Rubriek | Artikel |
---|---|
Titel | Normaal maatschappelijk risico en de omstandigheden van het geval. Een analyse van de jurisprudentie |
Citeertitel | StAB 2013, nr. ![]() |
Samenvatting | In het artikel van StAB 2013-1 is ingegaan op de rol van het normaal maatschappelijk risico in het planschaderecht en op het feit dat in artikel 6.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) thans is bepaald dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft. Daarbij is tevens ingegaan op oude (Kroon)jurisprudentie omtrent artikel 49 van de Wet op Ruimtelijke Ordening (WRO) aangezien deze van belang kan zijn voor de invulling van het criterium. |
Auteur(s) | G. Keus ![]() ![]() |
Pagina | 7-14 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Rechtbank Roermond, 21-12-2012, AWB 11 / 1809 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13/34 ![]() |
Samenvatting | Schadevergoeding aan zowel eiser als exploitant wegens overschrijding redelijke procestermijn. |
Samenvatting (Bron) | De zaak maakt deel uit van een reeks van beroepen betreffende een horecabedrijf te Reuver. Deze procedure betreft de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen overtredingen van de geluidsvoorschriften van het Barim. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2011 in strijd met artikel 7:11 van de Awb een onvolledig besluit op bezwaar heeft genomen. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen correcte uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Afdeling en niet gehandeld conform zijn eigen handhavingsbeleid, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtsgevolgen worden evenwel in stand gelaten. Gelet op de constante resultaten van de gedurende een periode van enkele jaren herhaalde geluidscontrolemetingen acht de rechtbank namelijk thans geen basis meer aanwezig voor het nemen van een handhavingsbesluit. Aan eisers wordt een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM. Nu is gebleken dat de exploitant van het horecabedrijf (derde-partij) dezelfde spanning en frustratie heeft ondergaan door de duur van de procedure is aan hem dezelfde schadevergoeding toegekend. |
Pagina | 15-20 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBROE:2012:BY8085 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 02-01-2013, 201111334/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-35 ![]() |
Samenvatting | Het houden van twaalf paarden is een vergunningplichtige inrichting. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 15 september 2011 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor, voor zover hier van belang, het houden van twaalf paarden op het perceel [locatie] te Velsen. |
Pagina | 20-22 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY7573 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 16-01-2013, 201106394/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-36 ![]() |
Samenvatting | Vanwege de goede procesorde kunnen na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe beroepsgronden of nadere stukken worden ingediend. Onderzoeksverplichting naar beperking mobiliteit is mogelijk maar in dit geval onvoldoende gemotiveerd. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit heeft verweerder een revisievergunning als bedoeld in art. 8.4, lid 1 van de Wm (oud) verleend voor een inrichting voor de productie van diervoeders. Wijzigingsvergunning. Hangende beroep bij de Afdeling heeft het college van b&w van Utrecht een aantal voorschriften van de revisievergunning gewijzigd. Bij dit besluit heeft het college tevens krachtens art. 7.8b van de Wm bepaald dat het maken van een milieueffectrapport niet nodig is. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 2.29 en 2.31 van de Wabo. De Afdeling overweegt dat de onderliggende vergunning een vergunning is als bedoeld in art. 8.1 van de Wm (oud). Deze vergunning was ten tijde van het nemen van het wijzigingsbesluit echter niet onherroepelijk, zodat deze niet kon worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders zijn bevoegdheid om die vergunning te wijzigen niet aan art. 2.4, lid 1 van de Wabo kon ontlenen. Evenmin bood enige andere bepaling bij of krachtens de Wabo gesteld, grondslag voor die bevoegdheid. Nu het gaat om een wijziging van een Wm-vergunning, die niet kan worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning, blijft ten aanzien van de totstandkoming daarvan en de regeling van bezwaar en beroep daartegen het recht zoals gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing. Dat art. 1.2, lid 2, aanhef en onder b, van de Invoeringswet Wabo hier niet van toepassing is, maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande was niet het college van b&w maar verweerder bevoegd de vergunning te wijzigen. Het college van b&w heeft het besluit genomen ter inwilliging van een krachtens art. 2.31, lid 1, aanhef en onder b, van de Wabo gedaan verzoek van verweerder. Verweerder heeft na heropening van het onderzoek bij brief de Afdeling meegedeeld dat het achter het besluit van b&w staat en een inhoudelijk gelijkluidend besluit zou hebben genomen als het had onderkend dat het zelf bevoegd was. De Afdeling leidt hieruit af dat verweerder dit besluit heeft bekrachtigd en het geheel voor zijn rekening neemt. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding dit besluit in zoverre te vernietigen. Geurhinder. Ingevolge art. 5a.1, lid 2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer in samenhang met art. 1, lid 3 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten en de bijlage bij deze regeling, moet het bevoegd gezag bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening houden met de NeR. Verweerder heeft de door de inrichting veroorzaakte geuremissie getoetst aan de bijzondere regeling A3-Diervoederindustrie (hierna: bijzondere regeling) van de NeR. () Verweerder heeft voor de beoordeling van de geurhinder de norm voor bestaande situaties als uitgangspunt genomen. De in voorschrift 8.1.1. opgenomen geurnorm is daarvan afgeleid. In de bijzondere regeling is niet omschreven wat onder een bestaande dan wel een nieuwe situatie moet worden verstaan. De bijzondere regeling maakt onderdeel uit van de NeR. In paragraaf 2.5.4 van de NeR is vermeld dat het gaat om een nieuwe situatie indien voor de eerste keer een milieuvergunning wordt gevraagd voor een bepaalde activiteit. Het gaat om een bestaande situatie als de activiteit reeds eerder vergund is geweest. Bij uitbreiding van een inrichting wordt het nieuwe gedeelte als een nieuwe situatie beschouwd. |
Annotator | H.P. Nijhof ![]() |
Pagina | 22-26 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY8552 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 23-01-2013, 201106656/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-37 ![]() |
Samenvatting | Woning is na het aanbrengen van verbindingen met de inrichting nog steeds niet als bedrijfswoning aan te merken. |
Samenvatting (Bron) | Besluit waarbij het college een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wm heeft verleend voor een pluimveehouderij. Appellant betoogt onder meer dat het college de woning die wordt bewoond door de broer van appellant, ten onrechte niet als bedrijfswoning bij de inrichting heeft aangemerkt. Appellant verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2009, in zaak nr. 200900794/1/M1 (LJN: BJ7747). De Afdeling heeft eerder al geoordeeld dat de woning niet als bedrijfswoning bij de inrichting kan worden aangemerkt omdat deze niet als zodanig is aangevraagd, buiten de grenzen van de inrichting ligt en zowel feitelijk als planologisch gezien als bedrijfswoning tot de inrichting van de broer van appellant behoort. Deze omstandigheden zijn ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet gewijzigd. In zoverre bestaat geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De omstandigheid dat er verbindingen met stalcomputers bestaan, waardoor het bedrijfsproces kan worden bijgestuurd, leidt niet tot het oordeel dat de woning alsnog moet worden aangemerkt als een tot de inrichting van appellant behorende bedrijfswoning. Hiervoor is deze omstandigheid immers niet doorslaggevend. De verwijzing naar de uitspraak van 16 september 2009 maakt dit niet anders, nu het in die zaak ging om een ander en niet vergelijkbaar geval, namelijk een melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van twee windturbines, die mede is ondertekend door de bewoners van de woningen die tot de inrichting konden worden gerekend. |
Pagina | 26-26 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY9254 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-02-2013, 201005559/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-38 ![]() |
Samenvatting | Ook bij toepassing van het bubble-concept dient de totale emissie te voldoen aan het prestatieniveau dat bij BBT hoort. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 27 april 2010 heeft het college aan Shell een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een aardolie- en gasraffinaderij gelegen aan de Vondelingenweg 601 te Rotterdam. Dit besluit is op 6 mei 2010 ter inzage gelegd. |
Pagina | 26-28 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ0764 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-02-2013, 201107392/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-39 ![]() |
Samenvatting | Dat de illegale lozing waartegen is opgetreden geen gevaar voor mens en milieu oplevert, is geen criterium dat bij de beoordeling wordt betrokken. |
Samenvatting (Bron) | OMGEVINGSRECHT. Waterwet. Hoger beroep. Voor de vraag of handhavend optreden tegen het zonder vergunning lozen van afvalwater onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, is niet van belang of de lozing gevaar oplevert voor mens en milieu. De Wvo noch de Waterwet vereist dat het brengen van het afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam gevaar voor mens en milieu oplevert. |
Pagina | 29-30 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ0699 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Raad van State, 13-02-2013, 201104925/1/A4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-40 ![]() |
Samenvatting | De curatoren zijn verantwoordelijk voor de naleving van de voor de inrichting geldende milieuvergunning, maar hoeven geen zorg te dragen voor uitvoering van een niet aan hen, maar aan de gefailleerde opgelegde last onder dwangsom. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college DIT onder oplegging van een dwangsom gelast overtreding van voorschrift 4.1.9 van de aan DIT op 11 oktober 2006 verleende milieuvergunning voor haar inrichting aan de Boezembocht nabij nr. 30 te Rotterdam ongedaan te maken en te houden. |
Pagina | 31-33 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ1261 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Milieu/natuur/water |
---|---|
Titel | Rechtbank Amsterdam, 01-03-2013, AWB 09/2266 BELEI |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-41 ![]() |
Samenvatting | De StAB is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige en de procedure rond het deskundigenonderzoek voldoet aan de maatstaven die voortvloeien uit het Mantovanelli-arrest. |
Samenvatting (Bron) | Besluit waarbij de schademanager van het Schadebureau Noord-Zuidlijn namens verweerder op basis van het schriftelijk advies van de Schadecommissie Noord-Zuidlijn (de Schadecommissie) een schadevergoeding van 9.974,75 heeft toegekend bestaande uit 7.000,00 aan verhuiskostenvergoeding vermeerderd met de wettelijke rente en rekening houdend met de uitgekeerde voorschotten en 2.526,24 voor vergoeding van de kosten van de deskundige. () Eisers hebben onder meer aangevoerd dat de Rb. bij de beoordeling van het bestreden besluit niet zou mogen afgaan op het deskundigenbericht van de StAB en het nader verslag van de StAB. () De Rb. stelt voorop dat de (ambtshalve) benoeming door de Rb. van een deskundige, gelet op art. 8:47 Awb, een discretionaire bevoegdheid van de Rb. is. Gelet op de Mvt zal de belasting die een deskundigenonderzoek met zich mee kan brengen, mede gelet op het daarmede gemoeide tijdsverloop, in redelijke verhouding moeten staan tot de daarvan te verwachten resultaten. Is dat niet het geval dan zal het onderzoek achterwege moeten worden gelaten dan wel op een minder belastende wijze moeten worden verricht (MvT, Parl. Gesch. Awb II, p. 418). () Gelet op de uiteenlopende visies van de door partijen geraadpleegde deskundigen ten aanzien van (de hoogte van) de geleden schade en de omstandigheid dat partijen ter zitting geen overeenstemming op de door hen betrokken standpunten hebben kunnen bereiken, is de Rb. van oordeel dat zij ondanks de lange duur van de beroepszaak - in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid op grond van art. 8:47 Awb gebruik heeft kunnen maken. () De Rb. overweegt dat de StAB is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van nadeelcompensatie waarvan de taak en onafhankelijke positie in de artikelen 8.5. t/m 8.8. van de Wro is neergelegd. Zoals ook ter zitting door de StAB is toegelicht is een algemene vraagstelling, waarbij onder verwijzing naar de tegenstrijdige rapportages van beide partijen het geschil in volle omvang aan de StAB ter advisering wordt voorgelegd, niet ongebruikelijk. De Rb. is van oordeel dat een dergelijke algemene vraagstelling, in de gerezen situatie adequaat was. () De Rb. is dan ook van oordeel dat zij in beginsel op het uitgebrachte deskundigenbericht van de StAB mag afgaan. Dat is slechts anders indien het deskundigenbericht onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Eisers voeren daartoe aan dat aan hen de conceptrapportage had moeten worden voorgelegd, voordat de bevindingen van de StAB in het definitieve rapport van 28 maart 2012 naar de Rb. waren gezonden. De Rb. overweegt dat eisers overeenkomstig art. 8:47, lid 5 Awb in de gelegenheid zijn gesteld naar aanleiding van het verslag van de StAB schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren te brengen. Ook het nader verslag van de StAB is overeenkomstig art. 15 van de Procesregeling bestuursrecht 2010 ter reactie voorgelegd aan partijen. De Rb. overweegt dat dit artikel de procedure rond deskundigenonderzoek regelt naar de maatstaven die voortvloeien uit het Mantovanelli-arrest (EHRM 18 maart 1997, LJN: AD4449). Uit dit arrest volgt dat elke partij in beginsel in de gelegenheid moet worden gesteld om niet alleen zelf bewijs te leveren, maar ook om kennis te nemen van, en commentaar te leveren op het bewijs (§ 33). Deze eis is gerelateerd aan de gerechtelijke procedure zelf; hieruit mag niet in haar algemeenheid worden geconcludeerd dat indien een deskundige door een gerecht wordt benoemd, de partijen in alle instanties moet worden toegestaan de ondervragingen door de deskundige bij te wonen en de documenten waarop hij zich baseert in te zien. Essentieel is dat partijen adequaat kunnen participeren in de procedure voor het gerecht (§ 33). De Rb. is van oordeel dat de hiervoor beschreven gang van zaken in deze procedure aan deze eisen voldoet. De Rb. betrekt daarin mede dat eisers ter zitting vragen en bedenkingen aan de medewerkers van de StAB hebben kunnen voorleggen. De Rb. is dan ook van oordeel dat eisers in staat zijn geweest om effectief hun inbreng te leveren in het kader van het onderzoek door de StAB en dat zij op de resultaten van het onderzoek adequaat tegenspraak hebben kunnen leveren nadat het deskundigenbericht aan de Rb. was gezonden. De Rb. vindt voor die opvatting steun in de uitspraken van de ABRS van 9 mei 2007 (LJN: BA4711) en van 6 mei 2009 (LJN: BI2965). () De Rb. ziet geen aanleiding om het deskundigenbericht van de StAB niet bij de beoordeling te betrekken. Overigens is de Rb. bij de beoordeling van het bestreden besluit niet gebonden aan hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld. |
