Rubriek | Uit de redactie |
---|---|
Titel | Overheidsaansprakelijkheid in beweging |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 72 ![]() |
Samenvatting | De overheidsaansprakelijkheid gaat een nieuw tijdperk tegemoet. De Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van 31 januari 2013 is in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2013, 50). Deze wet introduceert in de Awb een regeling over schadevergoeding bij rechtmatige en onrechtmatige daad. Maar het is nog niet duidelijk wanneer het nieuwe tijdperk echt zal aanbreken. Voor de verschillende onderdelen van de wet wordt het tijdstip van inwerkingtreding verschillend vastgesteld. |
Auteur(s) | B. Schueler ![]() |
Pagina | 327-327 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Artikelen |
---|---|
Titel | Fout Hout aan banden gelegd door Europese Houtverordening? |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 73 ![]() |
Samenvatting | De Europese Houtverordening van 20 oktober 2010 is op 3 maart 2013 van kracht geworden. De Verordening kent verbodsbepalingen en legt verplichtingen op aan importeurs van en handelaren in hout en houtproducten om te voorkomen dat er illegaal gekapt hout ('Fout Hout') op de Europese markt wordt gebracht. De Verordening kent een combinatie van instrumenten om deze zeer lastige problematiek aan te pakken. |
Auteur(s) | A.M.C.C. Tubbing ![]() |
Pagina | 328-336 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Rechtbank Rotterdam, 16-08-2012, AWB 11/4355 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 74 ![]() |
Samenvatting | Biocide en werkzame stof. De bestemming van een middel kan blijken uit de claim, maar ook uit andere feiten en omstandigheden. Geen aanleiding voor matiging bestuurlijke boete. |
Samenvatting (Bron) | Ter beantwoording van de vraag of verweerder de middelen Spin-Ex en SP 61 terecht heeft aangemerkt als biociden dient in de eerste plaats beoordeeld te worden of D-Limoneen een werkzame stof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wgb is en, zo ja, of de middelen bestemd zijn om een schadelijk organisme te weren. De insecticidenwerking van D-Limoneen is door eiseres niet bestreden. De industrie heeft aangegeven dat deze stof een werkzame stof in biociden kan zijn en deze stof is daarom destijds aangemeld voor plaatsing op de Biocidenrichtlijn. De biocidewerking van de stof is derhalve onderkend en de stof is als werkzame stof geïdentificeerd. Uit de omstandigheid dat de aanmelding is afgebroken kan naar het oordeel van de rechtbank niet - a contrario - worden afgeleid dat dus geen sprake is van een werkzame stof. De rechtbank kan verweerder voorts volgen in zijn standpunt dat de bestemming van de middelen - gelet op de claim, het aanbevolen gebruik en de presentatie van de middelen - duidt op een biocide. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de definitie van biocide in artikel 1, eerste lid, van de Wgb. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de middelen biociden zijn. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de middelen niet als biociden zijn toegelaten door het Ctgb, is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 20 van de Wgb. Verweerder was derhalve in beginsel bevoegd om de boete op te leggen. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding geven voor een matiging van de boete. Verweerder heeft bij brief van 15 mei 2012 aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat de rechtbank - zelf in de zaak voorziend - het boetebedrag zal aanpassen, zoals het CBb in de uitspraak 1 maart 2012 (LJN: BV9535) heeft gedaan. In het geval van eiseres zal dit tot een boetebedrag van 2250,- moeten leiden, te weten de standaard boete van 1500,- voor een distributeur, vermeerderd met een factor 0,5 vanwege de bedrijfsomvang (meer dan 50 werknemers). De enkele omstandigheid dat eiseres de middelen centraal inkoopt en daarna verspreidt onder haar vestigingen, rechtvaardigt die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet. Gelet hierop dient eiseres te worden aangemerkt als een professioneel gebruiker, waarvoor een standaard boetebedrag van 500,- geldt. Verweerder heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom aanleiding bestaat het standaard boetebedrag te vermenigvuldigen met een factor 0,5 vanwege de bedrijfsomvang. Ten aanzien van de proceskostenveroordeling hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,5 omdat in 16 soortgelijke zaken eensluidende gronden van beroep zijn ingediend en één gezamenlijke zitting heeft plaatsgevonden. |
