Jurisprudentie Bodem

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bodem
Datum 31-12-2019
Aflevering 12
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelJBO 2019/483
SamenvattingCertificaat.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 21 juni 2018 heeft TÜV het aan [appellante] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering voorwaardelijk geschorst.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3822
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/484
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) De gedwongen verplaatsing van het bedrijf heeft er niet toe geleid dat appellante op 2 juli 2015 tijdelijk minder melkvee hield dan voordien. Dat betekent dat appellante niet voldoet aan de toepassingsvoorwaarde van artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit dat het fosfaatrecht minimaal 5% lager is dan zonder die bijzondere omstandigheid het geval geweest zou zijn. Geen strijd met artikel 1 van het EP. De overgelegde accountantsrapportage overtuigt het College niet dat verplaatsing op basis van de historische bedrijfsgrootte bedrijfseconomisch onhaalbaar zou zijn geweest. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitbreiding van het bedrijf op de nieuwe locatie noodzakelijk was, is van belang dat de vergunningen zijn verleend in 2015 en de bouw van de nieuwe stal is gestart op 1 juli 2015. Zoals in de uitspraak van 23 juli 2019 is overwogen (rechtsoverweging 6.7.5.4), noopte de voor melkveehouders onzekere tijd die volgde nadat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft tot een zekere mate van voorzichtigheid. Deze bracht voor hen meer dan de gebruikelijke ondernemersrisicos met zich waarvoor zij zelf verantwoordelijkheid dragen. Appellante had haar uitbreidingsplannen, gelet op de prille start van de bouwactiviteiten op dat moment, op of direct na 2 juli 2015 (nog) kunnen bijstellen. De risicos die kleefden aan de keuze om de plannen niet bij te stellen, zijn voor haar rekening.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:555
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/485
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van een individuele en buitensporige last die het gevolg is van het fosfaatrechtenstelsel. De bewijslast daarvoor ligt in beginsel bij appellant. Appellant heeft zijn beroep met onvoldoende stukken onderbouwd. Zo is niet gebleken dat appellant op de peildatum rechtsgeldig het door hem beoogde aantal dieren kon houden en heeft hij ook geen nadere onderbouwing gegeven van de muizenplaag op het bedrijf en over het aantal dieren dat daardoor zou zijn afgevoerd.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:557
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/486
SamenvattingEmissie-arm uitrijden.
Samenvatting (Bron)GLB; randvoorwaardenkorting wegens niet-emissiearm uitrijden van mest; loonwerker; opzet
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:563
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/487
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Verweerder neemt alsnog de vervoederde kalvermelk mee en moet het fosfaatrecht van appellante daarom opnieuw vaststellen. Verweerder heeft verder een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling, appellante komt hiervoor niet in aanmerking. Tot slot heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Appellante heeft gekozen voor een forse uitbreiding en is investeringsverplichtingen aangegaan op een moment dat duidelijk kon zijn dat productiebegrenzende maatregelen zouden volgen. Appellante had zich moeten realiseren dat de uitbreiding meer dan de gebruikelijke ondernemersrisicos met zich bracht.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:556
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/488
SamenvattingEmissie-arm uitrijden.
Samenvatting (Bron)GLB; randvoorwaardenkorting; herhaalde niet-naleving; kennisgeving van de niet-naleving; artikel 3 lid 5 Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:559
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/489
SamenvattingEmissie-arm uitrijden.
Samenvatting (Bron)GLB; randvoorwaardenkorting; niet-emissiearm aanwenden van mest; loonwerker
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:562
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2019
CiteertitelJBO 2019/490
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Appellante exploiteert een jongvee-opfokbedrijf voor de melkproductie. Daarnaast exploiteert een van de vennoten een makelaardij. De bedrijfsvoering is tijdelijk onderbroken geweest, om onderdak te bieden aan het jongvee van de buren, in verband met stormschade aan hun stal, door een storm in oktober 2013. Appellante doet een beroep op de knelgevallenregeling van artikel 23, zesde lid, van de Msw. Zij stelt dat de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis zich er niet tegen verzetten dat ook de vernieling van een veestal van een ander bedrijf dan dat van appellante zelf onder de regeling valt. Verweerder wordt gevolgd in diens betoog dat deze regeling niet ziet op de bouwwerkzaamheden aan stallen die niet bij het eigen bedrijf van de melkveehouder horen. Appellante kan zelf geen geslaagd beroep op de regeling doen. Haar bedrijf is niet direct geraakt door de verbouwingen, maar slechts indirect. Wat betreft het beroep op artikel 1 van het EP wordt verweerder niet gevolgd in zijn stelling dat het feit dat voorzienbaar was dat fosfaatproductiebeperkende maatregelen konden worden genomen appellante kan worden tegengeworpen. Appellante heeft haar standaardbedrijfsvoering slechts tijdelijk onderbroken en heeft haar veestapel niet uitgebreid. Hoewel zij kon voorzien dat de overheid maatregelen zou treffen vanwege de afschaffing van het melkquotum, kon zij niet voorzien dat de door haar geboden hulp, en daardoor tijdelijk geringere omvang van haar eigen veestapel, zou leiden tot een nadeligere behandeling van haar, dan van andere melkveehouders. Dit maakt echter niet dat het beroep op artikel 1 van het EP slaagt. Daartoe is van belang dat voor het inkomen van de vennoten van appellante, naast het opfokbedrijf ook een makelaardij wordt gevoerd. Desgevraagd is verklaard dat het opfokbedrijf geen wezenlijk bestanddeel van het inkomen van de vennoten genereert. Die omstandigheid leidt tot het oordeel dat het belang van appellante niet zwaarder dient te wegen dan de belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn). Geoordeeld wordt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het College ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep aan appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:564
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 29-10-2019
CiteertitelJBO 2019/491
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Van strijd met artikel 1 van het EP is niet gebleken. De mate waarin appellante daadwerkelijk financieel wordt getroffen door het fosfaatrechtenstelsel is niet inzichtelijk gemaakt. Evenmin kan worden vastgesteld in hoeverre sprake is van causaliteit tussen dat stelsel en de door appellante bij het niet kunnen realiseren van de beoogde uitbreiding gestelde onzekerheid omtrent de toekomst van het bedrijf. Daarbij heeft appellante, door fors uit te breiden en daartoe grote investeringen aan te gaan, een (groot) risico genomen, terwijl voor melkveehouders al vanaf het moment dat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft en bijgevolg een einde zou komen aan de begrenzing van mestproductie voor rundvee, redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was en dat in verband met die afschaffing productiebeperkende maatregelen te verwachten waren. Appellante heeft in een laat stadium, in april 2015, nog besloten de bouw van de stal door te zetten, met de financiële verplichtingen van dien. Zij draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de risicos die zij daarmee heeft genomen. Van een noodzaak om tot uitbreiding over te gaan, is niet gebleken. Geoordeeld wordt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het College ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep aan appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:530
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/492
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrecht. Knelgevallenregeling. De knelgevallenregeling is niet van toepassing op niet gerealiseerde uitbreidingsplannen. Verwijzing naar ECLI:NL:CBB:2019:232. Geen individuele en buitensporige. De voor het stallen van 260 stuks jongvee benodigde verbouwing is tot 2017 is vertraagd en voor die verbouwing is in 2016 een omgevingsvergunning afgegeven. Op 2 juli 2015 beschikte appellante dus niet over de vereiste vergunningen voor de beoogde uitbreiding van haar veestapel en zij is met haar investeringen vooruitgelopen op die vergunning.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:578
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/493
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Artikel 1 EP. Niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel en het toegekende fosfaatrecht vormt een buitensporige last. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift uiteengezet dat appellante voor de uitbreiding van haar bedrijf geen financiering is aangegaan en in zoverre geen financieringslast draagt. Verder acht het College van belang dat voor melkveehouders al vanaf het moment dat bekend werd dat het melkquotum zou worden afgeschaft en bijgevolg een einde zou komen aan de begrenzing van mestproductie voor rundvee, redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was en dat in verband met die afschaffing maatregelen te verwachten waren. Appellante had daarom een zekere mate van voorzichtigheid moeten betrachten en zich moeten realiseren dat een door haar beoogde uitbreiding van 70 naar 120 melkkoeien voor haar meer dan de gebruikelijke ondernemersrisicos met zich zou brengen. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat deze uitbreiding noodzakelijk was. De keuze van appellante om de veestapel geleidelijk te laten groeien met aanwas van eigen jongvee komt, gelet op voornoemde voorzienbaarheid van productiebeperkende maatregelen, voor haar rekening. De belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn) dienen in dit geval zwaarder te wegen dan de belangen van appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:577
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/494
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Knelgevallenregeling. In het kader van de knelgevallenregeling moet een vergelijking worden gemaakt tussen het fosfaatrecht dat zou zijn toegekend op basis van de gegevens op 2 juli 2015 en de situatie zoals die zou zijn geweest zonder de buitengewone omstandigheid, in dit geval de ziekte (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juni 2019, ECLI:NL:CBB:2019:230). Daarbij is het aan appellante om aan te tonen wat de alternatieve peildatum moet zijn (vergelijk de uitspraak van 25 juni 2019, ECLI:NL:CBB:2019:246). Het College is met verweerder van oordeel dat appellante niet heeft aangetoond dat de alternatieve peildatum van 10 juli 2013 moet worden gehanteerd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt eveneens niet, nu de zaak van appellante niet op één lijn kan worden gesteld met de zaak waarvan zij in beroep het besluit op het bezwaar heeft overgelegd.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:576
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/495
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrecht. Artikel 1 van het EP. Individuele buitensporige last.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:575
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/496
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Geen sprake van een knelgeval. Niet voldaan aan de 5%-drempel. Geen inbreuk op artikel 1 van het EP. De bijzondere omstandigheid van bedrijfsverplaatsing vanwege te ontwikkelen natuurgebied maakt niet dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. De bedrijfsverplaatsing heeft lang op zich laten wachten, waardoor uitbreiding ook later is aangevangen dan gepland. Bij de keuze voor voortzetting van de uitbreidingsplannen op de nieuwe locatie kan van een melkveehouder als professionele ondernemer worden verwacht dat hij alle daarbij behorende risicos afweegt. Door in weerwil van de voorzienbaarheid van maatregelen om de mestproductie te beperken vast te houden aan de oorspronkelijke uitbreidingsplannen is een aanzienlijk risico genomen. De gevolgen van die keuze zijn voor eigen rekening en risico. Ook is niet gebleken van een bedrijfseconomische noodzaak voor uitbreiding.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:579
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/497
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrecht. Knelgevallenregeling. De knelgevallenregeling is niet van toepassing op niet gerealiseerde uitbreidingsplannen. Verwijzing naar ECLI:NL:CBB:2019:232. Geen individuele en buitensporige last. De kritiek van verweerder op het accountantsrapport, in het bijzonder over de te lage melkprijs, de arbeidsbezetting en de stijging van de privé-uitgaven, heeft materiële betekenis. Appellante heeft die kritiek niet weersproken. Terecht wijst verweerder er verder op dat het accountantsrapport een statistisch karakter heeft en (mogelijke en onmogelijke) aanpassingen in de bedrijfsvoering onbesproken laat. Een zuivere vergelijking (om de individuele gevolgen inzichtelijk te maken) vergt dat de generieke korting (die immers iedere niet grondgebonden melkveehouder treft) en het voor de (autonoom) stijgende melkgift benodigde fosfaatrecht uit de vergelijking worden gehaald. Dat is niet gebeurd. Hier wreekt zich dat niet helder is wat het accountantsrapport tracht te bewijzen. Scenario 1 gaat uit van 50 melkkoeien, terwijl appellante, uitgaande van de historische melkgift, ruimte heeft om circa 56 melkkoeien te houden. Opvallend is dat een andere veebezetting niet leidt tot de aanpassing van de grondpositie. Verweerder signaleert dat de grondpositie bij het groter aantal dieren niet toereikend is om te voldoen aan de wettelijke eisen (voor verantwoorde groei). Uitbreiding van grondposities onder scenario 2 (en 3), met de daaraan verbonden extra lasten, drukt uiteraard op de winstgevendheid in die scenarios. Het accountantsrapport verwerkt ook investeringen (van materiële betekenis) die zich tot na 2 juli 2015 uitstrekken. Dat alles doet ernstig afbreuk aan de bewijswaarde van het rapport. De gemachtigde van appellante heeft (zelf) meegewerkt aan het accountantsrapport dat is opgesteld door het accountantskantoor waaraan zij is verbonden. Voor afzonderlijke vergoeding van de aan het opstellen van het accountantsrapport verbonden werkzaamheden bestaat geen aanleiding, nu deze werkzaamheden hier overlappen met het verlenen van rechtsbijstand.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:574
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/498
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Het betreft hier een (gedwongen) verplaatsing van een bedrijf in verband met de aanleg van een (verkeers)rotonde. Per 1 juni 2015 is appellante met het door haar gehouden melkvee van de oude locatie verhuisd naar de nieuwe locatie. Middels een Melding bijzondere omstandigheden heeft appellante aangegeven dat als gevolg van de verplaatsing van het bedrijf en de voorafgaand aan de verhuizing van het bedrijf verbouwing van een stal, op de peildatum van 2 juli 2015 nog niet het beoogde aantal dieren op het bedrijf aanwezig was. Zowel het beroep op de knelgevallenregeling van het zesde lid van artikel 23 van de Msw als het beroep op artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit is door verweerder volgens het College terecht afgewezen. Het beroep op schending van artikel 1 van het EP slaagt evenmin. Appellante heeft de noodzaak tot uitbreiding van de veestapel op de nieuwe locatie niet aangetoond en in zoverre onderscheidt zij zich niet van andere melkveehouders die uitbreiding beoogden maar op de peildatum van 2 juli 2015 deze nog niet (volledig) hadden gerealiseerd. Wel wordt aanleiding gezien om verweerder wegens ondeugdelijke motivering van de beslissing op bezwaar te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:570
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 12-11-2019
CiteertitelJBO 2019/499
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw. Beroep op de knelgevallenregeling slaagt niet. Keuze in het verleden gelegen peildatum. Onderscheid uitbreiders en starters. Artikel 1 EP. Uitbreidingsplannen laat ingezet. Onvoldoende onderbouwd dat plannen niet meer (deels) onomkeerbaar zijn. Geen sprake van een individuele en buitensporige last.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:569
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/500
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw. Fosfaatrechten. Geen knelgeval aangenomen, niet gerealiseerde uitbreiding wordt niet betrokken bij de toepassing van de 5% eis. Geen individuele en buitensporige last. Appellante heeft een, slechts gedeeltelijk onderbouwd, overzicht van de financiële verplichtingen verstrekt maar geen inzicht gegeven in haar vermogenspositie. Met name ontbreekt informatie over de beschikbare financiële middelen, de terugbetalingsverplichtingen van appellante en eventuele aanvullende inkomsten (zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met ziekte). De financiële stukken bieden daarmee onvoldoende inzicht in de mate waarin appellante wordt getroffen door het fosfaatrechtenstelsel. Daarbij valt op dat in 2016 financiering van bijna 7 ton verstrekt is voor de aankoop van grond, hetgeen niet duidt op ernstige financiële problemen. Verplichtingen die appellante na 2 juli 2015 is aangegaan, komen voor haar risico. Verder acht het College van belang dat appellante een deel van de beoogde uitbreiding wel heeft kunnen realiseren. De overige omstandigheden van het geval de dierziekte, bouwwerkzaamheden en ziekte van de een van de maten van het samenwerkingsverband en bloedverwant in de eerste graad kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het College onderkent dat de proefstal past in de milieubeleidsdoelen en dat de aanvankelijke problemen daarmee onfortuinlijk zijn, maar stelt voorop dat de keuze voor de proefstal en de wijze waarop de stal is gerealiseerd beslissingen zijn die appellante als ondernemer voor haar rekening dient te nemen, evenals de gevolgen van die beslissingen.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:588
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/501
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrecht, grond behorend tot het bedrijf, generieke korting, grondgebondenheid, knelgevallenregeling, excretiewaarden 2014 en 2015. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de 26 ha grond in 2015 tot haar bedrijf behoorden. Uit de verklaring van de eigenaar blijkt dat hij destijds welbewust de beschikkingsmacht over zijn eigen grond heeft behouden, om de gemaakte afspraken terug te kunnen draaien op een door hem gewenst ogenblik, afhankelijk van eventuele nieuwe regelgeving. Appellante heeft deze gronden ook niet opgegeven in haar Gecombineerde opgave 2015. De excretienorm van 2014 is niet van toepassing bij de toetsing aan de knelgevallenregeling. Op het moment dat verweerder het fosfaatrecht voor appellante vaststelde golden de nieuwe, verlaagde excretienormen. Dat verweerder voor de toepassing van de knelgevallenregeling voor de dieraantallen terugkijkt naar de begindatum van de calamiteit in 2014, maakt niet dat verweerder ook moet teruggrijpen op de excretienormen die toen golden. Dat volgt niet uit de wet- of regelgeving en de excretienorm van 2015 is voor de wetgever zelf de referentie geweest bij het vaststellen van de regels die zien op de vaststelling van het fosfaatrecht per 1 januari 2018. Toepassing van de oude excretienorm kan bovendien leiden tot een door de wetgever niet voorzien en ongerechtvaardigd verschil met melkveehouders die geen beroep doen op de knelgevallenregeling.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:586
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/502
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Artikel 23, derde lid, van de msw. Knelgevallenregeling. Artikel 1 van het EP.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:589
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/503
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Appellante kampte vanaf 2008 tot en met 2016 met dierziekte op haar bedrijf. Bij de beoordeling van de knelgevallenregeling is verweerder, wat betreft de dieraantallen, terecht uitgegaan van de situatie op 18 februari 2015 en niet van de vergunde dieraantallen. Voor de melkproductie is echter ten onrechte uitgegaan van 2015. Nu appellante in dat jaar kampte met dierziekte, kan de melkproductie in die periode niet representatief worden geacht. Verweerder zal daarom een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:587
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/504
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Meststoffenwet: artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m en ll; artikel 23, derde lid; artikel 33Ab; artikel 72b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Het College volgt appellant niet in het betoog dat de toepassing van de generieke korting op haar bedrijf resulteert in een individuele en buitensporige last, in de zin van artikel 1 van het EP. Het College is in het geval van appellante niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan zij de korting niet zelf zou moeten kunnen dragen, zoals dat ook van andere bedrijven die generiek worden gekort wordt verwacht. Dat appellante gebruik maakt van gronden in België voor haar mestafzet en dat zij stelt een aanzienlijk bedrag kwijt te zullen zijn aan aanvulling van het tekort aan fosfaatrechten is daarvoor niet genoeg. Voor zover appellante ervan uit is gegaan dat zij als grondgebonden zou worden aangemerkt, heeft zij dat op eigen risico gedaan. Uit het feit dat in het kader van de mestverwerking in de Msw een uitzondering is gemaakt voor grensboeren, heeft zij niet af mogen leiden dat dit ook zou gebeuren bij de bepaling van de grondgebondenheid in het kader van het fosfaatrechtenstelsel.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:598
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/505
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Meststoffenwet: artikel 1, eerste lid, aanhef en onder m en ll; artikel 23, derde lid; artikel 33Ab; artikel 72b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet; artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Het College volgt appellante niet in het betoog dat de toepassing van de generieke korting op haar bedrijf resulteert in een individuele en buitensporige last, in de zin van artikel 1 van het EP. Het College is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante de korting, anders dan andere melkveehouders op wie de generieke korting wordt toegepast, niet zelf zou moeten kunnen dragen. Dat appellante gebruik maakt van gronden in België voor haar mestafzet is daarvoor niet genoeg. Voor zover appellante ervan uit is gegaan dat zij als grondgebonden zou worden aangemerkt, heeft zij dat op eigen risico gedaan. Uit het feit dat in het kader van de mestverwerking in de Msw een uitzondering is gemaakt voor grensboeren, heeft zij niet af mogen leiden dat dit ook zou gebeuren bij de bepaling van de grondgebondenheid in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Dat appellante naast de generieke korting ook wordt geraakt doordat de uitbreiding van haar bedrijf is vertraagd door dierziekte leidt niet tot een ander oordeel.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:599
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-11-2019
CiteertitelJBO 2019/506
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 1 EP. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Voor melkveehouders die na 2 juli 2015 verplichtingen in de vorm van investeringen zijn aangegaan en/of aan wie na die datum vergunningen zijn verleend die de beoogde uitbreiding mogelijk maken, was het fosfaatrechtenstelsel kenbaar en het behoorde tot hun verantwoordelijkheid daarmee rekening te houden bij het aangaan van die verplichtingen. Dit geldt ook voor appellante. Het komt voor haar rekening en risico dat zij ondanks deze kenbaarheid de uitbreiding heeft aangevangen en doorgezet.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:600
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/507
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw en artikel 1 van het EP. Artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit Msw. Appellante is geen starter en kan geen beroep doen op de knelgevallenregeling van artikel 72 a van het Uitvoeringsbesluit Msw. Anders dan door appellante wordt betoogd, dient ook voor het vaststellen van de 5%-drempel een vergelijking worden gemaakt met een historische alternatieve peildatum (voor het intreden van de buitengewone omstandigheid). Niet gerealiseerde uitbreidingen worden bij de toepassing van de knelgevallenregeling niet in aanmerking genomen. Verweerder heeft dan ook een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling. Het beroep van appellante dat in haar geval sprake is van een individuele en buitensporige last, heeft zij onvoldoende onderbouwd.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:628
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/508
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw en artikel 1 van het EP. Naar het oordeel van het College heeft verweerder een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling. Ook in geval van (deels gerealiseerde) uitbreidingsplannen wordt een vergelijking gemaakt tussen de bedrijfssituatie op het moment van het intreden van de buitengewone omstandigheid en de bedrijfssituatie op 2 juli 2015. Daarbij wordt geen rekening gehouden met (nog) niet gerealiseerde uitbreidingen. Het beroep van appellante dat in haar geval sprake is van een individuele en buitensporige last, heeft zij onvoldoende onderbouwd.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:627
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/509
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Stelsel van fosfaatrechten niet in strijd met de Nitraatrichtlijn en levert geen ongeoorloofde staatssteun op.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:619
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/510
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw en artikel 1 EP. Appellante kan niet worden aangemerkt als starter en kan evenmin een beroep doen op de knelgevallenregeling. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de invoering van het fosfaatrechtstelsel een individuele en buitensporige last draagt. Zij beroept zich op een rapport van Van Wijk Bedrijfsadvies. Dat rapport rekent met een hoger dieraantal (90 melk- en kalfkoeien) dan op 2 juli 2015 aan appellante was vergund. Appellante had toen een vergunning voor 72 melk- en kalfkoeien. Het rapport biedt onvoldoende inzicht in de mate waarin het fosfaatrechtenstelsel appellante treft en, mede in aanmerking genomen de door haar zelf gestelde reden voor de aankoop van de nieuwe bedrijfslocatie, de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:626
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/511
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Er is geen sprake van strijd met artikel 1 van het EP, er is ook geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellante heeft met de uitbreiding naar 250 melk- en kalfkoeien een groot risico genomen. Ondanks de voorzienbaarheid van productiebegrenzende maatregelen heeft zij haar uitbreidingsplannen doorgezet. De gevolgen komen voor haar rekening.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:618
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/512
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Artikel 1 EP. Niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel en het toegekende fosfaatrecht vormt een buitensporige last. Het College acht voorts van belang dat appellante begin 2015 is gestart met de bouw van de stal en zij de stal enkele maanden na de peildatum in gebruik heeft genomen. Zoals het College eerder heeft overwogen, werd in die periode steeds duidelijker dat een ongeremde groei van de bedrijfstak niet mogelijk was en dat productiebeperkende maatregelen waren te verwachten. Ook ten tijde van het oprichten van appellante in 2013 was reeds voorzienbaar dat dergelijke maatregelen zouden volgen. Hierop diende appellante zich bij de keuze om haar uitbreidingsplannen uit te voeren dan ook bedacht te zijn (zie in dit verband de eerder genoemde uitspraak van 23 juli 2019, onder 6.7.5.4). De gevolgen van de ondernemerskeuzes die appellante in die periode heeft gemaakt dienen daarom voor haar rekening te blijven. Dit geldt temeer nu appellante wel heeft gesteld, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat een uitbreiding van 60 naar 113 melkkoeien om bedrijfseconomische of andere redenen noodzakelijk was. De belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn) dienen in dit geval zwaarder te wegen dan de belangen van appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:614
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/513
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Artikel 23, derde lid, van de Msw. Knelgevallenregeling. Artikel 1 van het EP. Individuele buitensporige last. Noodzaak van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Ongeoorloofde staatssteun.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:617
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/514
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw. Fosfaatrechten. Geen knelgeval. Zowel bij de vergelijking met de alternatieve peildatum van 31 december 2011 als bij de vergelijking met de alternatieve peildatum van 13 augustus 2012 heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat het fosfaatrecht op de peildatum minimaal 5% lager is dan het fosfaatrecht. De beoogde groei als gevolg van de ziekte van appellant hoeft niet te worden gecompenseerd. Verweerder heeft het beroep van appellant op de knelgevallenregeling terecht niet gehonoreerd. Geen individuele en buitensporige last. De omgevingsvergunning van appellant voor het uitbreiden van de stal is verleend voor het houden van 90 melk- en kalfkoeien en 64 stuks jongvee. De beoogde uitbreiding en de daar bijbehorende investeringen zijn echter gericht op het houden van 130 melk- en kalfkoeien en 64 stuks jongvee. Appellant beschikte dus op de peildatum nog niet over alle voor de uitbreiding benodigde vergunningen en is op het verkrijgen van - in dit geval - de omgevingsvergunning vooruitgelopen met het doen van investeringen die zien op de dieraantallen die de omgevingsvergunning te boven gaan.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:616
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/515
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Knelgevallenregeling. Artikel 72a en 72 van het Uitvoeringsbesluit. Ongeoorloofde staatssteun. Artikel 1 van het EP. Individuele buitensporige last. Noodzaak invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Nitraatrichtlijn.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:615
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/516
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Artikel 1 EP. Keuze voor een biologische bedrijfsvoering. Niet nader onderbouwd dat bedrijfsvoering buitensporig wordt getroffen. Geen sprake van een individuele en buitensporige last.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:611
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/517
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet Naar het oordeel van het College heeft verweerder een juiste toepassing gegeven aan de knelgevallenregeling. Zoals het College eerder heeft geoordeeld stuit een uitleg van de knelgevallenregeling zoals appellante voorstaat af op hetgeen omtrent de bedoeling van de wetgever blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. Bij de knelgevallenregeling wordt teruggekeken naar het verleden. Er wordt een vergelijking gemaakt met de situatie die op 2 juli 2015 in redelijkheid voor een bedrijf mocht worden verwacht en waarvan, als gevolg van de in de bepaling genoemde buitengewone omstandigheden, geen sprake was. Daarbij worden nog niet gerealiseerde uitbreidingen niet in aanmerking genomen. Verweerder is voor de vergelijking dan ook terecht uitgegaan van een alternatieve peildatum in het verleden. Het College stelt voorts vast dat niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het fosfaatrecht op 2 juli 2015 minimaal 5 procent lager moet zijn dan het geval zou zijn geweest zonder de ziekte. Verweerder heeft dan ook op goede gronden afgezien van toepassing van de knelgevallenregeling. Ongegrond beroep
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:610
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/518
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet Artikel 72, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Fosfaatrecht. Niet voldaan aan voorwaarden startersregeling omdat vóór 1 januari 2014 is begonnen met melken. 1 EP. De mate waarin appellante wordt getroffen door het fosfaatrechtenstelsel is niet inzichtelijk gemaakt. Geen sprake van een individuele en buitensporige last.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:609
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/519
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Appellante heeft te maken gehad met dierziekte op haar bedrijf, maar voldoet niet aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling. Er is ook geen sprake van strijd met artikel 1 van het EP en een individuele en buitensporige last. Appellante heeft haar uitbreidingsplannen in 2014 en 2015 in weerwil van aangekondigde productiebegrenzende maatregelen doorgezet en heeft daarmee een groot risico genomen. De gevolgen daarvan komen voor rekening van appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:612
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/520
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellante beschikte op 2 juli 2015 niet over de voor de uitbreiding van haar veestapel vereiste vergunning(en) en is met haar investeringen dus vooruitgelopen op de op 9 september 2016 verkregen Nbw-vergunning. Wetsbepaling: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:631
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/521
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Het door appellante overgelegde rapport biedt onvoldoende inzicht in hoeverre sprake is van causaliteit tussen de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en de dreiging voor de continuïteit van het bedrijf alsmede het uiteindelijke staken van het melkveebedrijf van appellante. De overige stukken bieden evenmin een zodanig inzicht. Onder die omstandigheden is het College van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van het bestaan van een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het EP.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:608
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/522
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Het College legt de startersregeling, in overeenstemming met de toelichting (Stb. 217, 521, paragraaf 4.3), strikt uit: de startersregeling is uitsluitend bedoeld voor nieuw gestarte bedrijven en het gaat daarbij niet om voortzetting of doorstart van een bestaand melkveebedrijf onder bijvoorbeeld een andere naam of met een andere eigendomsstructuur. Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen sprake was van het starten van een nieuw bedrijf, omdat appellante vóór 2014 al was gestart met melkproductie en er slechts sprake was van het toevoegen van een maat aan het samenwerkingsverband. Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellante is er niet in geslaagd het bewijs te leveren dat het fosfaatrechtstelsel haar buitensporig treft. De begrotingen missen voldoende bewijskracht. Wetsbepaling: artikel 72, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:623
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/523
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Het College legt de startersregeling, in overeenstemming met de toelichting (Stb. 217, 521, paragraaf 4.3), strikt uit: de startersregeling is uitsluitend bedoeld voor nieuw gestarte bedrijven en het gaat daarbij niet om voortzetting of doorstart van een bestaand melkveebedrijf onder bijvoorbeeld een andere naam of met een andere eigendomsstructuur. Appellant exploiteert geen nieuw gestart bedrijf. Hij heeft immers een melkveehouderij gekocht en maakt voor de exploitatie gebruik van de voor de bedrijfslocatie in het verleden verleende vergunningen. Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellante is er niet in geslaagd het bewijs te leveren dat het fosfaatrechtstelsel haar buitensporig treft. De uitgangspunten in het rapport voor de scenarios verschillen zonder duidelijke verklaring en vertroebelen het bedrijfseconomische zicht op deze scenarios. Wetsbepaling: artikel 72, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:630
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/524
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een individuele en buitensporige last die het gevolg is van het fosfaatrechtenstelsel. Daarvoor acht het College van belang dat appellante de voor de uitbreiding van haar veestapel vereiste vergunning pas op 11 november 2016 heeft verkregen. Appellante is dus met de door haar gedane investeringen vooruitgelopen op die vergunning. Het beroep van appellante op artikel 23, zesde lid, van de Msw faalt. De bouwwerkzaamheden waren reeds in 2012, ver vóór 2 juli 2015, afgerond. Zonder nadere toelichting kan worden aangenomen dat dit tijdsverloop eraan in de weg staat dat de betreffende werkzaamheden op 2 juli 2015 de oorzaak waren van een kleinere veestapel. Wetsbepaling: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP), artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet (Msw)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:632
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/525
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellant is er niet in geslaagd het bewijs te leveren dat het fosfaatrechtstelsel hem buitensporig treft. Wetsbepaling: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:624
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/526
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd met artikel 1 van het EP. Er is geen sprake van een individuele en buitensporige last. Appellante beschikte op 2 juli 2015 niet over de voor de uitbreiding van haar veestapel vereiste vergunning(en) en is met haar investeringen dus vooruitgelopen op de op 16 juli 2015 verkregen Nbw-vergunning. Bij de toepassing van de knelgevallenregeling wordt geen rekening gehouden met niet gerealiseerde uitbreidingen op 2 juli 2015. Dit betekent dat stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte, niet hoeft te worden gecompenseerd. Anders dan verweerder aanvoert, oordeelt het College dat het bouwen van de stal wel bouwwerkzaamheden zijn in de zin van de knelgevallenregeling. Dat het gaat om bouwwerkzaamheden die zijn gericht op de uitbreiding van de stalcapaciteit is voor de kwalificatie als bouwwerkzaamheden in de zin van de knelgevallenregeling niet van belang. Deze beroepsgrond slaagt. Voorts acht het College dat de melkproductie in 2015 niet representatief is. Het is aannemelijk dat appellante door de bouwwerkzaamheden genoodzaakt was om de melkkoeien tijdelijk in een stal onder te brengen, waar ze niet gemolken konden worden, zodat appellante deze dieren versneld moest droogzetten en insemineren. Deze droogzetting wijkt af van de gebruikelijke productie en heeft een significant verlagend effect op de (gemiddelde) melkproductie. Het College draagt verweerder daarom op een nieuwe besluit op bezwaar te nemen. Wetsbepaling: artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP), artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet (Msw)
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:633
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/527
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 21b en artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Het College volgt appellante niet in haar betoog dat - exceptief toetsend - het fosfaatrecht niet juist is vastgesteld, omdat de regelgeving niet voorziet in adequate fosfaatexcretiegehalten voor Jersey-koeien. Ook volgt het College appellante niet in haar betoog dat het fosfaatrecht moet worden verhoogd, omdat zij er op heeft mogen vertrouwen dat in het fosfaatrechtenstelsel uit zou worden gegaan van BEX, zodat zij haar stal volledig zou kunnen vullen met Jerseys. Dat bij de toepassing van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 op appellante wel rekening is gehouden met de relatief lage excretie van de Jerseys leidt niet tot het oordeel dat dat bij de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel ook zou moeten. Voor wat betreft de gestelde strijd met artikel 1 van het EP geldt dat het enkele feit dat het fosfaatrechtenstelsel niet voorziet in specifieke fosfaatexcretiewaarden voor specifieke rassen, niet betekent dat het stelsel om die reden in strijd is met artikel 1 van het EP. Deze omstandigheid leidt ook niet tot het oordeel dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Dat zo een last op appellante zou rusten doordat zij voor de peildatum heeft geïnvesteerd in de uitbreiding van het bedrijf is het College ook niet gebleken.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:622
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/528
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Zolang de in artikel 33Aa van de Msw voorziene algemene maatregel van bestuur, niet is getroffen, is omzetting van varkensrechten in fosfaatrecht niet mogelijk. Door de afvoer van de vier melkkoeien kort voor de peildatum mist appellant 136 kg fosfaatrecht, naar de actuele koers een waarde van ruim 16.000,-. Van dat bedrag is niet op voorhand aannemelijk dat het ingrijpende financiële gevolgen heeft voor het bedrijf. Een vergelijking met de (concrete) aantallen in voorgaande jaren en inzicht in het bijbehorend jongvee ontbreekt.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:606
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/529
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Fosfaatrechten. Peildatum ongunstig voor gemengd bedrijf: akkerbouw, pluimvee en de opfok van nuchtere kalveren tot drachtige vaarzen. De weidegrond is (vanwege door wilde zwijnen veroorzaakte schade) ongeschikt om daarvan te hooien, maar geschikt voor weidegang jongvee in de zomer. Doordat de verkoop van de vaarzen in het voorjaar, is op 2 juli 2015 maar 50%van het jongvee aanwezig en komt het bedrijf 341 kg (waarde 21.000,-) fosfaatrecht tekort. Ook al heeft de peildatum voor dit onderdeel van de bedrijfsvoering relatief veel impact, van de waarde van de benodigde extra investering is niet op voorhand aannemelijk dat het ingrijpende financiële gevolgen heeft voor het gehele bedrijf van appellante. Appellante heeft, ondanks daartoe strekkende uitnodiging door het College, nagelaten inzicht te bieden in de bedrijfseconomische gevolgen van de invoering van het fosfaatrechtstelsel voor haar (gehele) bedrijf inzichtelijk maken. Daarmee heeft zij haar beroep op de inbreuk op haar eigendomsrecht onvoldoende uitgewerkt.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:607
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/530
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw en artikel 1 van het EP. Naar het oordeel van het College heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Appellante heeft onvoldoende bewijs bijgebracht dat zij vóór 2 juli 2015 onomkeerbare investeringen heeft gedaan. Bovendien waren de voor de uitbreiding van de ligboxenstal benodigde vergunningen op 2 juli 2015 niet verleend.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:625
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/531
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 72 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM Fosfaatrechten. Appellante is geen starter. Geen individuele en buitensporige last. Voorzienbaarheid, eigen risico.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:629
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/532
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 1 van het (Eerste) Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Fosfaatrecht. Geen sprake van een individuele en buitensporige last. Forse uitbreiding. Voorzienbaarheid geldt ook voor appellante.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:605
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 04-11-2019
CiteertitelJBO 2019/533
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Msw. Fosfaatrechten. Verweerder is in beroep gedeeltelijk tegemoetgekomen. Appellante heeft hierdoor aanleiding gezien het beroep in te trekken, onder voorwaarde dat verweerder het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder moet het griffierecht vergoeden.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:613
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/534
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Appellante exploiteert een vleesveehouderij en had het voornemen (deels) om te schakelen naar een melkveehouderij. Volgens verweerder hield appellante op 2 juli 2015 geen melkkoeien en concrete aanwijzingen dat appellante doende was naar een melkveehouderij om te schakelen, ontbreken. Het College begrijpt het betoog van appellante dat haar omschakelingsplan wordt gehinderd als een beroep op de schending van haar eigendomsrecht. Bewijs dat appellante voor 2 juli 2015 bezig was met de omschakeling naar een melkveehouderij heeft appellante naar het oordeel van het College niet geleverd. Ook ontbreken gegevens over de bedrijfseconomische impact van het fosfaatstelsel op het bedrijf van appellante. Het beroep op artikel 1 van het EP slaagt dan ook niet. Verweerder heeft met een besluit het bestreden besluit gewijzigd en het eerder vastgestelde fosfaatrecht verlaagd (het wijzigingsbesluit). Het wijzigingsbesluit is een besluit waarover het beroep zich ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede uitstrekt. Verweerder heeft vervolgens in het verweerschrift aangegeven dat de verlaging van het fosfaatrecht in zijn wijzigingsbesluit onjuist is. Gelet daarop is het daartegen gerichte beroep gegrond en vernietigt het College het wijzigingsbesluit. Verweerder wordt veroordeeld in de kosten die appellante voor het beroep heeft moeten maken.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:640
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 26-11-2019
CiteertitelJBO 2019/535
SamenvattingFosfaatrecht.
Samenvatting (Bron)Artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) Fosfaatrechten. De gevolgen van de keuze voor uitbreiding en vervolgens gefaseerde groei met eigen aanwas dient voor rekening en risico van appellante te blijven. Niet is aannemelijk gemaakt dat de gekozen, risicovolle, weg van uitbreiding naar twee locaties de enige weg was om het bedrijf overeind te houden. Geen sprake van een individuele en buitensporige last.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:638
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 06-11-2019
CiteertitelJBO 2019/536
SamenvattingArcheologische waarden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 7 juni 2018 heeft de raad van de gemeente Bunnik het bestemmingsplan "Rhijnhaeghe" vastgesteld.In de bestaande situatie staan in het plangebied twee kantoorgebouwen van 3 en 4 bouwlagen - Rhijnhaeghe I en II - aan de John F. Kennedylaan 99-101 in Bunnik. Vanwege een teruglopende bezettingsgraad en leegstand wil initiatiefnemer Sustay ter plaatse een woongebied met grondgebonden woningen en appartementen realiseren. De bestaande kantoorgebouwen zullen worden gesloopt. Het plan maakt maximaal 91 woningen mogelijk, bestaande uit 2 appartementencomplexen van 4 en 5 bouwlagen met daarin maximaal 75 appartementen, en met een half ondergrondse parkeergarage. Daarnaast voorziet het plan in 16 grondgebonden woningen. Van de 91 woningen zullen minstens 27 woningen sociale huurwoningen zijn. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3759
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelJBO 2019/537
SamenvattingMolenplaatsen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 14 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan landelijk gebied 2017" (hierna: reparatieplan) vastgesteld.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3824
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 20-11-2019
CiteertitelJBO 2019/538
SamenvattingArcheologische waarden.
Samenvatting (Bron)Bij tussenuitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:368, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 7 juni 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Mimosaplantsoen" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3902
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Gelderland 14-11-2019
CiteertitelJBO 2019/539
SamenvattingStikstofdepositie.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 7 november 2018 hebben gedeputeerde staten van Gelderland een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verleend voor een installatie voor bioraffinage op het bedrijventerrein Laarberg aan de Ruiterweg ongenummerd te Groenlo, in verband met de stikstofdepositie die het project veroorzaakt op Natura 2000-gebieden. Zoals overwogen onder 39.2 en 39.7 van de PAS-uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft de onverbindendheid van bijlage 2 van het PAS, voor zover hier van belang, tot gevolg dat het verbod op extern salderen, dat is opgenomen in artikel 5.5, derde lid, van de Wnb, niet meer geldt. Met het besluit van 13 mei 2019 is een geactualiseerde berekening met AERIUS Calculator van 25 april 2019 aan de Wnb-vergunning ten grondslag gelegd. Hoewel AERIUS Calculator niet langer wettelijk voorgeschreven is, sluit dat, zoals overwogen onder 39.3 van de PAS-uitspraak, niet uit dat AERIUS Calculator wel kan worden gebruikt voor het bepalen van de stikstofdepositie door een project. Wel moet dan eerst worden ingegaan op de bezwaren dat AERIUS Calculator niet of minder geschikt is voor depositieberekeningen op korte afstand van de bron. Dit omdat in AERIUS Calculator de uittreedsnelheid en brondiameter niet kunnen worden ingevoerd, en een gebouwmodule ontbreekt. Kort na de PAS-uitspraak is AERIUS Calculator buiten werking gesteld. Gelet op wat in de PAS-uitspraak onder 39.3 is overwogen en de daarop volgende buitenwerkingstelling van AERIUS Calculator, is de rechtbank van oordeel dat de aan de externe saldering ten grondslag gelegde berekening van 25 april 2019 met AERIUS Calculator ontoereikend is. De besluiten van 7 november 2018 en 13 mei 2019 voldoen daarom niet aan de op grond van artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en te stellen zorgvuldigheids- en motiveringseisen. Nu onzeker is of de in de externe saldering betrokken saldogevende veehouderijbedrijven binnen het beperkte toepassingsbereik van AERIUS Calculator 2019 vallen en onduidelijk is welk beleid in de provincie Gelderland zal gaan gelden voor externe saldering, ziet de rechtbank geen mogelijkheid de zaak finaal te beslechten en laat de rechtbank de overige beroepsgronden om proces-economische redenen thans buiten bespreking. Ook leent het geconstateerde gebrek zich niet voor het doen van een tussenuitspraak. Verweerder moet dus een nieuw besluit nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RBGEL:2019:5188
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelJBO 2019/540
SamenvattingOmgevingsvergunning (bouwen).
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het college aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [vergunninghouder]) een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden op het perceel [locatie 1] te Nieuwersluis (hierna: het perceel).
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3823
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelJBO 2019/541
SamenvattingBodemsanering.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft het college vastgesteld dat op de locatie Leegveld te Deurne (hierna: de locatie) een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is, waarvan geen spoedige sanering noodzakelijk is. Tevens is bij dit besluit ingestemd met het saneringsplan van de gemeente Deurne.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3832
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Gelderland 18-11-2019
CiteertitelJBO 2019/542
SamenvattingBegunstigingstermijn.
Samenvatting (Bron)Last onder dwangsom. Verweerder heeft het bezwaar tegen de verlenging van de begunstigingstermijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ook als alle dwangsommen van rechtswege zijn verbeurd door verstrijking van de begunstigingstermijn mag verweerder in bezwaar de begunstigingstermijn heroverwegen en in bezwaar een nieuwe begunstigingstermijn stellen.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RBGEL:2019:5232
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 06-11-2019
CiteertitelJBO 2019/543
SamenvattingOvertreding.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 28 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught [appellante] een last onder dwangsom opgelegd voor het gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik geven van het perceel [] aan de Gementweg te Vught voor het be- en/of verwerken van mest en grond en voor de opslag van voorzieningen die het be- en/of verwerken van mest en grond mogelijk maken.
AnnotatorD. van der Meijden
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3722
Artikel aanvragenVia Praktizijn