Rubriek | Vooraf |
---|---|
Titel | Opsporing: prestatie en verantwoording |
Citeertitel | NJB 2020/2506 ![]() |
Samenvatting | Dat de politie alles wat ze doet precies moet kunnen verantwoorden lijkt inmiddels een maatschappelijke vanzelfsprekendheid, maar zijn we daarbij niet doorgeschoten? |
Auteur(s) | Y. Buruma ![]() |
Link | Volledige tekst artikel (njb.nl)![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Wetenschap |
---|---|
Titel | Gebrekkige coronavaccins - Gedachten over immuniteit, maatschappelijke solidariteit en een schadefonds |
Citeertitel | NJB 2020/2507 ![]() |
Samenvatting | In rap tempo wordt wereldwijd gezocht naar een goed werkend coronavaccin. Vanuit de industrie komen signalen dat de mogelijkheid bestaat dat men niet alle bijwerkingen van een vaccin (nu al) kan voorzien. Dat roept de vraag op of hun immuniteit dient toe te komen voor eventuele productaansprakelijkheid. Deze bijdrage beoogt een aanzet te geven tot gedachtevorming over dit thema. Besproken wordt dat terughoudendheid moet worden betracht bij het accepteren van immuniteit voor productaansprakelijkheid voor een gebrekkig coronavaccin. Zo bestaan er, in ieder geval naar Nederlands recht, voldoende mogelijkheden om vaccinaansprakelijkheid beheersbaar te houden. Bovendien is de vraag welke effecten het verlenen van immuniteit heeft op de (toch al relatief lage) vaccinatiebereidheid. Dit alles betekent evenwel niet dat het wenselijk is om slachtoffers het pad van de productaansprakelijkheid te laten bewandelen. Dat pad is voor hen immers bezaaid met de nodige hindernissen. Een schadefonds voor slachtoffers van de bijwerkingen van een coronavaccin is het overwegen waard. De rechtvaardiging voor zo’n schadefonds is gelegen in de maatschappelijke solidariteit en het publieke belang van de volksgezondheid. |
Auteur(s) | E.R. de Jong ![]() |
Link | Volledige tekst artikel (Ucall.nl)![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Wetenschap |
---|---|
Titel | Gegevensbescherming, schadevergoeding en de bestuursrechter - De koerswijziging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Citeertitel | NJB 2020/2508 ![]() |
Samenvatting | De Awb beperkt de schadevergoedingsbevoegdheid van de bestuursrechter tot appellabele onrechtmatige besluiten, waardoor feitelijke bestuurshandelingen doorgaans buiten zijn rechtsmacht vallen. Gegevensbeschermingsrechtelijk wordt schade die er voor de burger toe doet doorgaans echter niet veroorzaakt door een appellabel besluit, zoals een gegevensbeschermingsrechtelijk inzagebesluit, maar door een feitelijke gegevensverwerking die daaraan voorafgaat. Daardoor kon de bestuursrechter zelden als schadevergoedingsrechter optreden in gegevensbeschermingsrechtelijke zaken. Recentelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke stap gezet om deze incompatibiliteit te verhelpen. In de 1-april-uitspraken, in het bijzonder die over het Pieter Baan Centrum, leidt zij uit de Uitvoeringswet AVG af dat de bestuursrechter wél bevoegd is te oordelen over gegevensbeschermingsrechtelijke schadeclaims. Maar de wetsgeschiedenis waar de Afdeling zich op beroept kan hiervoor strikt genomen geen rechtsbasis bieden. Het lijkt erop dat de Afdeling daarom een beroep deed op het politieke gezag van de Minister voor Rechtsbescherming, de verwerende partij in de Pieter Baan Centrum-zaak, om deze bevoegdheidsuitbreiding te realiseren. Zo creëerde zij, in samenspel met de minister, nieuw recht. |
Auteur(s) | F. Çapkurt ![]() |
Link | Volledige tekst artikel (leidenuniv.nl)![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Focus |
---|---|
Titel | Ongewenste tweede nationaliteit - Een initiatiefnota |
Citeertitel | NJB 2020/2509 ![]() |
Samenvatting | De initiatiefnota van Kamerlid Jan Paternotte over de ongewenste tweede nationaliteit roept meer vragen op dan dat ze oplossingen biedt. Het kernpunt: het bestaan van nationaliteiten waarvan men geen afstand kan doen blijft bestaan, met alle internationaalrechtelijke gevolgen van dien. |
Auteur(s) | H.U. Jessurun d'Oliveira ![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Reacties |
---|---|
Titel | Reacties op de opinie van prof. Schalken |
Citeertitel | NJB 2020/2510 ![]() |
Samenvatting | Van Tongeren reageert in dit artikel op de Opinie van Prof. Schalken in het NJB d.d. 25 september 2020 (NJB 2020/2169, afl. 32, p. 2400), waarin die de vraag ‘Moet minister Grapperhaus van Justitie opstappen?’ lijkt af te doen met het argument dat dat niet hoefde. |
Auteur(s) | W. van Tongeren ![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Reacties |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2511 ![]() |
Samenvatting | Corstens spreekt over deze reactie over "de bagatelliserende opinie" van Tom Schalken wanneer die in zijn Opinie (NJB 2020/2169, afl. 32, p. 2400) de kwestie becommentarieert dat de minister van Justitie die gaat over de handhaving van de anderhalvemeterregel deze zélf verontachtzaamde. |
Auteur(s) | G.J.M. Corstens ![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Naschrift |
---|---|
Titel | Naschrift |
Citeertitel | NJB 2020/2512 ![]() |
Samenvatting | Schalken concludeert in dit naschrift dat de discussie rond het al dan niet aftreden van minister Grapperhaus, naar aanleiding van diens overtreding van de anderhalvemeterregel, niet voor niets is geweest. |
Auteur(s) | T.M. Schalken ![]() |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - EHRM |
---|---|
Titel | EHRM, 12-05-2020, 42321/15 |
Citeertitel | NJB 2020/2513 ![]() |
Samenvatting | Mensenrechten. Vaststelling van de status van een staatloze vreemdeling. Sudita Keita/Hongarije. |
Uitspraak | ECLI:CE:ECHR:2020:0512JUD004232115 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer) |
---|---|
Titel | Hoge Raad 16-10-2020 |
Citeertitel | NJB 2020/2514 ![]() |
Samenvatting | Eigen schuld. Causaliteitsafweging. |
Samenvatting (Bron) | Onrechtmatige daad. Schade door verwerking van hormoonhoudend suikerwaterafval in diervoeder. Eigen schuld van benadeelde varkenshouder? Art. 6:101 lid 1 BW. Miskenning van onderscheid tussen causaliteitsafweging en billijkheidscorrectie bij schadeverdeling? |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1628 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 16-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2515 ![]() |
Samenvatting | Hoofdzaak en schadestaatprocedure. |
Samenvatting (Bron) | Onrechtmatige daad. Schade door verwerking van hormoonhoudend suikerwaterafval in diervoeder. Eigen schuld van benadeelde varkenshouder? Art. 6:101 lid 1 BW. Verhouding tussen hoofdzaak en schadestaatprocedure. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1629 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 16-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2516 ![]() |
Samenvatting | Hoofdzaak en schadestaatprocedure. |
Samenvatting (Bron) | Onrechtmatige daad. Schade door verwerking van hormoonhoudend suikerwaterafval in diervoeder. Eigen schuld van benadeelde varkenshouder? Art. 6:101 lid 1 BW. Verhouding tussen hoofdzaak en schadestaatprocedure. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1630 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 16-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2517 ![]() |
Samenvatting | Huwelijkse voorwaarden. Periodiek verrekenbeding. |
Samenvatting (Bron) | Huwelijksvermogensrecht. Procesrecht. Art. 1:141 BW. Verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden; bewijslastverdeling (art. 1:141 lid 3 BW). Pensioenverevening; af te storten pensioenbijdrage. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1631 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 16-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2518 ![]() |
Samenvatting | Rechtsmiddelentermijn. |
Samenvatting (Bron) | Procesrecht. Ontvankelijkheid hoger beroep. Beroepschrift bij hof per fax ingekomen met blanco bladzijden. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1641 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - Hoge Raad (strafkamer) |
---|---|
Titel | Hoge Raad 13-10-2020 |
Citeertitel | NJB 2020/2519 ![]() |
Samenvatting | Medeplegen. Plaats delict. |
Samenvatting (Bron) | Enschedese voogdijmoord. Medeplegen moord door samen met haar nieuwe vriend (A), die bij uitvoering is geholpen door een derde (B), haar ex-man (C) meermalen met mes in lichaam te steken, omdat C via rechter heeft afgedwongen dat verdachte met hun dochtertje moet terugverhuizen naar Enschede, art. 289 Sr. 1. Bewijsklacht medeplegen. Kan verdachte worden veroordeeld voor medeplegen van moord met A, terwijl het mogelijk B is geweest die dodelijke messteken heeft toegediend? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474 m.b.t. vereisten voor kwalificatie medeplegen. In bewezenverklaring n.a.v. op medeplegen toegespitste tll. hoeft niet te worden vermeld of en zo ja welke feitelijke handelingen verdachte zelf dan wel zijn mededader(s) hebben verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). Aan bewezenverklaring van medeplegen staat niet in de weg enkele omstandigheid dat naast de in tll. en bewezenverklaring genoemde persoon of personen ook nog andere persoon of andere personen betrokken zijn geweest bij strafbaar feit. Hof heeft in bewijsvoering gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel tlgd. medeplegen door verdachte bewezen is. s Hofs oordeel dat door hem in aanmerking genomen f&o in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking door verdachte, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt o.m. in aanmerking genomen dat hof heeft vastgesteld dat verdachte initiërende rol heeft gehad en tegen diverse personen heeft gezegd dat C maar beter dood kon zijn, uit sms-contacten tussen verdachte en A blijkt dat er iets met C moest gebeuren, verdachte samen met o.a. A goederen heeft aangeschaft waarvan gedeelte bestemd was voor uitvoering van het tegen C te gebruiken geweld en verdachte A bij woning van C heeft uitgelegd hoe hij binnen kon komen. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte wist dat A en B op avond van moord samen naar Enschede gingen, zij na uitvoering van moord onderdak heeft geboden aan A en B en zij heeft ingestemd met betaling aan B. Hieraan doet gelet op wat hiervoor is vooropgesteld niet af enkele omstandigheid dat blijkens bewezenverklaring verdachte moord tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan, terwijl uit s hofs bewijsvoering volgt dat bij uitvoering van die moord niet alleen A maar ook B betrokken was, zonder dat hof heeft vastgesteld wie van hen dodelijke messteek heeft toegebracht. Uit s hofs bewijsvoering volgt immers dat, ongeacht wie van hen dodelijke messteek heeft toegebracht, verdachte met haar hiervoor genoemde gedragingen bijdrage van voldoende gewicht aan moord op C heeft geleverd. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1606 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 13-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2520 ![]() |
Samenvatting | Vaststelling en ondertekening van proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. |
Samenvatting (Bron) | Diefstal d.m.v. braak, art. 311.1.5 Sr. P-v tz. in h.b. is bij ontstentenis van raadsheren en griffier van meervoudige kamer hof aan de hand van zittingsaantekeningen van griffier door teamvoorzitter van hof vastgesteld en ondertekend, nu raadsheren en griffier niet meer bij hof werkzaam zijn. Art. 327 Sv. Nietigheid onderzoek ttz. en uitspraak? P-v tz. in h.b. is niet door een van de rechters, noch door griffier vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv. Enkele daarvoor onderaan p-v vermelde grond dat betrokken raadsheren en griffier niet meer werkzaam zijn bij hof, vormt niet zodanig bijzondere omstandigheid dat aan zon verzuim te verbinden gevolg van nietigheid van onderzoek ttz. en naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak achterwege kan blijven. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders): Omstandigheid dat p-v niet door behandelend raadsheren is vastgesteld en ondertekend, behoeft niet tot cassatie te leiden, wel cassatie o.g.v. omstandigheid dat p-v niet vermeldt dat onderzoek in het openbaar heeft plaatsgevonden. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1605 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 13-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2521 ![]() |
Samenvatting | Herstelarrest van de Hoge Raad. |
Samenvatting (Bron) | Economische zaak. OM n-o in vervolging t.z.v. overtreding van art. 7 Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 (feit 2) wegens verjaring. 1. Omvang h.b. na partiële vernietiging door HR t.a.v. feit 2 (1 van de 3 feiten) en terugwijzing, terwijl HR s hofs uitspraak niet ook t.a.v. strafoplegging heeft vernietigd. Misslag in dictum eerder arrest HR. 2. Heeft hof ten onrechte geen beslissing genomen over strafoplegging t.z.v. eerder onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten? Ad 1. HR Ambtshalve: HR constateert dat in zijn arrest van 5-7-2016 abusievelijk niet is vermeld dat s hofs uitspraak van 29-9-2014 behalve wat betreft onder 2 tlgd. ook wat betreft strafoplegging wordt vernietigd. Nu in aldus hersteld arrest van HR van 5-7-2016 niet anders is vermeld, geldt dat in vernietiging wat betreft strafoplegging alle in s hof uitspraak van 29-9-2014 genomen beslissingen a.b.i. art. 351 Sv m.b.t. oplegging van straf en/of maatregel zijn begrepen, waaronder beslissingen t.z.v. opleggen van schadevergoedingsmaatregel a.b.i. art. 36f Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2020:232). Hof heeft in bestreden arrest terecht als uitgangspunt genomen dat het, na terugwijzing van zaak door HR, gebonden was aan de door HR gegeven terugwijzingsopdracht (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1416). Gelet op wat hiervoor is overwogen moet echter worden aangenomen dat hof (achteraf gezien) a.g.v. hiervoor bedoelde omissie in dictum van HR, ten onrechte niet is toegekomen aan strafoplegging t.z.v. eerder onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. Vanwege de in CAG vermelde redenen, waaronder ouderdom van zaak en feit dat zaak al eerder is teruggewezen - en rekening houdend met geringe betekenis van wegvallen van veroordeling t.z.v. onder 2 tlgd. voor strafoplegging - zal HR zaak zelf afdoen. HR bepaalt dat verdachte t.z.v. bij s hofs uitspraak van 29-9-2014 onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden (i.p.v. 5 maanden). Daarnaast legt HR aan verdachte schadevergoedingsmaatregelen a.b.i. art. 36f Sr op overeenkomstig bedragen waarvoor daarmee verband houdende vorderingen b.p.s zijn toegewezen volgens dictum van s hofs (in zoverre onherroepelijke) arrest van 29-9-2014. HR bepaalt daarbij, overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914 en rekening houdend met wettelijk bepaalde maximumduur van in totaal 1 jaar, dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. Ad 2. Gelet op wat hiervoor is overwogen behoeft middel geen bespreking. Vervolg op ECLI:NL:HR:2016:1391. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2020:1609 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - Raad van State |
---|---|
Titel | Raad van State 07-10-2020 |
Citeertitel | NJB 2020/2522 ![]() |
Samenvatting | Rubbergranulaat op kunstgrasvelden. |
Samenvatting (Bron) | Bij brief van 6 februari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor kunstgrasvelden op sportpark Hofland in Montfoort, afgewezen. [appellante] heeft het college op 30 september 2018 verzocht om handhavend op te treden wegens het gebruik van rubbergranulaat van vermalen vrachtwagenbanden als infill voor drie nieuwe kunstgrasvelden op sportpark Hofland aan de Bovenkerkweg 76-82 in Montfoort. Dit is volgens haar in strijd met artikel 13 van de Wet bodembescherming. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen vermoeden is van een verontreiniging of aantasting van de bodem ter plaatse, zodat artikel 13 van de Wbb niet wordt overtreden. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2020:2365 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 07-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2523 ![]() |
Samenvatting | Crisis- en herstelwet. Hoger beroep van Minister van LNV. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 17 maart 2016 is aan Windpark Den Tol Exploitatie B.V. voor dertien diersoorten ontheffing verleend van het verbod om die dieren te doden en te verwonden. Windpark Den Tol wil een windmolenpark bouwen ten oosten van het dorp Netterden en ten noorden van het Natura 2000-gebied "Unterer Niederrhein" in Duitsland. Van dit Natura 2000-gebied is Hetter-Millingerbrug een deelgebied (ook wel "De Hetter" genoemd). Dit gebied ligt direct ten zuiden van het windpark. Bij besluit van 11 oktober 2018 op de bezwaren van NABU, TegenWind en Windpark Den Tol heeft de minister aan Windpark Den Tol voor 99 diersoorten een ontheffing verleend van het verbod om die dieren te doden en te verwonden. Dit besluit is door de rechtbank op 9 april 2019 vernietigd. Bij besluit van 18 juni 2019 heeft de minister naar aanleiding van de vernietiging door de rechtbank een nieuw besluit genomen waarin de minister, kort gezegd, heeft beoogd de motivering van de ontheffing te verbeteren. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2020:2384 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - Centrale Raad van Beroep |
---|---|
Titel | Centrale Raad van Beroep 06-10-2020 |
Citeertitel | NJB 2020/2524 ![]() |
Samenvatting | Aanvangskosten bewindvoerder. |
Samenvatting (Bron) | Ten onrechte afgewezen bijzondere bijstand voor aanvangskosten van bewindvoerder. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2020:2378 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 24-09-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2526 ![]() |
Samenvatting | Besluit algemene rechtspositie politie. |
Samenvatting (Bron) | De korpschef heeft appellant ten onrechte ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Nu de brief van 22 augustus 2016 niet op rechtsgevolg is gericht, is geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen ingevolge artikel 7:1 en 8:1 van de Awb bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld, en evenmin van een voor bezwaar en beroep vatbare andere handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (vergelijk onder meer de uitspraak van 13 februari 1997, ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6713). De Raad zal het bezwaar tegen de brief van 22 augustus 2016 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2020:2400 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 07-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2527 ![]() |
Samenvatting | Vervallenverklaring uitspraak. |
Samenvatting (Bron) | Vervallen verklaring uitspraak. Mr. Vreeswijk heeft aangevoerd dat hij bij brief van 9 juni 2020 aan de Raad een medische verklaring heeft gezonden. Deze verklaring is niet bij de uitspraak van 9 juli 2020 betrokken. De Raad stelt vast dat de brief van 9 juni 2020 door de Raad is ontvangen, maar niet tijdig voor de uitspraak deugdelijk is geregistreerd en behandeld, zodat hij voor de uitspraak geen kennis van de inhoud heeft kunnen nemen. Dit is voor de Raad aanleiding om de uitspraak van 9 juli 2020 vervallen te verklaren. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2020:2410 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 14-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2528 ![]() |
Samenvatting | Longtransplantatie. Uwv-beoordeling 'verlies van benutbare mogelijkheden'. |
Samenvatting (Bron) | Aanvraag Wajong-uitkering terecht geweigerd, omdat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Zorgvuldig onderzoek. Geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellante zijn uitgegaan van te geringe beperkingen, zodat er geen grond is voor het oordeel dat appellante niet in staat is om ten minste gedurende een periode van één uur aaneengesloten te werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts wordt gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake was van een terminale ziekte met een zodanig slechte levensverwachting dat zij de aanwezige benutbare mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zou verliezen. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2020:2457 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Rechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven |
---|---|
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 13-10-2020 |
Citeertitel | NJB 2020/2529 ![]() |
Samenvatting | Verhinderen bedrijfscontrole. |
Samenvatting (Bron) | Landbouw GLB; weigering controle in kader van door Collectief aangevraagde subsidie op grond van Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Provincie Groningen 2016; toezichthouder heeft controle niet onbelemmerd kunnen uitvoeren; bedrijfscontrole omvatte tevens controle op naleving van voorschriften inzake de randvoorwaarden, die evenzeer gelden voor de aanvraag (van individuele landbouwer) om rechtstreekse betalingen; leidt dus ook tot afwijzing aanvraag om rechtstreekse betalingen. Uitleg betrokken aanvraag van artikel 59, zevende lid, van Verordening 1306/2013; arrest Hehenberger (van 24 mei 2012). |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2020:705 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 13-10-2020 |
---|---|
Citeertitel | NJB 2020/2530 ![]() |
Samenvatting | Niet tijdig beslissen. |
Samenvatting (Bron) | Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb. Dwangsom. Het bezwaarschrift van 29 november 2018, nader aangevuld op 28 december 2018, is op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgestuurd als beroepschrift tegen de beslissing op bezwaar van 9 november 2018 en als zodanig door het College behandeld. Dat betekent dat er geen bezwaarschrift meer aanhangig was. De ingebrekestelling van 5 december 2019 is dan ook niet ingesteld tijdens een nog lopende bezwaarprocedure. Evenmin was anderszins sprake van een aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, waarop verweerder diende te beslissen. Gezien het vorenstaande bestaat er geen grondslag voor de toekenning van een dwangsom. Het College is, gezien het voorgaande, met verweerder van oordeel dat geen dwangsom is verschuldigd aan appellante. Over het verzoek van appellante om een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, overweegt het College dat nu er geen bezwaarschriftprocedure aanhangig was, de redelijke termijn is aangevangen met het indienen van het beroepschrift op 4 februari 2020. De behandeling daarvan heeft 8 maanden geduurd, zodat van enige termijnoverschrijding geen sprake is geweest. Het beroep is ongegrond. |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2020:706 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |