Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 16-11-2016
Aflevering 40
RubriekVooraf
TitelArmoede in het privaatrecht
CiteertitelNJB 2016/2058
SamenvattingIn Nederland zijn de pandhuizen na WO II min of meer verdwenen door de komst van gewone leningen voor consumenten. Sinds de millenniumwisseling zijn zij echter terug. De terugkeer van de pandhuizen heeft, behalve met mindere economische tijden, ook te maken met de beperkingen die men ontmoet bij het verkrijgen van consumentenkrediet.
Auteur(s)T. Hartlief
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPolen
TitelBedreiging van de rechtsstaat in Polen - Recht en misbruik van recht
CiteertitelNJB 2016/2059
SamenvattingDit artikel is deels een vervolg op de in het NJB van 29 april 2016 (NJB 2016/825, afl. 17) verschenen publicatie van Maurice Adams & Eva van Vugt: ‘Het EU-rechtsstaatmechanisme en Polen’. Waar in die publicatie uitgebreid aandacht wordt besteed aan de Europese dimensie, wordt in onderstaand artikel het accent gelegd op de blijvend zorgwekkende ontwikkelingen in Polen. De kern daarvan wordt gevormd door pogingen om het Poolse Grondwettelijke Hof uit te schakelen.
Auteur(s)A, Govers
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPolen
TitelNog is de rechtsstaat Polen niet verloren!
CiteertitelNJB 2016/2060
SamenvattingVan 5 t/m 7 oktober jongstleden bezochten wij, samen met zo’n vijftien anderen, Warschau in het kader van een leernetwerk van de Nederlandse school voor Openbaar Bestuur. Onderdeel van het bezoek vormde een gesprek met prof. Andrzej Rzeplinski, president van het Constitutioneel Hof en met zeven andere rechters, waaronder Darius Zawistowski, raadsheer in de Hoge Raad van Polen en voorzitter van de Poolse Raad voor de rechtspraak. Wat de Poolse collega’s ons vertelden verontrustte ons zozeer dat wij de behoefte voelen om onze zorg openlijk te uiten en te delen met de Nederlandse juristengemeenschap.
Auteur(s)J.W. Fokkens , K. Sterk
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelVoortzetting van (verplichte) hulp aan risicojongeren die 18 jaar worden
CiteertitelNJB 2016/2061
SamenvattingIn dit artikel staat de vraag centraal of en zo ja, in hoeverre wetgeving daadwerkelijk een bijdrage zou kunnen leveren aan het oplossen van de 18+-problematiek bij risicojongeren. Daartoe wordt eerst de 18+-problematiek geanalyseerd. Wat is de kern van het probleem en binnen welke bestuurlijk-juridische context moet een oplossing gezocht worden? Daarna volgt een beschouwing over de mogelijkheden en vooral onmogelijkheden om binnen de huidige en de toekomstige wetgeving drang en dwang toe te passen bij meerderjarige risicojongeren en van de (juridische) oplossingsrichtingen die tot dusver geopperd zijn. Tot slot wijzen de auteurs op kanttekeningen die te plaatsen zijn bij de effectiviteit van drang en dwang bij jongeren en jongvolwassenen met meervoudige problematiek en pleiten zij ervoor dat eerst en vooral goed wordt bekeken wat werkt of zou kunnen werken in de praktijk.
Auteur(s)V. Dörenberg , X. Moonen , B.J.M. Frederiks
LinkVolledige tekst artikel (brendafrederiks.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelDe Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen, laatste bedrijf - Zal krom recht tot recht gebogen worden in de Senaat? De doorwerking van een merkwaardig advies van de Raad van State aan de Minister van EZ
CiteertitelNJB 2016/2062
SamenvattingAls het in de Eerste Kamer voorliggende wetsontwerp Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen zou worden aanvaard wordt de kans gemist om geldend recht zoals dat al geruime tijd door de rechtspraak in ons land is vastgelegd, in de wet te verankeren. Men hoeft geen Groninger te zijn om te hopen dat de bewaking van de kwaliteit van wetgeving bij de Eerste Kamer in goede handen is.
Auteur(s)J. van Dunné
LinkVolledige tekst artikel (ondergroningen.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelInitiatiefwetsvoorstel ‘Wet gesloten coffeeshopketen’
CiteertitelNJB 2016/2063
SamenvattingHet initiatiefwetsvoorstel dat de achterdeur van coffeeshops wil reguleren is volgens de Raad van State moeilijk te rijmen met de VN-drugsverdragen. Het woord ‘ontheffing’ vervangen door ‘gedoogbesluit’ verandert daar niets aan.
Auteur(s)A. van den Berg , J. van der Grinten
LinkVolledige tekst artikel (Kennedy Van der Laan)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekO & M
TitelDe second opinion-procedure is nog springlevend!
CiteertitelNJB 2016/2064
SamenvattingIn de kroniek van het Burgerlijk procesrecht bespraken Marc Ynzonides en Margriet de Boer onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 26 februari 2016. In die uitspraak stond de second-opinionprocedure centraal. Dit is een experiment van het Hof Den Haag, waarbij partijen een herbeoordeling van het vonnis kunnen vragen zonder dat in hoger beroep stukken worden gewisseld. De Hoge Raad keurde de procedure niet af. Het college gaf alleen enige aanwijzingen voor de invulling van een cassatieklacht. De schrijvers eindigen de bespreking van het arrest met de – wellicht aan de conclusie van A.G. Spier ontleende – opmerking dat de pilot inmiddels een stille dood is gestorven. Dit is echter onjuist. De mogelijkheid om volgens de second-opinionprocedure te procederen bestaat nog steeds. Zij kan zich zelfs verheugen in een toenemende belangstelling: in dit jaar zijn er al tien zaken volgens de second-opinionprocedure afgedaan.
Auteur(s)M. Olthof
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 30-06-2016, 51362/09
CiteertitelNJB 2016/2065
SamenvattingDiscriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Bescherming gezinsleven. Weigering verblijfsvergunning aan homoseksueel paar. Schending.
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;Violation of Article 14+8-1 - Prohibition of discrimination (Article 14 - Discrimination) (Article 8 - Right to respect for private and family life;Article 8-1 - Respect for family life);Non-pecuniary damage - award (Article 41 - Non-pecuniary damage;Just satisfaction)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2016:0630JUD005136209
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 19-10-2016, C-148/15
CiteertitelNJB 2016/2066
SamenvattingArt. 34, 36 VWEU. Vrij verkeer van goederen. Nationale regeling. Receptplichtige geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Verkoop door apotheken. Vaststelling van uniforme prijzen. Kwantitatieve invoerbeperking. Maatregel van gelijke werking. Rechtvaardiging. Bescherming van de gezondheid en het leven van personen.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 oktober 2016.#Deutsche Parkinson Vereinigung eV tegen Zentrale zur Bekampfung unlauteren Wettbewerbs eV.#Verzoek van het Oberlandesgericht Dusseldorf om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Artikelen 34 VWEU en 36 VWEU - Vrij verkeer van goederen - Nationale regeling - Receptplichtige geneesmiddelen voor menselijk gebruik - Verkoop door apotheken - Vaststelling van uniforme prijzen - Kwantitatieve invoerbeperking - Maatregel van gelijke werking - Rechtvaardiging - Bescherming van de gezondheid en het leven van personen.#Zaak C-148/15.
UitspraakECLI:EU:C:2016:776
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 19-10-2016, C-424/15
CiteertitelNJB 2016/2067
SamenvattingElektronische-communicatienetwerken en -diensten. Richtlijn 2002/21/EG.Art. 3. Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties. Institutionele hervorming. Samenvoeging van de nationale regelgevende instantie met andere regelgevingsinstanties. Ontslag van de voorzitter en van een bestuurslid van de samengevoegde nationale regelgevende instantie vóór het einde van hun ambtstermijn. Niet in het nationale recht vastgestelde ontslag.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 oktober 2016.#Xabier Ormaetxea Garai en Bernardo Lorenzo Almendros tegen Administracion del Estado.#Verzoek van de Tribunal Supremo om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Richtlijn 2002/21/EG - Artikel 3 - Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties - Institutionele hervorming - Samenvoeging van de nationale regelgevende instantie met andere regelgevingsinstanties - Ontslag van de voorzitter en van een bestuurslid van de samengevoegde nationale regelgevende instantie voor het einde van hun ambtstermijn - Niet in het nationale recht vastgestelde ontslagreden.#Zaak C-424/15.
UitspraakECLI:EU:C:2016:780
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 04-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2068
SamenvattingUitzendovereenkomst. Alle bedrijven in de uitzendbranche zijn verplicht deel te nemen in het bedrijfstakpensioenfonds StiPP. Het verplichtstellingsbesluit hanteert het begrip ‘uitzendovereenkomst’ overeenkomstig art. 7:690 BW. Valt een bedrijf dat medisch personeel aan ziekenhuizen levert onder deze verplichtstelling? Hoge Raad: 1. Uitleg art. 7:690 BW. Allocatiefunctie. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:690 BW kan niet worden afgeleid dat voor het aannemen van een uitzendovereenkomst andere vereisten gelden dan vermeld in de bepaling. De tekst van art. 7:690 BW eist niet dat de te verrichten arbeid tijdelijk is, noch impliceert deze een beperkende ‘allocatiefunctie’. 2. Verhouding tussen art. 7:690 BW en art. 7:691 BW. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat de wetgever in art. 7:691 BW aan het begrip ‘uitzendovereenkomst’ een andere betekenis heeft willen geven dan in art. 7:690 BW. Zo’n andere betekenis ligt ook niet voor de hand. 3. Ratio art. 7:691 BW. De rechter heeft de mogelijkheid de regels van art. 7:691 BW zo uit te leggen dat strijd met de ratio van die regels wordt voorkomen en hij kan een beroep op die regels naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar oordelen. 4. Toezicht en leiding. De vraag of sprake is van ‘toezicht en leiding’ als bedoeld in art. 7:690 BW dient aan de hand van dezelfde maatstaven te worden beantwoord als de vraag of sprake is van een gezagsverhouding als bedoeld in art. 7:610 BW.
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht. Wet verplichte deelneming in bedrijfstakpensioenfonds. Art. 7:690 en 7:691 BW. Is voor uitzendovereenkomst een allocatiefunctie vereist? Vereisten voor toezicht en leiding van een derde als bedoeld in art. 7:690 BW.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2356
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 04-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2069
SamenvattingCommanditaire vennootschap. Beheersdaden commanditaire vennoot. Hoofdelijke aansprakelijkheid. Art. 21 WvK bepaalt dat een commanditaire vennoot die beheersdaden verricht, hoofdelijk aansprakelijk is naast de vennootschap. Het hof past deze sanctie toe op twee commanditaire vennoten. Hoge Raad: 1. Bekendheid. Verwijt. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre plaats is voor de sanctie van art. 21 WvK, kan mede van belang zijn of de wederpartij van de hoedanigheid van de commanditaire vennoot op de hoogte was of behoorde te zijn, en is steeds van belang of de commanditaire vennoot een verwijt valt te maken. 2. Personele unie. Het enkele bestaan van een personele unie tussen bestuurder(s) van een commanditaire vennoot en bestuurder(s) van een beherend vennoot kan niet leiden tot toepassing van de sanctie van art. 21 WvK, maar kan van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag of bij een wederpartij redelijkerwijs een onjuiste indruk heeft kunnen ontstaan. Behoudens tegenbewijs geldt dat een persoon die zowel een beherend als een commanditair vennoot kan vertegenwoordigen, bij het verrichten van een beheershandeling heeft gehandeld namens de beherend vennoot.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Publiek-private samenwerking bij ontwikkeling bedrijventerrein. Gedeeltelijke ontbinding. Aansprakelijkheid van commanditaire vennoten (art. 20 lid 2 WvK jo. art. 21 WvK); maatstaf van HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413, NJ 2015/380. Personele unie tussen bestuurders van beherend vennoten en bestuurders van commanditaire vennoten.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2516
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 04-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2070
SamenvattingAlle aandelen worden verkocht in een vennootschap die een gebouw in eigendom heeft. Koper en verkoper gaan ervan uit dat geen overdrachtsbelasting verschuldigd is en komen overeen dat indien het tegendeel mocht blijken, verkoper die belasting zal betalen. Na levering kondigt de fiscus een naheffingsaanslag aan. Op grond daarvan schort koper zijn betalingsverplichting aan verkoper op. De aanslag wordt opgelegd, maar later door de belastingrechter vernietigd. Het hof oordeelt dat de opschorting niet tot verzuim heeft geleid, maar dat de koper wel een redelijke rentevergoeding aan verkoper dient te betalen. Hoge Raad: 1. Beroep op opschorting. Achteraf gebleken ongegrondheid. Het oordeel van het hof dat het beroep op opschorting niet achteraf ongegrond is gebleken, ook al is de naheffingsaanslag vernietigd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onvoldoende gemotiveerd. 2. Rentevoordeel. Redelijkheid en billijkheid. Ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft een op (de aanvullende werking van) de maatstaven van redelijkheid en billijkheid gebaseerde beslissing gegeven, mede gelet op art. 6:212 BW. Klaarblijkelijk zag het hof daartoe aanleiding op de grond dat weliswaar de opschorting gerechtvaardigd was, maar dat daaruit niet zonder meer volgt dat het met genoemde maatstaven in overeenstemming is dat koper ook het rentevoordeel geheel mag behouden. 3. Grenzen van de rechtsstrijd. Ontoelaatbare verrassingsbeslissing. Het hof kon weliswaar tot het oordeel komen dat de toegewezen rentevordering viel binnen de grenzen van de rechtsstrijd, maar het heeft een ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven nu geen partijdebat heeft plaatsgevonden over het rentevoordeel dat koper in feite heeft gehad.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Beroep op opschortingsrecht in verband met een achteraf ongegronde vordering van een derde, gebaseerd op de tussen partijen gesloten overeenkomst. Uitwerking van HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610, NJ 2009/50 (Ammerlaan/Enthoven). Als gevolg van opschorting genoten rentevoordeel; verplichting tot gehele of gedeeltelijke afdracht daarvan?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2517
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 04-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2071
SamenvattingEnquêtebevoegdheid. Kapitaalseis. In 2013 heeft de Staat de aandelen in SNS Reaal onteigend. Door de onteigening voldoen VEB c.s. en Stichting Beheer niet langer aan de kapitaalseis die hen bevoegd maakte een enquêteverzoek te doen. Zijn zij niettemin ontvankelijk in hun enquêteverzoeken? Hoge Raad: In dit geval is voor de ontvankelijkheid voldoende dat de verzoeker stelt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken met betrekking tot de aan de onteigening voorafgaande periode. De door de Staat c.s. aangevoerde bezwaren dienen aan de orde te komen bij de beantwoording van de vraag of de verzoeken dienen te worden toegewezen.
Samenvatting (Bron)Ondernemingsrecht. Enquêteprocedure. Ontvankelijkheid gewezen aandeelhouders van SNS-bank na onteigening van hun aandelen op grond van de Interventiewet. Strijd met kapitaalseis van art. 2:346 BW? Parallellie met HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905, NJ 2014/296 (Slotervaartziekenhuis)? Staan doel en strekking Interventiewet aan ontvankelijkheid in de weg?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2456
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2072
SamenvattingVerbod op sluiting religieus huwelijk vóór voltrekking burgerlijk huwelijk, art. 449 lid 1 Sr: deze bepaling kan blijkens onderstaand arrest ook van toepassing zijn bij sluiting door een imam van een Islamitisch huwelijk vóór het burgerlijk huwelijk. Dit impliceert dat een imam als ‘bedienaar van de godsdienst’ in de zin van deze bepaling kan gelden.
Samenvatting (Bron)Islamitisch huwelijk vóór burgerlijk huwelijk. Imam verricht vijf islamitische huwelijksplechtigheden voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk t.o.v. de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, art. 449.1 Sr. 1. Falende bewijsklacht feit 2 voordat partijen hem () hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken. 2. Slagende bewijsklachten feiten 4 en 5 voordat partijen hem () hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken. Ad 1. Aangevoerd wordt dat de gebezigde b.m. de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid openlaten dat partijen in het buitenland of t.o.v. een diplomatieke of consulaire ambtenaar zijn gehuwd en dat zij vóór de islamitische huwelijkssluiting een bewijsstuk daarvan aan verdachte hebben overgelegd. Daargelaten dat de aldus geopperde mogelijkheid een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is, stuit het middel reeds af op de omstandigheid dat uit het p-v van de tz. in h.b. niet blijkt dat aldaar door of namens verdachte is aangevoerd dat hem daadwerkelijk zon bewijsstuk is overgelegd. Ad 2. Aangezien het onder 4 en 5 bewezenverklaarde, v.zv. telkens inhoudende dat verdachte "voordat partijen hem (...) hadden doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand was voltrokken" enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk heeft verricht, niet z.m. kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde b.m., is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. CAG: anders t.a.v. afdoening slagende bewijsklachten.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2455
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2073
SamenvattingDynamische verkeerscontrole en zuiverheid van oogmerk (détournement de pouvoir): de uitoefening van een controlebevoegdheid uit art. 160 lid 1 en lid 4 WVW 1994 is in beginsel rechtmatig zolang die bevoegdheid mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in voormelde bepalingen, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Dat is niet anders bij de enkele omstandigheid dat verbalisanten de verkeerscontrole uitvoeren met de bedoeling een gesprek aan te knopen met en informatie te verkrijgen over de inzittenden. Etnisch profileren bij verkeerscontrole: de rechter kan concluderen dat de politie bij de uitoefening van controlebevoegdheden in de zin van art. 160 lid 1 en lid 4 WVW 1994 de te controleren persoon of personen heeft geselecteerd op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras of hun godsdienst of levensovertuiging. Rechtsgevolg bij etnisch profileren: indien de rechter tot de bevinding komt dat bij de selectie een niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg daaraan in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij dynamische verkeerscontroles kan een dergelijke bevinding in het bijzonder in beeld komen indien de selectie van het voor een verkeerscontrole in aanmerking komend voertuig ‘uitsluitend of in overwegende mate’ is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van dat voertuig. Daarvan is volgens de Hoge Raad in casu echter niet gebleken.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Dynamische verkeerscontrole. Controlebevoegdheden WVW 1994 aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten: détournement de pouvoir? Art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994. Hof heeft verdachte vrijgesproken van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van hennep op de grond dat de vondst van de verdovende middelen in verdachtes auto van het bewijs moet worden uitgesloten, aangezien de politie haar controlebevoegdheden van de WVW 1994 uitsluitend heeft aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten. Het uitoefenen van controlebevoegdheden a.b.i. art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994 dient verband te houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (vgl. NJ 1958/351). Zolang een dergelijke controlebevoegdheid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften, is die uitoefening in beginsel rechtmatig. De omstandigheid dat die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt, brengt niet mee dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit staat niet in de weg aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9670). Gelet hierop is s Hofs oordeel dat de controlebevoegdheden uitsluitend zijn aangewend t.b.v. opsporingsactiviteiten, hetgeen détournement de pouvoir oplevert, niet begrijpelijk. Opmerking verdient dat art. 160, lid 1 en 4, WVW 1994 geen aanwijzingen bevatten omtrent de selectie van de bestuurders t.a.v. wie de in die bepalingen genoemde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Indien de rechter tot de bevinding komt dat bij die selectie een niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden aan de onrechtmatigheid van de uitoefening van de controlebevoegdheid, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Gelet op de betekenis die is toegekend aan omstandigheden, als het (dure) type auto, de wijk waarin de auto reed en de firma die als kentekenhouder van de auto stond geregistreerd, is daarvan i.c. niet gebleken.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2454
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2074
SamenvattingOproeping belanghebbende voor behandeling in raadkamer van vordering tot onttrekking aan het verkeer, art. 23 Sv: een dergelijke oproeping betreft een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het verzuim tot zodanige oproeping nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
Samenvatting (Bron)Afzonderlijke beschikking tot o.a.h.v. ex art. 552f Sv. Art. 23.2 Sv, oproepen belanghebbende. Motorfiets inbeslaggenomen onder belanghebbende, die vervolgens niet is opgeroepen voor de behandeling van de vordering van de OvJ tot o.a.h.v. in raadkamer. Art. 23.2 Sv brengt mee dat belanghebbende voor de raadkamerbehandeling had moeten worden opgeroepen. Uit de aan de HR toegezonden stukken kan niet van zon oproeping blijken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2461
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 21-10-2016
CiteertitelNJB 2016/2075
SamenvattingAmbtshalve herziening ANW-uitkering, ongedaan maken toepassing woonlandfactor, geen rechtsmiddel aangewend tegen eerdere besluit, geen volledig terugwerkende kracht.
Samenvatting (Bron)Geen herziening van de ANW-uitkering met volledige terugwerkende kracht in verband met ten onrechte toegepaste woonlandfactor. Ambtshalve herziening. Appellante heeft de gelegenheid gehad bezwaar en eventueel (hoger) beroep aan te tekenen. Beroep op het arrest van het Hof van 13 januari 2004, Kühne & Heitz NV, faalt. Geen ondubbelzinnige toezegging van de Svb. Gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4148
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 25-10-2016
CiteertitelNJB 2016/2076
SamenvattingIntrekking bijstand. Niet ophalen poststuk komt risico belanghebbende.
Samenvatting (Bron)Intrekking en terugvordering. Niet verschijnen op oproep voor gesprek. Dat appellant geen kennis heeft genomen van aangetekende brief van het college komt voor rekening en risico van appellant. Geen afwijking van de hoofdregel. Niet ophalen poststuk is voor risico van ontvanger.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4046
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2077
SamenvattingKostendelersnorm, geen uitzondering mogelijk in verband met mantelzorg.
Samenvatting (Bron)Gezamenlijk hoofdverblijf in verband met zorgbehoefte cq mantelzorg: Appellante woont met haar lichamelijk en geestelijk gehandicapte zoon in een woning. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die woning delen met een bloedverwant in de eerste of tweede graad waarbij sprake is van zorgbehoefte. De zorg van appellante voor haar zoon kan er op zichzelf niet toe leiden dat de bijstand met toepassing van artikel 18, lid 1, van de PW wordt afgestemd in afwijking van de kostendelersnorm. Voor de gestelde kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (kosten van auto om zoon te vervoeren) kan een aanvraag om bijzondere bijstand worden gedaan (artikel 35 PW).
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3869
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2078
SamenvattingKostendelersnorm, geen schending eigendomsrecht.
Samenvatting (Bron)Beroep op ontneming van eigendom. Appellant woont in bij zijn moeder. Er is bij de toegepaste verlaging van de bijstandsnorm sprake van inmenging in het eigendomsrecht van app. Verlaging is te toetsen aan artikel 1 van het Eerste Protocol (EP), waarbij het eigendomsrecht is gewaarborgd. De grond dat een legitieme doelstelling ontbreekt en dat in de Memorie van Toelichting ten onrechte is verwezen naar het budgetonderzoek van het CBS waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport Equivalentiefactoren 1995-2000, slaagt niet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de invoering van de kostendelersnorm gemeend heeft de bijstand houdbaar en toegankelijk te houden en het vangnetkarakter van de bijstand heeft versterkt door bij de norm direct rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten bij hoofdverblijf binnen dezelfde woning. Beperking van overheidsuitgaven is een gerechtvaardigde doelstelling. Aan de kostendelersnorm ligt een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag. Er was geen plaats voor een onderzoek door het college omdat app door de verlaging van de bijstand niet in financiële problemen is geraakt. Evenmin is er plaats voor een afstemming van de bijstand, in afwijking van toepassing van de kostendelersnorm. Er is geen sprake van een onevenredig zware last en evenmin van een schending van artikel 1 van het EP. Er zijn geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat het alleen gaat om het kunnen delen van de kosten van het wonen en niet om kosten van het huishouden.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3873
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2079
SamenvattingKostendelersnorm, aard en strekking overgangsrecht, redelijke wetsuitleg.
Samenvatting (Bron)Het overgangsrecht is ten onrechte op appe van toepassing geacht: Appellante woont met haar in 1995 geboren dochter in dezelfde woning. De dochter had tot 1 augustus 2014 inkomen uit studiefinanciering. Vanaf die datum had de toeslag op de bijstand van appellante verlaagd moeten worden vanwege het kunnen delen van kosten met de dochter, ook al had die geen inkomen meer. Bij de invoering van de kostendelersnorm per 1 januari 2015 heeft de wetgever voorzien in overgangsrecht dat inhoudt dat op de persoon die op 31 december 2014 recht heeft op bijstand en met één of meer meerderjarigen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de kostendelersnorm niet eerder dan op 1 juli 2015 van toepassing is. Met dit overgangsrecht wordt compensatie geboden voor de inbreuk op bestaande uitkeringsrechten die het gevolg is van de invoering van de kostendelersnorm. Gelet op de aard en de strekking van het overgangsrecht, in samenhang met de wetsgeschiedenis, brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat de overgangsregeling alleen bedoeld kan zijn voor die gevallen waarin betrokkenen met bijstand met ingang van 1 januari 2015 in een financieel nadeliger situatie komen te verkeren door toepassing van de kostendelersnorm. Van een dergelijke situatie is in het geval van appellante geen sprake. Het college heeft ten onrechte toepassing gegeven aan het overgangsrecht. Omdat de dochter van appellante op 1 januari 2015 nog geen 21 jaar is, wordt zij niet betrokken bij de op appellante van toepassing zijnde kostendelersnorm. Appellante heeft in beginsel recht op bijstand naar de volledige norm voor een alleenstaande.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3874
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2080
SamenvattingKostendelersnorm, geen sprake van verboden onderscheid met betrekking tot de beperking van de opgenomen uitzonderingen.
Samenvatting (Bron)Beroep op verboden onderscheid in verband met beperkingen van uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm: Appellant heeft een IOAW uitkering en woont met zijn moeder in dezelfde woning. Per 1 juli is de IOAW verlaagt van 70 naar 68% van het bruto minimum loon. Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, waarbij sprake is van een commerciële prijs, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing omdat de wijze van de kostenverdeling in deze situatie anders is dan bij medebewoners die geen zakelijke relatie met elkaar hebben. Zakelijke relaties tussen bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad zijn dus niet uitgezonderd van de kostendelersnorm, reden waarom appellant stelt dat dit gemaakte onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM. Dit onderscheid betreft geen verdacht onderscheid zodat de verdragsstaat een ruime beoordelingsmarge heeft. Zo al sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen is voor het gemaakte onderscheid een objectieve rechtvaardiging en is het een proportioneel middel. Vanwege fraudegevoeligheid en het tegengaan van schijnconstructies in de sfeer van familierelaties heeft de wetgever een zuiver zakelijke relatie tussen de belanghebbende en een medebewoner in de eerste-of tweedegraad bloedverwantschap buiten de uitzondering op de kostendelersnorm gehouden. Dit is te begrijpen vanuit de gedachte dat een dergelijk nauwe familieband een vaststaand gegeven is en in overwegende mate de totstandkoming, inhoud en naleving van het (onder)huur of kostgangersovereenkomst bepaalt zodat geen sprake meer kan zijn van een zuiver, zakelijke relatie. Dat appellant uit de bijlage bij het besluit tot verlaging van zijn uitkering heeft afgeleid dat overeenkomsten met familieleden in de eerste graad tot de uitzondering op de kostendelersnorm behoort betekent niet dat dit op één lijn is te stellen met een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, zoals vereist voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3877
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2081
SamenvattingKostendelersnorm, uitzonderingssituatie niet van toepassing, geen onderzoeksplicht SVB.
Samenvatting (Bron)Geen omstandigheden om de kostendelersnorm niet van toepassing te achten: Appellante woont in bij haar zoon en ontvangt bijstand (AIO) ter aanvulling op AOW. Door toepassing kostendelersnorm heeft zij geen recht meer op aanvullende bijstand. Stelling dat zoon op grond van een overeenkomst vergoeding betaalt voor medegebruik van de woning hoefde door Svb niet onderzocht te worden omdat bloedverwantschap in de eerste graad betekent dat de uitzonderingssituatie bij een zakelijke huurovereenkomst (22a, lid 4 onder b) niet van toepassing is. Er is geen ruimte om op basis van redelijkheid en billijkheid af te wijken van dwingendrechtelijk voorgeschreven toepassing van de kostendelersnorm.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3879
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2082
SamenvattingKostendelersnorm, bewijslast, uitzonderingssituatie niet aannemelijk gemaakt.
Samenvatting (Bron)Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitzonderingssituatie van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c, van de PW van toepassing is. Appellante woont met haar meerderjarige zoon in dezelfde woning. Zij huurt de woongedeelte van het bedrijfspand van de BV. Met toepassing van de kostendelersnorm is de bijstand verlaagd tot 50% van de gehuwdennorm. Appellante stelt dat er een uitzondering op de toepassing van de kostendelersnorm van toepassing is omdat zij en haar zoon afzonderlijk een commerciële huurovereenkomst hebben afgesloten met de BV. De vraag is of de uitzondering van artikel 22a, lid 4 onder c, PW van toepassing is. De zoon van appellante zou niet meegerekend worden voor toepassing van de kostendelersnorm indien hij als huurder van de woning waarin ook zijn moeder hoofdverblijf heeft, een schriftelijke overeenkomst met een commerciële prijs is overeengekomen met dezelfde derde met wie de moeder een overeenkomst heeft. Appellante heeft met de ingebrachte stukken niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon een commerciële huurrelatie had met de BV waarvan zijn vader directeur was.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4138
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2083
SamenvattingGeen belanghebbende.
Samenvatting (Bron)Bezwaar is terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb. Er is sprake van een ouder die is ontheven van het ouderlijk gezag over de jeugdige. Dit betekent dat appellante niet langer de, in artikel 1:247, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek opgenomen, plicht en het recht heeft om de jeugdige te verzorgen en op te voeden, daaronder begrepen de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Nu de bij het besluit geïndiceerde zorg ziet op de verzorging en opvoeding van de jeugdige is het belang van appellante hierbij niet rechtstreeks betrokken.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4172
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2084
SamenvattingGeen sprake van verminderde of ontbrekende verwijtbaarheid.
Samenvatting (Bron)Opleggen boete. Betrokkene heeft niet voldaan aan de aanmaning om binnen de gestelde termijn alsnog een zorgverzekering af te sluiten. In wat betrokkene naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het Zorginstituut een lagere boete had moeten opleggen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4182
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 03-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2085
SamenvattingOpschorting beslistermijn.
Samenvatting (Bron)Met appellant en anders dan de rechtbank, is Raad van oordeel dat beslistermijn niet eerder kan worden opgeschort dan met ingang van de datum waarop die beslistermijn is aangevangen, artikel 7:10, tweede lid, van de Awb. Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat de geboden termijn tot herstel van het verzuim, voor zover die binnen de bezwaartermijn ligt, mag meetellen bij de opschorting van de beslistermijn. Het op 6 februari 2015 in gebreke stellen was niet prematuur, maar tijdig.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:4204
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 03-11-2016
CiteertitelNJB 2016/2086
SamenvattingHuisartsentarieven. Het contractvereiste is slechts in strijd met de Zorgverzekeringswet voor zover het ontbreken van een contract ertoe kan leiden dat de huisarts niet meer de zorgprestaties kan leveren waarop de bij hem ingeschreven verzekerde patiënt krachtens art. 11 Zorgverzekeringswet aanspraak maakt.
Samenvatting (Bron)Uit de uitspraak van 1 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:370) volgt niet dat het contractvereiste per definitie in strijd is met de artikelen 11 en 13 van de Zvw. Dat is alleen het geval voor zover het ontbreken van een contract ertoe kan leiden dat de huisarts niet meer de zorgprestaties kan leveren waarop de bij hem ingeschreven verzekerde patiënt krachtens artikel 11 van de Zvw aanspraak maakt. Verweerster heeft, vanuit dit vertrekpunt, binnen de nieuwe tariefbeschikkingen 2015 en 2016 twee categorieën zorgprestaties onderscheiden: - prestaties die betrekking hebben op de specifieke zorghandelingen die door de huisarts zelf worden verricht en waarvan de patiënt mag verwachten dat de door hem gekozen huisarts die verricht (hierna: categorie 1); en - declaratietitels die geen specifieke zorghandeling beschrijven, maar aanvullende vergoedingsmogelijkheden die resultaat belonen, innovaties mogelijk maken of een efficiëntere inrichting van de praktijk door middel van taakdelegatie stimuleren. Ook bij het uitblijven van de mogelijkheid om deze declaratietitels te declareren kan de zorg waar de patiënt om vraagt door de huisarts worden geleverd en gedeclareerd (hierna: categorie 2). Voor categorie 1 heeft verweerster het contractvereiste laten vervallen en het contractvereiste uitsluitend nog gekoppeld aan vergoedingstitels in categorie 2. Naar het oordeel van het College heeft verweerster daarmee in algemene zin de juiste gevolgtrekkingen aan de uitspraak van 1 december 2015 verbonden. De beroepsgrond dat verweerster het contractvereiste in het geheel niet meer mag hanteren faalt dan ook.
UitspraakECLI:NL:CBB:2016:321
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 20-10-2016
CiteertitelNJB 2016/2087
SamenvattingConcessie voor openbaar vervoer. Dient de bij de concessiebeschikking overeengekomen indexatie van de jaarlijkse exploitatiebijdrage (subsidie) een volledige compensatie van de inflatie en een eventuele stijging van de brandstofprijzen en loonkosten te bieden? Gelijkheidsbeginsel.
Samenvatting (Bron)Concessie voor openbaar vervoer. Indexatie van jaarlijkse exploitatiebijdrage (subsidie). Gelijkheidsbeginsel.
UitspraakECLI:NL:CBB:2016:308
Artikel aanvragenVia Praktizijn