Samenvatting (Bron) | G.s. van Noord-Holland hebben aan b&w van Blaricum ontheffing verleend van het verstedelijkingsverbod in de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV) voor een bouwplan in een gedeelte van het Gooimeer. De ABRvS heeft eerder goedkeuring onthouden aan het gedeelte van het bestemmingsplan waarin dit bouwplan mogelijk werd gemaakt, omdat het gelegen was buiten de rode contouren van het streekplan.
Het feit dat de ontheffing pas bindende werking voor derden krijgt nadat er een nader besluit is genomen, betekent niet dat derden door het besluit niet in hun belangen kunnen zijn getroffen. Vrijstellingen in het kader van de voormalige WRO waren bijvoorbeeld steeds zelfstandig appellabel totdat in artikel 49, vijfde lid, Woningwet werd vastgelegd dat de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep werd geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. Nu een vergelijkbare bepaling hier niet bestaat, is de ontheffing zelfstandig appellabel.
De woorden "bij of krachtens" in artikel 4.1, eerste lid, Wro wijzen erop dat het verlenen van ontheffing van de regels van de PRV in het stelsel van de wet past. Ook de wetsgeschiedenis wijst in die richting.
De PRV biedt zowel de gemeenteraad als b&w de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen. Gelet op de rol van b&w bij de voorbereiding van bestemmingsplannen ziet de rechtbank, anders dan de voorzieningenrechter te 's Hertogenbosch (LJN: BN9603), geen aanleiding te oordelen dat het aanvragen van een ontheffing als hier in geding voorbehouden is aan de gemeenteraad.
De ABRvS heeft niet geoordeeld dat het bouwplan om inhoudelijke redenen niet aanvaardbaar was, maar alleen dat dit onderdeel van het bestemmingsplan niet in overeenstemming was met het streekplan. Daarom kan niet worden staande gehouden dat verweerder in strijd met het recht heeft gehandeld door in een later stadium met gebruikmaking van een ander juridisch instrument opnieuw medewerking te verlenen aan het bouwplan.
Dat ingevolge artikel 4.1, eerste lid, Wro provinciale belangen ten grondslag moeten liggen aan de te stellen algemene regels, betekent niet dat het geven van ontheffing van die regels ook primair moet voortvloeien uit provinciale belangen. Voldoende is dat in een concrete situatie andere belangen een uitzondering op de algemene regels rechtvaardigen. |