Pagina | 33-36 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ5716 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 09-01-2013, 201102611/1/R2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-42 ![]() |
Samenvatting | Spuitzone bij boomgaarden. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe het bestemmingsplan "Buitengebied, Noordhoeksestraat 5" vastgesteld. |
Annotator | T. Lam ![]() |
Pagina | 37-40 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY8000 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 09-01-2013, 201205781/1/R1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-43 ![]() |
Samenvatting | Ontvankelijkheid. Hoogtematen. Regeling verbod short stay in bestemmingsplan. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad" vastgesteld. |
Annotator | T. Nijmeijer ![]() |
Pagina | 41-46 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY7994 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 16-01-2013, 201204102/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-44 ![]() |
Samenvatting | Studentenappartementen. Bor. Geen uitgebreide voorbereidingsprocedure. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de Stichting Utrechtse Corps Huizen (hierna: de stichting) voor het verbouwen van een kantoor tot woongebouw ten behoeve van kamergewijze verhuur op het perceel Boothstraat 3 te Utrecht. |
Pagina | 46-47 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY8500 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Rechtbank 's-Gravenhage, 16-01-2013, AWB 12/8129 en 12/8321 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-45 ![]() |
Samenvatting | Aanwijzing van categorieën van gevallen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. |
Samenvatting (Bron) | Artikel 6.5, derde lid van het Bor bevat geen vereisten of beperkingen voor de aanwijzing van categorieën. Ook ten aanzien van de mate van concreetheid van een categorie valt uit de inhoud noch de wijze van redigeren van dit artikel een beperking op te maken. |
Pagina | 47-49 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0019 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 23-01-2013, 201206157/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-46 ![]() |
Samenvatting | Wabo. Afzonderlijke omgevingsvergunning. Twee of meer activiteiten. |
Samenvatting (Bron) | Verlenen omgevingsvergunning voor het verbouwen van twee woningen tot kantoorruimten, gemeenschappelijke woonkamer en een appartement . Anders dan appellant betoogt, doet de situatie waarop art. 2.7, eerste lid, van de Wabo ziet, zich niet voor. Blijkens de mvt bij de Wabo (Kamerstukken II 2006/2007, 30 844, nr. 3, blz. 93) kan een omgevingsvergunning voor een bepaalde activiteit niet zelfstandig worden verleend als de betreffende activiteit tegelijkertijd ook moet worden aangemerkt als een andere activiteit die zelfstandig omgevingsvergunningplichtig is. Het moet - aldus de memorie van toelichting - daarbij gaan om twee of meer activiteiten die fysiek niet van elkaar zijn te scheiden. De aan de 14 overige woningen uit te voeren werkzaamheden zijn fysiek niet dezelfde als de werkzaamheden waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd en verleend. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat voor het bouwplan afzonderlijk een omgevingsvergunning kon worden verleend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200906091/1/H1, LJN: BM2614), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van ontheffing in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. Er bestaat geen aanleiding om hierover bij de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van art. 2.12, eerste lid, onder a, en art. 2.12, tweede lid, van de Wabo, anders te oordelen. De door appellant gestelde belemmering heeft niet een zo evident karakter, reeds nu de opzegging van de huurovereenkomst nog ter beoordeling aan de burgerlijke rechter voorligt. Onder die omstandigheid is niet evident dat de desbetreffende huurovereenkomst aan verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan in de weg staat. |
Pagina | 49-50 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY9189 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 23-01-2013, 201200341/1/R4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-47 ![]() |
Samenvatting | Ten onrechte is in casu niet de plaatsing en instandhouding van een geluidscherm geregeld. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 12 oktober 2011 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Extra Gouwekruising" vastgesteld. |
Annotator | T. Lam ![]() |
Pagina | 50-51 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BY9239 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Rechtbank Zwolle, 24-01-2013, Awb 12/409 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-48 ![]() |