Annotator | E. Broeren ![]() ![]() |
Pagina | 337-341 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBROT:2012:BX6843 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Raad van State, 07-11-2012, 201111800/1/R2 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 75 ![]() |
Samenvatting | Versterking dijkvak. Toepasselijkheid Chw. M.e.r.-beoordelingsplicht (toepassing overgangsrecht wijziging Besluit milieueffectrapportage)? Beschermende natuurwaarden en m.e.r.-beoordeling. Onderzoek naar aantasting natuurwaarden. Mitigerende en aanvullende natuurmaatregelen. |
Samenvatting (Bron) | Besluit waarbij het college het door het algemeen bestuur van het Waterschap Scheldestromen vastgestelde projectplan ter verbetering van de gezette steenbekleding van een dijkvak op grond van art. 5.7, lid 1 Waterwet heeft goedgekeurd. De vereniging betoogt dat de Chw niet van toepassing is, omdat het dijkvak niet kan worden aangemerkt als een primaire waterkering. () De Afdeling overweegt dat uit art. 1.1, lid 1, aanhef en onder a, van de Chw jo. onderdeel 7.3 van bijlage I bij de Chw volgt dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is op alle besluiten die zijn vereist voor de wijziging van een waterstaatswerk op grond van art. 5.4, lid 1 van de Waterwet. Ingevolge art. 1.1, lid 1 Waterwet, wordt onder een waterstaatswerk onder meer een waterkering begrepen. Gezien de omvang en de ligging van het dijkvak in relatie tot het daarachter liggende havengebied en land, merkt de Afdeling het dijkvak aan als een waterkering. Gelet hierop is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het bestreden besluit. Of het dijkvak ook dient te worden aangemerkt als een primaire waterkering in de zin van de Waterwet, is hiervoor niet van belang. () |
Annotator | F.A.G. Groothuijse ![]() |
Pagina | 341-349 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2012:BY2483 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Raad van State, 27-12-2012, 201111811/1/A4 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 76 ![]() |
Samenvatting | Strandbus Terschelling: het uitvoeren van strandexcursies met een strandbus is het verrichten van een andere handeling, niet het realiseren van een project - onvoldoende gemotiveerd waarom een vergunning noodzakelijk is. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college aan [appellante] een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor het uitvoeren van gemotoriseerde strandexcursies op het Noordzeestrand van Terschelling. |
Pagina | 349-352 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2012:BY7293 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-01-2013, AWB 12/3582 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 77 ![]() |
Samenvatting | Ten onrechte uitvoering geven aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo. Lex silencio positivo. |
Samenvatting (Bron) | uniforme openbare voorbereidingsprocedure; vergunning van rechtswege; rechtstreeks beroep Wettelijke voorschriften: art. 2.12, eerste lid, Wabo; art. 3.9 Wabo; art. 6:15 Awb; art. 7:1a Awb Een besluit waarop de reguliere procedure als bedoeld in afd. 3.2 van de Wabo van toepassing is, mag niet met behulp van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afd. 3.4 van de Awb worden voorbereid, gelet op de spanning tussen art. 9.3, derde lid, Wabo (vergunning kan van rechtswege ontstaan) en art. 3:10, vierde lid, van de Awb (vergunning kan niet van rechtswege ontstaan). Wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag is de vergunning van rechtswege verleend. Het daartegen gerichte rechtsmiddel - een als bezwaarschrift aan te merken beroepschrift - is ontvankelijk. Uit proceseconomische overwegingen honoreert de rechtbank het eenparig verzoek van partijen om behandeling van de zaak door de rechtbank zonder voorafgaande bezwaarschriftprocedure. |
Annotator | N.G. Hoogstra ![]() |
Pagina | 352-357 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ0877 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Rechtbank Midden-Nederland, 08-02-2013, SBR 12/2358 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 78 ![]() |
Samenvatting | Milieuneutrale wijziging (verffabriek Utrecht); (te) ruime jas geen reden (meer) om vergunning te weigeren - toetsingskader milieuneutrale wijziging - geen aparte toetsing aan BBT. |
Annotator | B. Arentz ![]() |
Pagina | 357-361 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Gerecht EU, 19-02-2013, T-15/12 en T-16/12 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 79 ![]() |
Samenvatting | Staatssteun natuurbehoud. |
Annotator | J.H. Jans ![]() |
Pagina | 361-368 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Rechtbank Noord-Holland, 07-03-2013, AWB 12/39 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 80 ![]() |
Samenvatting | Geluidsvoorschriften verbonden aan milieuvergunning volgens overgangsrecht Barim aan te merken als maatwerkvoorschriften, ook als deze normen bevatten in een andere eenheid dan in het Barim. Van bijzondere lokale omstandigheden kan sprake zijn bij een aanzienlijk lager dan gemiddeld achtergrondgeluidsniveau. |
Samenvatting (Bron) | Besluit waarbij het college geweigerd heeft handhavend op te treden en om maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot een windturbine. Voor deze windturbine gold tot 1 januari 2011 een onherroepelijke milieuvergunning als bedoeld in art. 8.1 van de Wet milieubeheer. Aan deze vergunning waren onder meer geluidsvoorschriften verbonden. Op 1 januari 2011 is het gewijzigd Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (oud; hierna: het Barim) in werking getreden. Dit heeft tot gevolg gehad dat de windturbine onder de werking van het Barim is komen te vallen. De verleende milieuvergunning is van rechtswege komen te vervallen. Met haar verzoek om handhaving beoogt eiseres te bewerkstelligen dat verweerder de geluidsvoorschriften die golden op grond van de milieuvergunning op grond van het overgangsrecht uit het Barim gedurende drie jaar aanmerkt als maatwerkvoorschriften en vervolgens handhavend optreedt wegens overtreding van die maatwerkvoorschriften. Verder wenst zij dat verweerder maatwerkvoorschriften gaat opstellen gelijk aan de geluidsvoorschriften uit de milieuvergunning, die kunnen gelden na de periode van drie jaar. () Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de aan de voorheen geldende milieuvergunning verbonden geluidsvoorschriften op grond van art. 6.1, lid 1, van het Barim moeten worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften. In dat verband is van belang of de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften. De Rb. overweegt allereerst dat, nu voor de windturbine tot 1 januari 2011 een vergunning op grond van art. 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was, art. 6.1, lid 1, van het Barim in zoverre van toepassing is. () Op grond van art. 3.14a, lid 3, van het Barim kan het bevoegd gezag, in afwijking van het eerste lid, bij maatwerkvoorschrift in verband met bijzondere lokale omstandigheden normen met een andere waarde vaststellen. () De Rb. is, anders dan verweerder, van oordeel dat het derde lid van art. 3.14a van het Barim niet uitsluit - en dus toelaat - dat als maatwerkvoorschrift een geluidsnorm wordt gesteld met een waarde in een andere eenheid dan dB Lden en dB Lnight, zoals dB(a). De toelichting bij het gewijzigd Barim en art. 3.14a daarvan (Staatsblad 201, nr. 749, blz. 7-8, 15) biedt ook geen aanknopingspunten voor verweerders beperkende uitleg van dit artikellid. De mogelijkheid om geluidsvoorschriften met normen in een andere waarde vast te stellen dan de standaardwaarden sluit juist ook aan bij de in dit artikellid geboden mogelijkheid om voor een concreet en specifiek geval, in verband met bijzondere lokale omstandigheden, maatwerkvoorschriften vast te stellen. De vraag is vervolgens of er bijzondere lokale omstandigheden zijn, omdat verweerder alleen dan op grond van art. 3.14a, lid 3 van het Barim een maatwerkvoorschrift kan vaststellen. () Naar het oordeel van de Rb. is het door verweerder ingenomen en ook in het Windbeleid neergelegde standpunt onjuist dat in dit betreffende gebied geen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld omdat geen sprake is van een stiltegebied en dus niet van bijzondere lokale omstandigheden. De vraag of sprake is van bijzondere lokale omstandigheden dient aan de hand van de concrete plaatselijke feiten en omstandigheden te worden beantwoord. In de toelichting op art. 3.14a van het Barim (Staatsblad 2010, nr. 749, blz. 8) wordt een stiltegebied slechts als voorbeeld genoemd van een bijzondere lokale omstandigheid. Naar het oordeel van de Rb. staat het bepaalde in art. 3.14a, lid 3, er dan ook niet aan in de weg dat een aanzienlijk lager dan gemiddeld achtergrondgeluidsniveau kan worden aangemerkt als een bijzondere lokale omstandigheid. Aangezien verweerder in de milieuvergunning rekening heeft gehouden met het lage achtergrondgeluidsniveau en in het Windbeleid is bepaald het achtergrondgeluidsniveau als grenswaarde aan te houden, is de Rb. van oordeel dat het lage achtergrondgeluidsniveau in dit geval moet worden aangemerkt als een bijzondere lokale omstandigheden als bedoeld in art. 3.14a, lid 3 van het Barim. Gelet op het voorgaande is de Rb. van oordeel dat de geluidsvoorschriften van de milieuvergunning vallen binnen de bevoegdheid van verweerder tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Dit betekent dat is voldaan aan voorwaarden voor de toepasselijkheid van het overgangsrecht in het eerste lid van art. 6.1 van het Barim. De geluidsvoorschriften van de milieuvergunning worden derhalve gedurende drie jaar na 1 januari 2011 aangemerkt als maatwerkvoorschriften. Gebleken is - en verweerder heeft dit ter zitting ook erkend - dat de windturbine in werking is met inachtneming van de op grond van het Barim geldende algemene geluidsnormen en dat niet wordt voldaan aan de strengere geluidsnormen uit de milieuvergunning. Dit betekent dat de voor de windturbine geldende maatwerkvoorschriften worden overtreden en dat verweerder bevoegd is tegen deze overtreding handhavend op te treden. Verweerder heeft dat miskend. () De Rb. is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van handhavend optreden zou moeten worden afgezien. De maatwerkvoorschriften gelden gerekend vanaf 1 januari 2011 nog drie jaren en die termijn is nog niet verstreken. Uit de overwegingen hiervoor volgt bovendien dat verweerder - in verband met de bijzondere lokale omstandigheden - blijvend bevoegd is deze maatwerkvoorschriften aan het in werking hebben van de windturbine te verbinden. () Gelet op al het voorgaande is het beroep gegrond. De Rb. vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. De Rb. wijst er met nadruk op dat verweerder daarbij niet kan volstaan met het in het vooruitzicht stellen van handhavend optreden. |
Annotator | W.J.B. Claassen-Dales ![]() |
Pagina | 368-371 |
Uitspraak | ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ3549 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Raad van State, 20-03-2013, 201105928/1/A4 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 81 ![]() |
Samenvatting | M.e.r.-beoordelingsbesluit; vertrekpunt van de m.e.r.-beoordeling (gemelde of vergunde situatie) + indringendheid van toetsing. |
Samenvatting (Bron) | Besluit waarbij een revisievergunning als bedoeld in art. 8.4, lid 1 van de Wm (oud) is verleend voor een inrichting voor het vervaardigen, bewerken of verwerken van chloor, isocyanaten en synthetische polymeren. Appellanten betogen onder meer dat de onderzoeksplicht als bedoeld in art. 3:2 Awb met zich brengt dat het college bij het vaststellen van de contour van het plaatsgebonden risico (hierna: PR-contour) proactief de in de QRA toegepaste inputgegevens ter plaatse had moeten controleren. Het college stelt dat de PR-contour aan de hand van de door vergunninghouder naar voren gebrachte inputgegevens overeenkomstig het Bevi, de Revi en de Handleiding Bevi is berekend. () De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de onderzoeksplicht als bedoeld in art. 3:2 Awb in dit geval verder strekt dan de toepassing van de ingevolge de Revi voorgeschreven reken- en beoordelingssystematiek en dat het college ter plaatse alle inputgegevens voor het verlenen van de vergunning had moeten controleren. Het is na de vergunningverlening aan een bestuursorgaan om te controleren of de inrichting overeenkomstig de vergunning, waaronder in dit geval begrepen de in de QRA gehanteerde inputgegevens, in werking is. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat het college in dit geval bij het beoordelen van de vergunningaanvraag van deze gebruikelijke beoordelingswijze had moeten afwijken. () Appellanten betogen dat in de QRA ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid van een terroristische aanslag. Blijkens het deskundigenbericht is het risico op terroristische aanslagen geen onderdeel van de rekenmethodiek Bevi. Mogelijke terroristische aanslagen worden aangepakt via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en hoeven daarom niet in de QRA te worden meegenomen, aldus het deskundigenbericht. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de mogelijkheid van een terroristische aanslag in de QRA had moeten worden betrokken. () Appellanten stellen verder dat het college bij de beoordeling van de externe veiligheid ten onrechte geen rekening heeft gehouden met domino-effecten als bedoeld in art. 7, lid 1 van het Brzo. De Afdeling overweegt dat art. 7 van het Brzo verplichtingen inhoudt voor zowel het bevoegd gezag als de exploitant van de inrichting. Op grond van gegevens van de exploitant wijst het bevoegd gezag inrichtingen aan ten aanzien waarvan de risicos van een zwaar ongeval of de gevolgen daarvan ten gevolge van de ligging van die inrichtingen ten opzichte van elkaar en de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in die inrichtingen groter kunnen zijn dan op grond van de in die afzonderlijke inrichtingen aanwezige hoeveelheden kan worden verwacht. Het gaat hier niet om een aspect dat bij de berekening op grond van de rekenmethodiek Bevi moet worden betrokken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze beroepsgrond tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. () |
Annotator | B. Arentz ![]() |
Pagina | 371-376 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ4974 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2013, 20-001681-12 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 82 ![]() |
Samenvatting | Wildstroperij, art. 9 Ffw, het begrip 'opsporen met het oog op' (het doden, verwonden, vangen of bemachtigen). |
Samenvatting (Bron) | Medeplegen van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan. Het hof acht bewezen dat verdachte samen met zijn mededader in het buitengebied van Tilburg, genaamd De Zwaluwse Bunder, tweemaal opzettelijk een haas, zijnde een beschermde inheemse diersoort, heeft opgespoord met het oog op het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van die haas. Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf voor de duur van 80 uren. |
Annotator | H.J.A. van Ham ![]() |
Pagina | 376-381 |
Uitspraak | ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6386 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | M&R Jurisprudentie |
---|---|
Titel | Raad van State, 10-04-2013, 201110916/1/A4 |
Citeertitel | M en R 2013/6, nr. 83 ![]() |
Samenvatting | Intrekking Wm-vergunning vanwege ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu gerechtvaardigd, ondanks bereidheid vergunninghouder geluidsmaatregelen te treffen. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het college op verzoek van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] de bij besluit van 11 oktober 1971 aan De Snip verleende vergunning voor het oprichten, in werking brengen en houden van een schietinrichting voor het schieten van kleiduiven aan de Lekdijk Oost 5 te Lopik per 15 oktober 2011 ingetrokken. |
Annotator | A. Collignon ![]() |
Pagina | 382-385 |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2013:BZ7658 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |