiteertitelNJB 2011, 696
SamenvattingHet ernstig vermoeden bestaat dat de stelbrief van de raadsman wel ter griffie van het hof is ontvangen maar daar zoek is geraakt. 51 Sv niet nageleefd en dat leidt tot nietigheid.
Samenvatting (Bron)Art. 51 Sv. Ondanks het feit dat er zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken geen ontvangstbevestiging bevindt van de stelbrief van de raadsman in hoger beroep, moet er, gelet op de inhoud van het transactierapport, in cassatie van worden uitgegaan dat zich wel een raadsman heeft gesteld en dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de betrokkene gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de betrokkene en diens raadsman in de weg te staan.
Pagina822-822
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BO6743
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad, 08-03-2011, 10/04308 U
CiteertitelNJB 2011, 697
SamenvattingDe gegevens inzake identiteit en nationaliteit van de opgeëiste persoon zijn- in onderlinge samenhang bezien - genoegzaam en voldoende meede omdat in eerste aanleg daaromtrent geen verweer is gevoerd.
Samenvatting (Bron)Uitlevering door NL aan Servië. Onderzoek identiteit o.p., art. 26.1 Uw. Oordeel omtrent identiteit o.p. behoefde geen nadere motivering, nu daaromtrent geen verweer is gevoerd.
Pagina822-823
UitspraakECLI:NL:HR:2011:BP3973
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelRaad van State, 02-02-2011, 201002804/1/H1
CiteertitelNJB 2011, 698
SamenvattingNen-normen zijn geen vanwege het Rijk vastgstelde algemeen verbindende voorschriften. Nen-normen als vermeld in afdeling 2.13 van het Bouwbesluit 2003 zijn voldoende kenbaar en konden derhalve appellante als bindend worden tegengeworpen.
Samenvatting (Bron)Bij onderscheiden brieven van 16 mei 2007 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat haar bij besluit van 17 november 2006 van rechtswege monumentenvergunning en bij besluit van 8 december 2006 van rechtswege bouwvergunning zijn verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de voorgevelpui en het intern verbouwen van een pand aan de [locatie] te 's-Hertogenbosch (hierna: het perceel).
Pagina823-825
UitspraakECLI:NL:RVS:2011:BP2750
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelRaad van State, 09-03-2011, 201007798/1/H3
CiteertitelNJB 2011, 699
SamenvattingDe intrekking van de gedoogverklaring moet als een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb worden aangemerkt, omdat van de eigenaar in redelijkheid niet kon worden gevergd om een voor bezwaar vatbaar handhavingsbesluit uit te lokken. Er bestaat voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot intrekking van de gedoogverklaring heeft kunnen besluiten.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 26 januari 2009 heeft de burgemeester de ten behoeve van de exploitatie van de coffeeshop Checkpoint, gevestigd aan de Westkolkstraat 4, aan [eigenaar] verleende gedoogverklaring ingetrokken.
Pagina825-827
UitspraakECLI:NL:RVS:2011:BP7160
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelCentrale Raad van Beroep, 08-02-2011, 08/6022 WWB
CiteertitelNJB 2011, 700
SamenvattingDe beslissing waarbij het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid stelt een aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen, is een besluit (als bedoeld in art. 6:3 Awb) inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit van het College op de aanvraag.
Samenvatting (Bron)Bezwaar door College terecht -zij het op onjuiste gronden- niet-ontvankelijk verklaard. De brief van 28 augustus 2007 is een besluit (als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb) inzake de procedure ter voorbereiding van het besluit van het College op de aanvraag van appellante en appellante wordt daardoor los van het te nemen besluit op de aanvraag niet rechtstreeks in haar belang getroffen.
Pagina827-828
UitspraakECLI:NL:CRVB:2011:BP6186
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelCentrale Raad van Beroep, 15-02-2011, 08/7415 WWB + 09/2316 WWB +10/5221 WWB
CiteertitelNJB 2011, 701
SamenvattingDe rechtbank heeft op goede gronden geweigerd de dochter van appellante ter zitting als getuige te horen. De weigering is niet in strijd met het in art. 6 EVRM verwoorde beginsel van 'fair trial'.
Samenvatting (Bron)Intrekking bijstandsuitkering. De rechtbank heeft terecht geweigerd de dochter van appellante ter zitting te horen als getuige, aangezien deze getuige niet tijdig is aangemeld. Deze weigering is niet in strijd met het beginsel van fair trial. Gezamenlijke huishouding. Geen sprake van binnentreden van de woning op 11 juli 2007, aangezien de onderzoeksambtenaren aan de deur te woord zijn gestaan. Redelijke grond voor huisbezoek van 17 juli 2007. Informed consent. Geen inbreuk op huisrecht. Rechtmatig verkregen bewijs. Hoofdverblijf in dezelfde woning. Beoordeling wederzijdse zorg niet nodig , aangezien sprake is van uit de relatie geboren kinderen. Schending inlichtingenverplichting.
Pagina828-828
UitspraakECLI:NL:CRVB:2011:BP5577
Artikel aanvragenVia Praktizijn