Samenvatting | Afwijkingsregeling in bestemmingsplan is onverbindend omdat men met toepassing daarvan de bestemming van de gronden wordt gewijzigd. |
Samenvatting (Bron) | Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen van een varkensstal. Op het perceel rust krachtens het bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen plandeel 2 (het bestemmingsplan) en de Wijziging ex artikel 11 WRO Bestemmingsplan Buitengebied Gramsbergen Burgerkamp 1 en 6 te Loozen de bestemming agrarische bedrijfsdoeleinden. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de te bouwen stal voor een gedeelte (17 bij 89,72 meter) buiten het perceel valt. Op dit gedeelte rust de bestemming agrarisch gebied. Artikel 4, lid B, van het bestemmingsplan luidt als volgt: Op de tot agrarisch gebied bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest en tunnelkassen met dien verstande dat de hoogte ten hoogste bedraagt 2m.. Artikel 4, lid C, onder 1, van het bestemmingsplan luidt als volgt: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, uitsluitend indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in: () b. lid B, ten behoeve van overschrijding met bebouwing van de op de kaart aangegeven bouwpercelen met de bestemming agrarische bedrijfsdoeleinden, met dien verstande dat: 1. het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing is;2. de overschrijding ten hoogste bedraagt 25m; 3. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad; 4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond; (). Verweerder heeft de in artikel 4, lid C onder 1 van het bestemmingsplan bedoelde vrijstelling toegepast voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Hiermee is verweerder echter getreden buiten zijn bevoegdheid, zoals gegeven in art. 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro, aangezien toepassing van de door verweerder verleende vrijstelling leidt tot een dusdanige verandering van het gebruik dat in feite sprake is van een onomkeerbare verandering van de bestemming. Verweerder heeft weliswaar de bevoegdheid om op ondergeschikte punten van het bestemmingsplan af te wijken, maar uit voornoemd art. 3.6 vloeit voort dat de in een bestemmingsplan vervatte vrijstellingsregeling er niet toe kan strekken dat vrijstelling kan worden verleend van de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Een vrijstellingsregeling mag evenmin tot effect hebben dat de bestemming van de grond wordt gewijzigd. Voornoemde vrijstellings-mogelijkheid is dan ook onverbindend. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning voor het gebruiken van de grond in strijd met het bestemmingsplan aan de derde-partij verleend. Op grond van art. 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo is ook de omgevingsvergunning voor het bouwen ten onrechte verleend. Gegrond beroep. |
Pagina | 51-52 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBONE:2013:BY9384 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Rechtbank Breda, 30-01-2013, AWB 12/3582 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-49 ![]() |
Samenvatting | Grondslag voor afwijking van het bestemmingsplan; toepassen reguliere voorbereidingsprocedure en vergunning van rechtswege. |
Samenvatting (Bron) | uniforme openbare voorbereidingsprocedure; vergunning van rechtswege; rechtstreeks beroep Wettelijke voorschriften: art. 2.12, eerste lid, Wabo; art. 3.9 Wabo; art. 6:15 Awb; art. 7:1a Awb Een besluit waarop de reguliere procedure als bedoeld in afd. 3.2 van de Wabo van toepassing is, mag niet met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afd. 3.4 van de Awb worden voorbereid, gelet op de spanning tussen art. 9.3, derde lid, Wabo (vergunning kan van rechtswege ontstaan) en art. 3:10, vierde lid, van de Awb (vergunning kan niet van rechtswege ontstaan). Wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag is de vergunning van rechtswege verleend. Het daartegen gerichte rechtsmiddel - een als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift - is ontvankelijk. Uit proceseconomische overwegingen honoreert de rechtbank het eenparig verzoek van partijen om behandeling van de zaak door de rechtbank zonder voorafgaande bezwaarschriftprocedure. |
Pagina | 52-54 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ0877 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-02-2013, 201113059/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-50 ![]() |
Samenvatting | Toepassing Invoeringswet Wabo. Bouwaanvraag voor invoering Wabo. Omgevingsvergunning voor wijziging van ondergeschikt belang. Verleende ontheffing voor inwerkingtreding Wabo. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kap en het gedeeltelijk intern wijzigen van de begane grond en de eerste verdieping van de woning op het perceel [locatie] te Voorburg. |
Pagina | 54-57 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ0752 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-02-2013, 201109693/1/R4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-51 ![]() |
Samenvatting | Procedureregeling in plan is in strijd met de Wabo. Begrip industrieterrein. Zonebeheersmodel. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Voltastraat 5" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen. |
Pagina | 57-59 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ0795 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 20-02-2012, 201111498/2/R4 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-52 ![]() |
Samenvatting | Afstand tussen kampeerterrein en paardenfokkerij. Uitleg begrip geurgevoelig object als bedoeld in Wgv. VNG-brochure. Uitvoerbaarheid. Ten onrechte niet bepaald dat bedrijfswoning pas mag worden gebouwd na realisatie kampeerterrein. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 28 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Gieterveen-Kampeerterrein Boerendijk" vastgesteld. |
Pagina | 59-62 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2012:BV7233 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-03-2013, 201204249/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-53 ![]() |
Samenvatting | Wabo. Bouwplan met verschillende onderdelen. Bijbehorend bouwwerk. Omgevingsvergunningvrije en omgevingsvergunningplichtige delen. |
Samenvatting (Bron) | Verlenen omgevingsvergunning voor het slopen van een bestaande woning en het ten dele in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een woning met garage. De Afdeling stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het op de bouwtekening gearceerde gedeelte van het bouwplan als omgevingsvergunningvrij als bedoeld in art. 2 van Bijlage II bij het Bor kan worden aangemerkt. Voorts staat vast dat het college voor het gehele bouwplan vergunning heeft verleend, dat het het bouwplan in zijn geheel heeft getoetst aan het Bouwbesluit 2003 en de redelijke eisen van welstand en dat het wat betreft de toetsing van het bouwplan aan het bestemmingsplan, de omgevingsvergunningvrije delen van het bouwplan buiten beschouwing heeft gelaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd niet-vergunningplichtige onderdelen, in beginsel niet mogelijk. Het bouwplan dient als één geheel te worden beschouwd. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden. Van belang is of de inwerkingtreding van de Wabo verandering heeft gebracht in deze splitsingsmogelijkheden en of de Rb. het college terecht is gevolgd in het maken van een onderscheid in de toetsing van het bouwplan. De Afdeling beantwoordt beide vragen ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Uit de tekst van de Wabo, de MvT bij de Wabo (Kamerstukken II 2006/2007, 30 844, nr. 3, blz. 37-38) en de NvT bij het Bor valt niet af te leiden dat over het splitsen van een bouwplan ten gevolge van de invoering van de Wabo anders dient te worden geoordeeld dan voor inwerkingtreding van de Wabo. De Rb. heeft terecht overwogen dat de wetgever in de NvT bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) wel heeft verduidelijkt dat gedurende de bouw van een hoofdgebouw omgevingsvergunningvrije wijzigingen kunnen worden aangebracht. Daartoe is in de definitie van bijbehorend bouwwerk in art. 1 van Bijlage II bij het Bor het woord 'bestaand' geschrapt. Naar het oordeel van de Afdeling kan hieruit niet worden afgeleid dat daarmee is beoogd de splitsing van een bouwplan toe te staan. De wetgever heeft blijkens de NvT bij het Bor slechts beoogd te waarborgen dat bijbehorende bouwwerken gedurende hetzelfde bouwproces als het hoofdgebouw, dat wil zeggen direct na, gelijktijdig of in hetzelfde bouwproces of kort ervoor, gebouwd mogen worden. Het bouwplan zoals dat is aangevraagd, waarbij onder meer een slaapkamer wordt gesplitst in een omgevingsvergunningvrij en omgevingsvergunningplichtig deel, kan niet worden aangemerkt als een bouwplan dat bestaat uit onderdelen die in functioneel en in bouwkundig opzicht van elkaar te onderscheiden zijn. De slaapkamer maakt zowel in functioneel als bouwkundig opzicht deel uit van de eerste bouwlaag van de woning. Het betoog dat splitsing van de aanvraag om omgevingsvergunning niet mogelijk is, is dan ook terecht voorgedragen. Anders dan de Rb. ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan wat betreft de toetsing aan art. 2.10, lid 1 van de Wabo, per weigeringsgrond kan worden gesplitst. Indien een aanvraag om omgevingsvergunning niet kan worden gesplitst, dient het college bij de beoordeling van het bouwplan te toetsen aan ieder van de in art. 2.10, aanhef en eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden en wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen omgevingsvergunningvrije dan wel omgevingsvergunningplichtige delen. Hierbij is van belang dat het een aanvrager om omgevingsvergunning vrij staat, al dan niet in overleg met het college, omgevingsvergunningvrije onderdelen van het bouwwerk dat hij wenst te realiseren buiten de aanvraag te laten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Rb. niet onderkend dat het college bij de toetsing van het bouwplan ten onrechte een onderscheid heeft gemaakt tussen omgevingsvergunningplichtige en omgevingsvergunningvrije onderdelen van het bouwplan. Het college diende immers bij de beoordeling of het met toepassing van art. 21, lid 4, onder a, sub 1, van de planvoorschriften omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan zou kunnen verlenen, de in de aanvraag als omgevingsvergunningvrij aangeduide gedeelten te betrekken. Het college was niet bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van art. 21, lid 4, onder a, sub 1, omgevingsvergunning te verlenen, nu het bouwplan, met de daarbij inbegrepen als omgevingsvergunningvrij gearceerde gedeelten, is voorzien op een afstand van minder dan 2 m tot de zijdelingse perceelgrens. |
Pagina | 62-65 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ3375 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-03-2013, 201203259/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-54 ![]() |
Samenvatting | Artikelen 2 en 3 Bijlage II Bor. Meerekenen oppervlakte aanbouw. Geen onderscheid bestaande gedeelte en nieuwe aanbouw. |
Samenvatting (Bron) | Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een aanbouw. De aanbouw is blijkens de gedingstukken 5,60 m breed en 7 m diep en gebouwd aan een in 1986 met bouwvergunning gebouwde aanbouw, op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw op het perceel. Bij het bouwen van de thans aan de orde zijnde aanbouw is daarin een gedeelte van de reeds bestaande aanbouw, de voormalige bijkeuken, opgegaan en daarvan deel gaan uitmaken. De Rb. heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de maximale oppervlakte van 30 m², als genoemd in art. 2, aanhef en lid 3, onder b, onder 3º, van Bijlage II bij het Bor. Anders dan het college betoogt, biedt deze bepaling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij de bepaling van de totale oppervlakte van de aanbouw, in dit geval de oppervlakte van het bestaande gedeelte daarvan, buiten beschouwing moet worden gelaten. Zoals de Rb. terecht heeft overwogen, is het bestaande gedeelte, de voormalige bijkeuken, opgegaan in de nieuwe aanbouw en maakt deze na realisering van de nieuwe aanbouw daarvan in bouwkundig en functioneel opzicht deel uit, zodat reeds daarom geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen het bestaande gedeelte en de nieuwe aanbouw. Het betoog van het college dat slechts hetgeen wordt bijgebouwd in aanmerking moet worden genomen en niet wat van dit bouwen het eindresultaat is, wordt derhalve niet gevolgd. Dit zou ertoe leiden dat steeds vergunningvrij aan reeds bestaande gedeelten van een bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied kan worden gebouwd, zolang dit maar met oppervlakten kleiner dan 30 m² per bouwfase plaatsvindt. Dit is niet in overeenstemming met de strekking van eerdergenoemd voorschrift. De door het college in dit verband naar voren gebrachte gedeelten uit de NvT bij het Bor (Staatsblad 2010, 143) leiden niet tot een ander oordeel. Dat op pagina 133 daarvan, waarnaar het college verwijst, wordt vermeld dat ten opzichte van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken de eis dat het moet gaan om het bouwen aan een bestaand hoofdgebouw, is komen te vervallen, is voor dit geding niet van belang, nu daarbij wordt vermeld dat deze eis is geschrapt teneinde het mogelijk te maken dat bij de nieuwbouw van een woning een bijbehorend bouwwerk dat aan de daarvoor geldende eisen voldoet, gelijktijdig vergunningvrij kan worden "meegebouwd". Die situatie doet zich hier niet voor. Wat betreft de verwijzing door het college naar pagina 125 van de Nota van Toelichting, waar wordt vermeld dat "Toepassing van art. 3 in een concreet geval kan betekenen dat slechts voor een gedeelte van een bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is", wordt overwogen dat de daar genoemde situatie evenmin op één lijn kan worden gesteld met het bouwplan. De desbetreffende passage in de NvT ziet uitsluitend op de situatie dat bij toepassing van art. 3 van Bijlage II bij het Bor voor slechts het gedeelte van een bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning is vereist. In dit geval gaat het om de vraag of het bouwwerk voldoet aan het bepaalde in art. 2, aanhef en derde lid, onder b, onder 3º, van Bijlage II bij het Bor. Dit betreft een andere vraag, bij beantwoording waarvan in dit geval het bouwplan in zijn geheel dient te worden bezien, zodat reeds daarom zonder succes dit deel van de NvT wordt ingeroepen. Nu het hoger beroep van het college ongegrond zal worden verklaard, staat daarmee vast dat realisering van de aanbouw niet is aan te merken als een activiteit als bedoeld in art. 2, aanhef en derde lid, onder b, onder 3º, van Bijlage II bij het Bor. Nu vaststaat dat het bouwplan evenmin vergunningvrij kan worden opgericht op grond van art. 3 van Bijlage II bij het Bor, is het college gehouden te onderzoeken of het voor het bouwplan een omgevingsvergunning kan verlenen. |
Pagina | 65-66 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ3374 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 13-03-2013, 201201924/1/R3 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-55 ![]() |
Samenvatting | Verbod op nieuwvestiging van intensieve veehouderij in landschapsontwikkelingsgebieden. Ontheffingsregeling in provinciale verordening. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 5 juli 2011, kenmerk C2019308, heeft het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) geweigerd ontheffing te verlenen van het in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011) vervatte verbod op nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied voor een nieuw bouwblok voor een intensieve veehouderij aan de [locatie] in Sterksel. |
Pagina | 66-70 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ4013 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Rechtbank Oost-Nederland, 14-03-2013, 12/1962 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-56 ![]() |
Samenvatting | Weigering omgevingsvergunning naar aanleiding van zienswijzen. |
Samenvatting (Bron) | Heroverweging op grond van de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbesluit. In de afweging van de betrokken belangen heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. De rechtbank overweegt daartoe dat de zienswijzen inhoudelijk geheel zijn weerlegd, zodat tegen de verlening van de gevraagde vergunning in wezen slechts de kennelijk ongefundeerde weerstand van de indieners van de zienswijzen resteert. Die weerstand is, bij het ontbreken van enig ruimtelijk relevant argument, van onvoldoende gewicht om de vergunning alsnog te weigeren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot weigering van de gevraagde vergunning. |
Pagina | 70-72 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4722 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 20-03-2013, 201200119/1/R3 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-57 ![]() |
Samenvatting | Toepassing provinciale verordening. Reconstructieplan. Mestverwerkingsbedrijf. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan "[locatie]" vastgesteld. |
Pagina | 72-75 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ4955 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 21-03-2013, 201300867/2/R2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-58 ![]() |
Samenvatting | Belanghebbende bij het niet tijdig vaststellen van een bestemmingsplan. |
Samenvatting (Bron) | [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Loenen en Veldhuizen" door de raad. |
Pagina | 75-77 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ7462 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 27-03-2013, 201207242/1/A1 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-59 ![]() |
Samenvatting | Bor. Bijgebouw een geheel. Geen splitsing in vergunningvrij en vergunningplichtig deel. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het in strijd met de bouwvergunning van 22 februari 2010 opgerichte bijgebouw op het perceel 's-Gravenweg 96 te Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het perceel) afgewezen. |
Pagina | 77-78 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ7435 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Ruimtelijke ordening |
---|---|
Titel | Raad van State, 27-03-2013, 201207066/1/R2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-60 ![]() |
Samenvatting | Nieuw landgoed. Begrip wooneenheid in provinciale verordening. Voorwaardelijke verplichting. Specifieke gebruiksregel in relatie tot overgangsrecht. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Laag Erf" vastgesteld. |
Pagina | 78-82 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ7514 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Schadevergoeding |
---|---|
Titel | Raad van State, 27-02-2013, 201109377/1/A2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-61 ![]() |
Samenvatting | Dubbelbestemming 'retentievoorziening' leidt tot een planologisch nadeel wat betreft de bebouwingsmogelijkheden, omdat een redelijk denkende en handelende koper ook het in planologisch opzicht geringe risico op inundatie (eens per 100 jaar) tegen de extra kosten zal afwegen en dit in de waarde van die gronden zal verdisconteren. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft de raad verzoeken van [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 1 C] en [appellant sub 1 D] om vergoeding van planschade afgewezen. |
Pagina | 83-86 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ2515 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Schadevergoeding |
---|---|
Titel | Raad van State, 06-03-2013, 201204106/1/A2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-62 ![]() |
Samenvatting | Planvoorschriften, eisen van welstand, het Bouwbesluit, zonlichttoetreding of privaatrechtelijke belemmeringen geven in het onderhavige geval geen aanleiding voor het oordeel dat een woning met een hoogte van 6 m of meer met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. |
Annotator | B. van den Broek ![]() |
Pagina | 86-91 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ3341 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Schadevergoeding |
---|---|
Titel | Raad van State, 20-03-2013, 201202616/1/A2 |
Citeertitel | StAB 2013, nr. 13-63 ![]() |
Samenvatting | Een bestemming kan op zichzelf geen beletsel vormen voor de uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke daarmee niet in overeenstemming zijn. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college een verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van planschade afgewezen. |
Pagina | 91-93 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ4945 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |