Jurisprudentie in Nederland

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie in Nederland
Datum 09-08-2010
Aflevering 7
RubriekArbeidsrecht
TitelHof van Justitie EG, 01-07-2010, C-471/08
Citeertitel«JIN» 2010/594
SamenvattingGelijke behandeling. Zwangerschap. Bezoldiging. Toeslagen.

(Sanna Maria Parviainen / Finnair Oyj).
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010. # Sanna Maria Parviainen tegen Finnair Oyj. # Verzoek om een prejudiciele beslissing: Helsingin karajaoikeus - Finland. # Sociale politiek - Richtlijn 92/85/EEG - Bescherming van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Artikelen 5, lid 2, en 11, punt 1 - Tijdens zwangerschap tijdelijk naar andere arbeidsplaats overgeplaatste werkneemster - Verplichte overplaatsing wegens risico voor haar veiligheid en gezondheid en die van haar kind - Lagere bezoldiging dan gemiddelde bezoldiging voor die overplaatsing - Vroegere bezoldiging bestaande uit maandsalaris en diverse toelagen - Berekening van salaris waarop zwangere werkneemster recht heeft gedurende tijdelijke overplaatsing. # Zaak C-471/08.
AnnotatorA.R. Houweling , Mengozzi
Pagina677-684
UitspraakECLI:EU:C:2010:391
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArbeidsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 02-04-2010, 08/7320 WW +
Citeertitel«JIN» 2010/595
SamenvattingVerwijtbare werkloosheid. Geldend maken. Dringende reden. Ambtenarenrecht.
Samenvatting (Bron)Toekenning voorschot ingevolge de WW en WW-uitkering. Geen sprake van verwijtbare werkloosheid.
AnnotatorS.F.H. Jellinghaus
Pagina684-687
UitspraakECLI:NL:CRVB:2010:BM1153
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArbeidsrecht
TitelGerechtshof Amsterdam, 15-06-2010, 200.054.861/01 SKG
Citeertitel«JIN» 2010/596
SamenvattingGelijke behandeling godsdienst. Objectieve rechtvaardiging. Kledingvoorschriften. Ketting. Verhouding tot hoofddoekjes.
Samenvatting (Bron)Ketting met kruisbeeld. Instructie dat kettingen niet over de bedrijfskleding mogen worden gedragen, dient een legitiem doel en is passend en noodzakelijk. Geen verboden indirect onderscheid naar godsdienst. Hoofddoek is in het uniform geïncorporeerd en verstoort niet de uitstraling van de bedrijfskleding.
AnnotatorA.R. Houweling
Pagina687-692
UitspraakECLI:NL:GHAMS:2010:BM7410
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPersonen- en familierecht
TitelHoge Raad, 21-05-2010, 09/02500
Citeertitel«JIN» 2010/597
SamenvattingAlimentatieplichtige betaalde door. Drie maanden: vervaltermijn? Stilzwijgende overeenkomst voortduren alimentatieplicht.
Samenvatting (Bron)Familierecht. Partneralimentatie. Termijn van 12 jaren van art. 1:157 lid 4 BW en termijn van 3 maanden van art. 1:157 lid 5 BW moeten worden aangemerkt als vervaltermijnen. Wanneer na ommekomst van de termijn van twaalf jaren van art. 1:157 lid 4 BW de alimentatiebetalingen worden beëindigd, is de alimentatieplicht van rechtswege vervallen, tenzij binnen de termijn van drie maanden een verlengingsverzoek is gedaan. Wanneer nog wel een of meer betalingen hebben plaatsgevonden dan zal ervan moeten worden uitgegaan dat aan die betalingen een stilzwijgende overeenkomst tot het laten voortduren van de alimentatieplicht ten grondslag ligt, tenzij de alimentatieplichtige bij de betaling meedeelt dat daaraan een andere titel ten grondslag ligt. Bij gebreke van een dergelijke mededeling vangt de termijn van drie maanden van het vijfde lid van art. 1:157 BW aan op het moment van de laatste betaling.
AnnotatorC.C. van Royen
Pagina693-697
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BL9543
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPersonen- en familierecht
TitelHoge Raad, 21-05-2010, 09/03564
Citeertitel«JIN» 2010/598
SamenvattingOvergangsrecht. Gelijkwaardig ouderschap.
Samenvatting (Bron)Familierecht. Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding. Omgangsregeling ouder met kind. Hoofdverblijfplaats kind. Overgangsrecht. Beëindiging samenleving ongehuwde ouders van wie het gezag op de voet van art. 1:252 lid 1 BW is aangetekend in het in art. 1:244 BW bedoelde gezagsregister. Op verzoeken die zijn ingediend vóór datum inwerkingtreding wet zijn nieuwe processuele vereisten niet van toepassing. De in art. 1:253a lid 3 BW voorziene aanhouding is een nieuw processueel vereiste. Rechter hoeft niet in verband met de inwerkingtreding van deze wet steeds uit te gaan van een gelijke verdeling van de hoofdverblijfplaats van het kind en van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen beide ouders. Door wetgever tot uitgangspunt genomen gelijkwaardigheid tussen beide ouders brengt niet mee dat bij beslissing over hoofdverblijfplaats van minderjarig kind en verdeling zorg- en opvoedingstaken het belang van het minderjarige kind niet het zwaarst zou mogen wegen. De in art. 1:247 BW neergelegde gelijkwaardigheid van de ouders verplicht niet tot een gelijke (50%-50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt.
AnnotatorD. Louwen
Pagina697-700
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BL7407
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPersonen- en familierecht
TitelGerechtshof Amsterdam, 04-05-2010, 200.046.275/01
Citeertitel«JIN» 2010/599
SamenvattingHerhaald adoptieverzoek door meemoeder.
Samenvatting (Bron)Adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht toegestaan en verweer door bekende donor
AnnotatorM.J. Vonk
Pagina700-704
UitspraakECLI:NL:GHAMS:2010:BM3903
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOndernemingsrecht
TitelHoge Raad, 25-06-2010, 08/04540
Citeertitel«JIN» 2010/600
SamenvattingOnbehoorlijke taakvervulling bestuurder. Reikwijdte decharge. Staleman/vdVen-maatstaf.
Samenvatting (Bron)Ondernemingsrecht. Onbehoorlijke taakvervulling bestuurder rechtspersoon (art. 2:9 BW). Reikwijdte décharge; maatstaf van HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360.
AnnotatorM. van den Berg
Pagina704-713
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BM2332
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOndernemingsrecht
TitelHoge Raad, 25-06-2010, 08/05064
Citeertitel«JIN» 2010/601
SamenvattingEnquête. Wanbeleid. Tijdelijke overdracht van aandelen. Toepasselijkheid art. 6 EVRM.
Samenvatting (Bron)Enquêterecht. Wanbeleid. Tijdelijke overdracht ex art. 2:356 BW van aandelen van in buitenland gevestigde aandeelhouder in vennootschap die onderwerp is van enquête. Bevoegdheid bestuurder om namens die buitenlandse aandeelhouder op te treden, te beoordelen o.g.v. Wet conflictenrecht corporaties. Art. 6 EVRM ten aanzien van bestuurder en aandeelhouder in eerste fase enquête niet van toepassing, zoals volgt uit EHRM 19 maart 2002, JOR 2002, 127 (Text Lite). Internationale bevoegdheid ondernemingskamer bij wijze van beheer ex art. 2:356, aanhef en onder e, BW tijdelijke overdracht van aandelen van buitenlandse vennootschap te bevelen, nu zowel de vennootschap ten aanzien waarvan de voorziening is getroffen als de verzoeker woonplaats heeft in Nederland, te beoordelen o.g.v. art. 2:345 BW en niet op basis van EEX. Overdracht van aandelen kan ook worden bevolen als de vennootschap slechts één aandeelhouder heeft.
AnnotatorG.C. Vergouwen
Pagina713-725
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BM0710
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelHoge Raad, 18-06-2010, 08/02678
Citeertitel«JIN» 2010/602
SamenvattingZakenrecht. Erfpacht. Uitleg kwalitatieve verplichting. Derdenbeding. Haviltex-maatstaf.
Samenvatting (Bron)Zakenrecht. Erfpacht. Akte waarbij perceel in erfpacht is verkregen behelst een kwalitatieve verplichting (als bedoeld in art. 6:252 BW) en een derdenbeding. Verkoop recht van erfpacht. Houden de in de notariële akte opgenomen kwalitatieve verplichting en het derdenbeding enkel een beperking in van het gebruik of ook van de bevoegdheid het desbetreffend registergoed aan een bepaalde partij over te dragen? Uitleg akte. Bewijs voorgenomen gebruik.
AnnotatorC.S. Houpst
Pagina725-734
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BL8514
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelGerechtshof Amsterdam, 23-02-2010, 200.040.564
Citeertitel«JIN» 2010/604
SamenvattingConservatoir derdenbeslag ten laste van vermogensbeheerder. Beleggingsinstellingen. Toezicht DNB.
Samenvatting (Bron)Verzoek tot conservatoir derdenbeslag ten laste van vermogensbeheerder onder een tiental banken, afgewezen. Systeemrisico: van het financiële stelsel maken ook beleggingsinstellingen deel uit. Door toezicht DNB geen reëel risico van onverhaalbaarheid.
AnnotatorM.A.J.G. Janssen
Pagina748-753
UitspraakECLI:NL:GHAMS:2010:BM0733
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelRechtbank Rotterdam, 22-04-2010, 351454 /KG ZA 10-284
Citeertitel«JIN» 2010/605
SamenvattingLetselschade. Wet bescherming persoonsgegevens. Medische (contra-)expertise door advocaat gevraagd buiten medeweten van benadeelde. Onrechtmatig bewijs. Terugnemen processtuk buiten procesreglement.
Samenvatting (Bron)Eisende partij niet-ontvankelijk in vordering jegens voor verzekeraar optredende advocaat. Advocaat kan niet aan vordering voldoen zonder toestemming van zijn cliënte. Bovendien past het niet binnen het burgerlijk procesrecht om advocaat van de wederpartij tot bepaalde (procedurele) handelingen te dwingen buiten de mogelijkheden die de wet en het procesregelement bieden. Voor voorzieningenrechter is slechts zeer beperkte rol weggelegd wanneer het gaat om het terugnemen van bewijsmiddelen respectievelijk processtukken die in een andere (bodem)procedure reeds zijn ingediend. Onvoldoende gebleken van spoedeisend belang. Voorts kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat het door een advocaat aan een medisch specialist voorleggen van een medisch dossier van een benadeelde onrechtmatig verkregen bewijs oplevert.
Annotator van Reedt Dortland
Pagina753-758
UitspraakECLI:NL:RBROT:2010:BM2153
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelRechtbank Amsterdam, 12-04-2010, CV 09-42706
Citeertitel«JIN» 2010/606
SamenvattingVerzet. Betekening dagvaarding aan CBA-adres. CBA-adres niet meer feitelijke woonadres. Nietigheid daagvaarding.
Samenvatting (Bron)Verstekvonnis tegen meerdere gedaagden. Indien een van de gedaagden in verzet komt wordt het geding heropend en kunnen nieuw gebleken feiten van invloed zijn op de positie van de niet verschenen gedaagden. GBA gegevens dienen als bewijs van woonplaats van een gedagvaarde partij. Indien echter het tegendeel bij de eisende partij bekend is of zou behoren te zijn kan hij de betreffende partij niet rechtsgeldig op het GBA adres dagvaarden.
Pagina758-760
UitspraakECLI:NL:RBAMS:2010:BM7559
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelRechtbank 's-Gravenhage, 22-04-2010, 907434 CV EXPL 09-12431
Citeertitel«JIN» 2010/607
SamenvattingVerzet. Aanvang verzettermijn. Dag van ontruiming. Strijd met art.6 EVRM? Bijstand raadsman.
Samenvatting (Bron)Ontruimingsperikelen Verzettermijn verstreken?
Pagina760-764
UitspraakECLI:NL:RBSGR:2010:BM6863
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekStrafrecht
TitelHoge Raad, 15-06-2010, 08/00141
Citeertitel«JIN» 2010/
SamenvattingOpsporingsbevoegdheid Koninklijke Marechaussee.
Samenvatting (Bron)Opsporingsbevoegdheid opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee. Art. 1 Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee jo. art. 141 (oud) Sv en art. 6 Politiewet 1993. Beslissend voor de vraag of de bedoelde onderofficieren opsporingsbevoegdheid hadden is of zij toen werkzaam waren in de uitoefening van de hun bij art. 6 Politiewet 1993 opgedragen taken. 's Hofs oordeel dat de Koninklijke marechaussee opsporingsactiviteiten ontplooide ter uitvoering van de politietaak tbv. de Nederlandse strijdkrachten, waarin besloten ligt het oordeel dat ook (de ondersteunende diensten van) het Ministerie van Defensie onder het begrip "strijdkrachten" vallen, geeft blijk van een te ruime, en dus onjuiste uitleg van het begrip "strijdkrachten" a.b.i. art. art. 6.1.b Politiewet 1993. Tevens doet zich i.c. niet het geval voor waarin de Koninklijke marechaussee een eigen politietaak uitoefende, zodat de opsporingsbevoegdheid evenmin kan worden gebaseerd op art. 6.1.d Politiewet 1993. Het Hof is aldus uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en het heeft het verweer dat de opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee niet bevoegd waren tot opsporing, op ontoereikende gronden verworpen. Nochtans behoeft dat niet tot cassatie te leiden, nu de (mede) door de onderofficieren van de Koninklijke marechaussee opgemaakte pvs niet kunnen worden aangemerkt als pvs in de zin van art. 344.1 onder 2º Sv. Zij hebben te gelden als andere geschriften i.d.z.v. art. 344.1 onder 5º Sv die alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen voor het bewijs mogen worden gebezigd. Die geschriften kunnen elkaar over en weer ondersteunen, wat in de onderhavige zaak het geval is.
Annotator de Bruijn-Lückers
Pagina765-770
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BK6142
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekStrafrecht
TitelHoge Raad, 15-06-2010, 08/00690
Citeertitel«JIN» 2010/609
SamenvattingBewijs feitelijk leidinggeven
Samenvatting (Bron)1. Art. 140 Sr, criminele organisatie. 2. Bewijs feitelijk leiding geven. Ad 1. Het hof heeft verzuimd te responderen op het verweer of sprake was van een criminele organisatie a.b.i. art. 140 Sr. Dat verzuim behoeft niet tot cassatie te leiden, nu het Hof het verweer slechts had kunnen verwerpen. Met een verwijzing naar HR LJN BA0502 berust de klacht in navolging van het verweer op een onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. Ongegronde bewijsklacht. Conclusie AG: anders.
Annotator de Bruijn-Lückers
Pagina770-776
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BK6148
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekStrafrecht
TitelHoge Raad, 15-06-2010, 08/01947
Citeertitel«JIN» 2010/610
SamenvattingRechtsgeldigheid betekening appeldagvaarding.
Samenvatting (Bron)Rechtsgeldigheid betekening appeldagvaarding. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AD5163 (rov. 3.24.b). Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het door verdachte, die in de periode tussen het onderzoek ttz. in e.a. en de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet als ingezetene was ingeschreven in de GBA, ttz. in e.a. opgegeven adres niet meer behoefde te worden aangemerkt als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte zou kunnen gelden, nu het door een latere opgave was achterhaald, te weten door de opgave van een ander adres door de raadsman van verdachte bij het instellen van het hb. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Annotator de Bruijn-Lückers
Pagina776-779
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BM2436
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBestuursrecht
TitelHoge Raad, 19-03-2010, 09/02360
Citeertitel«JIN» 2010/611
SamenvattingBeroep tegen beslissing op bezwaar. Termijnoverschrijding? Omvang rechtsstrijd.
Samenvatting (Bron)Artikel 8:55 Awb. Rechtbank treedt buiten rechtsstrijd door te oordelen dat artikel 6:11 Awb van toepassing is ten gevolge van het ontbreken van rechtsmiddelverwijzing bij de uitspraak op bezwaar, terwijl dat niet is gesteld.
AnnotatorC.L.G.F.H. Albers
Pagina780-781
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BL7959
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBestuursrecht
TitelRaad van State, 14-04-2010, 200905009/1/T1/H3
Citeertitel«JIN» 2010/612
SamenvattingBestuurlijke lus. Openbaarmaking documenten. Openbaarmaking aanbestedingsdocumenten. In stand laten rechtsgevolgen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft de minister van Justitie het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Apotheek Voorzorg B.V. van 12 september 2007 om openbaarmaking van afschriften van inschrijvingen voor de openbare aanbesteding voor de regio's Noord West en Zuid Oost van de levering van medicatie en farmaceutische zorg aan de Dienst Justitiële Inrichtingen afgewezen.
Annotator Bots
Pagina781-785
UitspraakECLI:NL:RVS:2010:BM1054
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBestuursrecht
TitelRaad van State, 21-04-2010, 200906641/1/H3
Citeertitel«JIN» 2010/613
SamenvattingLast onder dwangsom. Preventieve dwangsom.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 februari 2009, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam appellante (hierna: WSH) op straffe van een dwangsom gelast dat zij binnen de gemeente Rotterdam zonder toestemming van het college en melding op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken geen zelfstandige woonruimte in onzelfstandige omzet.
Annotator Albers
Pagina785-787
UitspraakECLI:NL:RVS:2010:BM1758
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBestuursrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 23-03-2010, 08/5910 WWB
Citeertitel«JIN» 2010/614
SamenvattingGeen redelijke beleidsbepaling. Belangenafweging.
Samenvatting (Bron)Bevoegdheid. De Raad constateert dat het kwijtscheldingsbeleid niet voorziet in de mogelijkheid om van (verdere) invordering af te zien om redenen gelegen in de persoon van betrokkene en/of de omstandigheden waarin hij of zij verkeert. Vorderingen worden immers uitsluitend buiten invordering gesteld, indien dit vanuit bestuurlijk oogpunt efficiënt of wenselijk is. De Raad moet dan ook vaststellen dat, nu slechts in het belang van het College tot kwijtschelding kan worden overgegaan, het door het College ten tijde hier van belang gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet berust op een belangenafweging in abstracto, waarin de belangen van de debiteuren, zoals appellante, zijn meegewogen. Naar het oordeel van de Raad gaat een dergelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten.
Annotator Heldeweg
Pagina788-790
UitspraakECLI:NL:CRVB:2010:BM1313
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCiviel recht
TitelHoge Raad, 18-06-2010, 08/04766
Citeertitel«JIN» 2010/603
SamenvattingHuurrecht. Onderhuur. Winstafdracht.
Samenvatting (Bron)Verbintenissenrecht. Vordering woningcorporatie wegens illegale onderverhuur. Schadebegroting op bedrag van de winst (art. 6:104 BW). Art. 6:104 BW geeft geen vordering tot winstafdracht, maar verleent de rechter een discretionaire bevoegdheid om de gevorderde schadevergoeding te begroten op de door het onrechtmatig handelen of de wanprestatie genoten winst, of een deel daarvan. Enige schade moet aannemelijk zijn; concreet nadeel hoeft niet te worden aangetoond. Vanwege het niet-punitieve karakter van art. 6:104 BW past de rechter in zoverre terughoudendheid dat waar het behaalde voordeel de vermoedelijke omvang van de schade aanmerkelijk te boven gaat de schade in beginsel wordt begroot op een gedeelte van de winst. Voor toewijzing van de vordering tot winstafdracht gelden niet meer of andere vereisten dan ingevolge art. 6:162 of 6:74 BW voor toewijzing van schadevergoeding (vgl. HR 16 juni 2006, NJ 2006, 585). Het schadetoebrengend handelen moet bijvoorbeeld op de voet van art. 6:162 lid 3 BW of art. 6:75 BW aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend. Art. 6:104 BW eist geen bijzondere mate van verwijtbaarheid. De in art. 6:104 BW bedoelde winst hoeft geen betrekking te hebben op de winst die de benadeelde zelf had kunnen realiseren. In het algemeen kan niet de eis worden gesteld dat de op te leggen schadevergoeding in een reële verhouding staat tot de daadwerkelijk geleden schade.
Annotator van der Werff
Pagina734-748
UitspraakECLI:NL:HR:2010:BM0893
Artikel aanvragenVia Praktizijn