Rechtspraak Sociale Verzekeringen

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Rechtspraak Sociale Verzekeringen
Datum 19-06-2012
Aflevering 6
RubriekInternationaal
TitelCentrale Raad van Beroep, 13-04-2012, 11/4078 AWBZ
CiteertitelRSV 2012/137
SamenvattingBeëindiging persoonsgebonden budget (pgb) in verband met verhuizing naar Zwitserland niet in strijd met Verordening 1408/71.
Samenvatting (Bron)Beëindiging pgb. Appellante is niet verzekerd omdat zij in Zwitserland woont. Beoordeeld naar nationaal recht is appellante niet verzekerd voor de AWBZ. Appellante kan met toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 in verbinding met artikel 8, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondstaat over het vrij verkeer van personen en bijlage II, artikel 1, eerste lid, van deze overeenkomst geen aanspraak maken op prestaties ingevolge de Nederlandse wetgeving. Geen schending van het rechtzekerheids- en vertrouwensbeginsel.
Pagina583-586
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3331
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 03-04-2012, 10/620 WWB + 10/624 WWB
CiteertitelRSV 2012/138
SamenvattingTerugvordering voorschot — beleid college Rotterdam in strijd met de wet.
Samenvatting (Bron)Terugvordering voorschot. Bij zijn uitspraak van 11 maart 2003, LJN AF6328, heeft de Raad geoordeeld dat op grond van artikel 80 van de Abw alleen die voorschotten kunnen worden teruggevorderd die zijn verstrekt gedurende de in artikel 68 van de Abw neergelegde beslistermijn. Volgens deze uitspraak was het wel mogelijk om buiten die termijn verstrekte voorschotten terug te vorderen op grond van artikel 81, tweede lid, van Abw. Anders dan in artikel 74 van de Abw is in artikel 52 van de WWB niet tot uitdrukking gebracht dat de voorschotverlening is gekoppeld aan de termijn waarbinnen op de aanvraag om bijstand moet worden beslist. De in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB opgenomen bevoegdheidsgrondslag voor terugvordering van voorschotten is dan ook niet beperkt tot voorschotten die zijn verleend gedurende de redelijke beslistermijn van acht weken van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, maar is ook van toepassing op na die termijn verleende voorschotten. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (CRvB, 4 mei 2009, LJN BI4341), vormt artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB dus de formele bevoegdheidsgrondslag voor de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand die bij wijze van voorschot in de vorm van een geldlening is verleend. Dit betekent dat het door het college gevoerde beleid, voor zover daarbij is bepaald dat buiten de afhandelingstermijn verstrekte voorschotten worden teruggevorderd op basis van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, in strijd is met de wet. Het college was bevoegd om met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB het voorschot terug te vorderen van appellanten.
Pagina586-588
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW0624
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 10-04-2012, 11/5249 WIJ
CiteertitelRSV 2012/139
SamenvattingGeen leerwerkaanbod in de zin van de WIJ.
Samenvatting (Bron)Intrekking werkleeraanbod en inkomensvoorziening. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat, wat er zij van de opstelling en houding van appellante, het werkplan van 23 augustus 2010 niet als een werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan worden aangemerkt, ook niet in samenhang met het daarop gevolgde gesprek op 7 september 2010 en het toen ter ondertekening aangeboden contract. Nog daargelaten dat er geen besluit is genomen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WIJ, is er immers geen rapportage voorhanden die voldoet aan de in artikel 14, tweede lid, van de WIJ gestelde eisen. Bij het ontbreken van een concreet werkleeraanbod in de zin van de WIJ kan niet worden gezegd dat appellante dit heeft geweigerd. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste grondslag. Dit geldt zowel wat de intrekking van het werkleeraanbod betreft als de intrekking van de inkomensvoorziening die immers op de intrekking van het werkleeraanbod is gebaseerd.
Pagina588-590
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW1252
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 10-04-2012, 10/4104 WWB
CiteertitelRSV 2012/140
SamenvattingBuiten behandeling laten bijstandsaanvraag — geen geldig legitimatiebewijs — termijn van twintig dagen voor overleggen gegevens waarbij men afhankelijk is van derde.
Samenvatting (Bron)Aanvraag om bijstand buiten behandeling gesteld. Het verstrekken van een kopie van een geldig legitimatiebewijs is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de actuele situatie van appellant, zodat het college hier bij de aanvraag om bijstand op goede gronden om heeft verzocht. Het college is zonder een steekhoudende motivering afgeweken van het gemeentelijk beleid dat een termijn van twintig werkdagen biedt voor het overleggen van gegevens waarbij men van een derde afhankelijk is, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dit afwijken rechtvaardigen. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging bestreden besluit. Het college krijgt de opdracht opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant.
Pagina590-592
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW1401
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 18-04-2012, 11/3251 WWB
CiteertitelRSV 2012/141
SamenvattingAfwijzing bijstand — vreemdeling — beroep op art. 3 en 8 EVRM en de Terugkeerrichtlijn slaagt niet.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag om bijstand. Vreemdeling. Niet in geschil is dat appellant geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan kan aan appellant zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen geen uitkering ingevolge de WWB worden toegekend. Met inachtneming van het primaat van de wetgever, en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van de wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. De Raad laat de vraag of appellant is aan te merken als kwetsbaar persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet in het kader van de WWB daarom in het midden. Er is geen sprake van een vernederende of onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM van appellant door het college. Het beroep op de Terugkeerrichtlijn kan onbesproken blijven.
Pagina592-594
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3242
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWerkloosheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 28-03-2012, 11/5162 WW
CiteertitelRSV 2012/142
SamenvattingAfwijzing aanvraag vergoeding kosten opleiding nagelstyliste — beleidsregels UWV — geen baangarantie — kleine kans op baan — niet de kortste weg naar werk.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag voor een vergoeding van de kosten voor een opleiding tot nagelstyliste op de grond dat de opleiding tot nagelstyliste zonder baangarantie niet de kortste weg naar werk is voor betrokkene. Het Uwv heeft de aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen. Er was geen concrete vacature bij een werkgever. Ook waren de kansen op een baan als nagelstyliste klein en was er weinig betaald werk te vinden als nagelstyliste.
Pagina594-596
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW0173
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWerkloosheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 04-04-2012, 11/5477 WW
CiteertitelRSV 2012/143
SamenvattingFaillissement werkgever — verzoek overname bonus — niet duidelijk aanwijsbaar — aan gerede twijfel onderhevig.
Samenvatting (Bron)Overneming van de betalingsverplichtingen. Vordering is niet duidelijk aanwijsbaar en aan gerede twijfel onderhevig. Geen duidelijkheid over de uitbetaling en de afspraken die zijn gemaakt over het recht op een bonus, het aantal bonussen dat appellant tegoed zou hebben en de vaststelling van de periode waarop de gevorderde bonus betrekking heeft.
Pagina596-597
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW1025
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 24-04-2012, 10/1615 WWB
CiteertitelRSV 2012/144
SamenvattingBij verrekening regels beslagvrije voet niet van toepassing.
Samenvatting (Bron)Herziening bijstand en terugvordering. Schending inlichtingenverplichting. De enkele stelling van appellant dat de terugvordering voor hem zal leiden tot grote financiële ellende levert geen dringende reden op om van terugvordering af te zien. Uitkeringsspecificatie. Verrekening. Indien het college toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 58, derde lid, van de WWB, zijn de in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde regels over de beslagvrije voet niet van toepassing.
Pagina597-599
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3757
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelHof van Justitie EU, 20-10-2011, C-123/10
CiteertitelRSV 2012/145
SamenvattingSociaal beleid; nationale regeling inzake jaarlijkse aanpassing van pensioenen; gelijke behandeling van mannen en vrouwen; Richtlijn 79/7 EEG.

(Waltraud Brachner / Pensionsversicherungsanstalt)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 20 oktober 2011. # Waltraud Brachner tegen Pensionsversicherungsanstalt. # Verzoek om een prejudiciele beslissing: Oberster Gerichtshof - Oostenrijk. # Sociaal beleid - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid - Richtlijn 79/7/EEG - Artikelen 3, lid 1, en 4, lid 1 - Nationale regeling inzake jaarlijkse aanpassing van pensioenen - Uitzonderlijke pensioenverhoging voor 2008 - Uitsluiting van die pensioenverhoging van bedrag dat onder normbedrag voor compenserende toeslag ligt - Uitzonderlijke verhoging van dat normbedrag voor 2008 - Uitsluiting van recht op compenserende toeslag van pensioenontvangers wier inkomsten, met inbegrip van inkomsten van echtgenoot die deel uitmaakt van huishouden, dit normbedrag overschrijden - Werkingssfeer van richtlijn - Indirecte discriminatie van vrouwen - Rechtvaardiging - Geen. # Zaak C-123/10.
Pagina599-630
UitspraakECLI:EU:C:2011:675
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 17-04-2012, 10/1297 WWB
CiteertitelRSV 2012/146
SamenvattingGedeeltelijke terugvordering werkdeel WWB van college — financiële onzekerheid die rapporteringstolerantiegrens te boven gaat.
Samenvatting (Bron)Gedeeltelijke terugvordering werkdeel WWB 2006. De staatssecretaris heeft zich, bezien vanuit de systematiek van het verantwoording afleggen en de daarbij gehanteerde rapportagetolerantie, op het standpunt kunnen stellen dat, indien sprake is van financiële onzekerheid die de rapporteringstolerantiegrens te boven gaat, dit tot gevolg heeft dat de besteding niet althans niet met zekerheid kan worden verantwoord, zodat sprake is van een onrechtmatige besteding. De financiële onzekerheid is met het aanvullende rapport van de accountant niet opgeheven. De staatssecretaris heeft zich dan ook op goede gronden gehouden geacht het bedrag van € 337.881,-- van appellant terug te vorderen. Geen aanleiding voor matiging. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de door de staatssecretaris gehanteerde grondslagen voor de terugvordering voor appellant niet kenbaar waren en om die reden niet onverkort mogen worden gehanteerd. Geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Pagina630-633
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3514
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 11-04-2012, 11/4355 WMO
CiteertitelRSV 2012/147
SamenvattingPersoonsgebonden budget — besteding — herziening en terugvordering — belangenafweging.
Samenvatting (Bron)Herziening en terugvordering. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Helder 2008 biedt de ruimte om ten aanzien van het gehele pgb te verlangen dat het wordt besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt en dat in het verlengde daarvan appellant het pgb kan verlagen met het verschil tussen het bestede bedrag en het betaalde bedrag en dat dit verschil vervolgens kan worden teruggevorderd. Nu betrokkene van het in 2008 betaalde pgb slechts gedeeltelijk heeft verantwoord, heeft zij niet aangetoond het resterende bedrag is besteed aan huishoudelijke hulp. Gelet hierop was appellant in beginsel bevoegd tot herziening en gedeeltelijke terugvordering van de toegekende voorziening over te gaan. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit het bestreden besluit geen belangenafweging blijkt en dat dit des te meer klemt gelet op de door betrokkene aangevoerde omstandigheden. In hoger beroep heeft appellant geen onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat wel acht is geslagen op de door betrokkene aangevoerde omstandigheden.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
Pagina633-637
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW2492
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 18-04-2012, 10/3779 WMO
CiteertitelRSV 2012/148
SamenvattingAfwijzing verzoek om pgb voor de aanschaf van een vierwielige scootmobiel.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om pgb voor de aanschaf van een vierwielige scootmobiel. Er is keuzevrijheid voor degene die is aangewezen op een individuele voorziening. Het college moet een persoon die aanspraak heeft op een dergelijke voorziening de keuze bieden tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar pgb, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. De bezwaren moeten zodanig ernstig zijn, dat het voortbestaan van het in geding zijnde systeem van individuele voorzieningen gevaar loopt. De vrees van het college voor dubbele kosten te worden gesteld is in beginsel een deugdelijke onderbouwing voor het standpunt dat sprake is van overwegende bezwaren. Het risico van dubbele kosten beperkt zich echter tot de door het college verstrekte voorzieningen, waarbij nog niet de economische afschrijvingsduur is verlopen. Appellante heeft haar aanvraag ingediend nadat de economische afschrijvingsduur was verlopen, zodat er geen beletsel was om haar voor een pgb in aanmerking te brengen. Het feit dat appellante eerder de aan haar verstrekte scootmobiel had ingeleverd maakt dat niet anders aangezien zij in de tussenliggende tijd niet van het college een andere scootmobiel verstrekt heeft gekregen. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging bestreden besluit. De Raad voorziet zelf in de zaak en kent pgb toe.
Pagina638-640
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3259
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelCentrale Raad van Beroep, 05-08-2011, 09/6376 AKW
CiteertitelRSV 2012/149
SamenvattingVergelijkbaarheidstoets; geen verdacht onderscheid; margin of appreciation; geen aantasting van eigendomsrecht in de zin van art. 1 Eerste Protocol; beroep op arrest Asmundsson.
Samenvatting (Bron)Export van uitkeringen. Weigering kinderbijslag ten behoeve van in Westelijke Sahara wonend kind. Geen sprake van herhaalde aanvraag. De Westelijke Sahara is door Marokko geannexeerd en deze annexatie heeft volkenrechtelijk geen betekenis. De verdragen met Marokko zijn alleen van toepassing op het territorium van die staat en niet op enig door Marokko geannexeerd gebied als de Westelijke Sahara. De Staat heeft met de voorwaarde zoals neergelegd in artikel 7b van de AKW, inhoudende dat voor een in het buitenland wonend kind slechts dan kinderbijslag wordt toegekend indien dit kind woont in een land waarmee een handhavingsverdrag is gesloten, geen ontoelaatbaar onderscheid naar woonplaats gemaakt, getoetst aan artikel 14 van het EVRM in samenhang met artikel 1 van het EP. Beleid inzake export uitkeringen naar land waarmee nog geen verdrag is gesloten, is op consistente wijze toegepast. Gezien de ruime ‘margin of appreciation’ kan niet gesteld worden dat de Nederlandse Staat gehouden was en is alsnog het sluiten van een verdrag met een aantal landen te bevorderen, dan wel te handelen alsof er wel een verdrag is gesloten. In het licht van de doelstelling van de Wet BEU is hierbij niet van doorslaggevend belang dat slechts een relatief gering aantal (potentieel) gerechtigden getroffen wordt door de effecten van de Wet BEU. Voor de AOW en de ANW geldt een Pardonregeling, die niet voor de AKW geldt. Geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Geen sprake van schending van het eigendomsrecht (ex art. 1 EP). Beroep op arrest EHRM in de zaak Asmundsson slaagt niet. Het invoeren van de Wet BEU is niet gericht op bezuinigingen, maar op de controle van de rechtmatigheid van uitkeringen. Van de afwenteling door de Staat van een last op een beperkt aantal getroffenen is dan ook in het geheel geen sprake. Voorbehoud gemaakt bij art. 26 IVRK. Geen rechtstreekse werking op art. 27 lid 3 IVRK.
Pagina640-643
UitspraakECLI:NL:CRVB:2011:BR4268
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArbeidsongeschiktheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 04-04-2012, 09/6120 WAZ + 10/4456 WAZ
CiteertitelRSV 2012/150
SamenvattingVerhoging WAZ-uitkering naar 100% van de grondslag — blijvende hulpbehoevendheid — geen bijzonder geval.
Samenvatting (Bron)Verhoging WAZ-uitkering naar 100% van de grondslag in verband met blijvende hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft op goede gronden besloten de verhoging van de WAZ-uitkering van appellant in verband met hulpbehoevendheid te doen ingaan een jaar voor de ontvangst van de daartoe strekkende aanvraag van appellant. Het Uwv is op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving niet verplicht een belanghebbende te informeren over de mogelijkheid van verhoging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met hulpbehoevendheid.
Pagina643-645
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW0863
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArbeidsongeschiktheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-04-2012, 09/5900 WIA
CiteertitelRSV 2012/151
SamenvattingWIA-uitkering — verkorte wachttijd — heroverweging naar aanleiding van bezwaar — prognose bij einde wachttijd — deugdelijke gronden.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om in aanmerking te komen voor een Wet WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld heeft appellant geen onjuiste maatstaf aangelegd. De heroverweging naar aanleiding van het bezwaar beperkt zich tot de vraag of de prognose die ziet op het moment van het einde van de wachttijd toen op deugdelijke gronden berustte. Het door appellant verrichte onderzoek is niet onzorgvuldig geweest en het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd. Vernietiging aangevallen uitspraak. Beroep ongegrond.
Pagina645-648
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW1096
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelHof van Justitie EU, 30-06-2011, C-388/09
CiteertitelRSV 2012/152
SamenvattingPensioen uit twee lidstaten; in het voormalige werkland recht op een verzorgingstoelage; terugkeer naar Staat van herkomst.

(Joao Filipe da Silva Martins / Bank Betriebskrankenkasse - Pflegekasse)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 juni 2011. # Joao Filipe da Silva Martins tegen Bank Betriebskrankenkasse - Pflegekasse. # Verzoek om een prejudiciele beslissing: Bundessozialgericht - Duitsland. # Prejudiciele verwijzing - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikelen 15, 27 en 28 - Artikelen 39 EG en 42 EG - Voormalige migrerende werknemer - Beroepsactiviteit uitgeoefend in lidstaat van herkomst en in andere lidstaat - Pensionering in lidstaat van herkomst - Door twee lidstaten betaalde rente - Afzonderlijke socialezekerheidsregeling voor risico van hulpbehoevendheid - Bestaan in andere voormalige lidstaat van tewerkstelling - Vrijwillig voortgezette aansluiting bij genoemde regeling - Behoud van recht op verzorgingstoelage na terugkeer naar lidstaat van herkomst. # Zaak C-388/09.
Pagina648-671
UitspraakECLI:EU:C:2011:439
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 17-04-2012, 09/6563 WWB + 09/6564 WWB
CiteertitelRSV 2012/153
SamenvattingGeen bevoegdheid tot terugvordering op grond van art. 59 lid 1 WWB: betrokkene is niet aan te merken als gezinslid als bedoeld in deze bepaling.
Samenvatting (Bron)Intrekking bijstand. Schending van de inlichtingenverplichting. Betreffende de terugvordering kan appellant niet worden aangemerkt als gezinslid als bedoeld in artikel 59, eerste lid van de WWB, zodat het college niet bevoegd was tot terugvordering van appellant van de aan appellante over de periode van 9 oktober 2003 tot 7 september 2006 verleende bijstand. Vernietiging besluit voor zover dit betrekking heeft op de terugvordering van appellant. Nieuw besluit op bezwaar ten aanzien van de terugvordering.
Pagina671-674
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW4176
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 24-04-2012, 11/4608 WIJ
CiteertitelRSV 2012/154
SamenvattingReikwijdte art. 40 WIJ.
Samenvatting (Bron)Beëindiging en intrekking inkomensvoorziening. De wetsgeschiedenis sluit een intrekking van de inkomensvoorziening met toepassing van artikel 40, derde lid, aanhef en onder b, van de WIJ niet uit in de situatie waarin geen recht op de inkomensvoorziening bestaat omdat uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen niet wil nakomen. Dit betekent dat het college de intrekking van de inkomensvoorziening van appellant heeft gebaseerd op een juiste wettelijke grondslag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat uit de houding en gedragingen van appellant ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen niet wil nakomen. Hieruit volgt dat appellant geen recht had op de inkomensvoorziening. Het college was daardoor bevoegd over te gaan tot intrekking van de inkomensvoorziening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat niet gezegd kan worden dat het college niet in redelijkheid van zijn intrekkingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Pagina674-677
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW4073
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekDaglonen
TitelCentrale Raad van Beroep, 21-03-2012, 10/4384 WWB
CiteertitelRSV 2012/155
SamenvattingAanvraag om bijstand — beslistermijn — aansluiting bij Awb.
Samenvatting (Bron)Dwangsombeschikking. Appellante heeft het college op een te vroeg tijdstip in gebreke gesteld zodat geen dwangsom verschuldigd is. In het onderhavige geval is er geen aanleiding om van een andere termijn uit te gaan dan de in de Awb neergelegde termijn van acht weken.
Pagina677-678
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BV9437
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekDaglonen
TitelCentrale Raad van Beroep, 23-03-2012, 10/7005 WW-T
CiteertitelRSV 2012/156
SamenvattingDagloon — loon — vorderbaar — te gelde maken — referteperiode.
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. Toekenning WW-uitkering. Dagloon. Vorderbaar, maar niet tevens inbaar. Appellant heeft aangetoond dat de dertiende maand in het refertejaar vorderbaar was. Ook is door appellant onmiskenbaar aangetoond dat de werkgever in het refertejaar niet tot betaling wilde overgaan. Daarmee is voldaan aan artikel 2, vierde lid, eerste volzin, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Hieruit volgt dat het Uwv bij de berekening van het WW-dagloon de dertiende maand had moeten betrekken. Het Uwv krijgt de opdracht een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Pagina678-681
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BV9859
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPremie en verzekeringsplicht
TitelCentrale Raad van Beroep, 04-05-2012, 10/2725 AKW
CiteertitelRSV 2012/157
SamenvattingIngezetenschap — woonplaats — aansluiting bij fiscaal woonplaatsbegrip.
Samenvatting (Bron)De Svb heeft appellant met ingang van het tweede kwartaal van 2009 kinderbijslag geweigerd. Daarbij heeft de Svb overwogen dat appellant vanaf het tweede kwartaal van 2009 niet woont of werkt in Nederland. Het verblijf in Nederland vanaf 1 april 2009 is dermate kort geweest dat niet gesteld kan worden dat het middelpunt van het bestaan van appellant in Nederland ligt. Het middelpunt van het bestaan van appellant ligt in Marokko. Raad: In zijn arresten van 21 januari 2011 (LJN: BP1466) en 4 maart 2011 (LJN: BP6285) heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de wetgever met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten heeft beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip. Om te vermijden dat dit eenvormige begrip door de rechter in zaken betreffende de sociale zekerheid op een andere wijze wordt uitgelegd dan door de rechter in belastingzaken, is beroep in cassatie opengesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de regels over de woonplaats in - onder andere – de artt. 2 en 3 van de AKW en de daarop gebaseerde bepalingen. Daarmee is de Hoge Raad aangewezen als de hoogste rechter met betrekking tot de uitleg van dit woonplaatsbegrip. De Hoge Raad heeft overwogen dat voor de beoordeling waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band behoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. De Hoge Raad heeft in dit verband verwezen naar zijn arrest van 22 december 1971, BNB 1973, 120, (LJN:AX4909) In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat art. 4, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen - waarin evenals in art. 3, lid 1 van de AKW is neergelegd dat waar iemand woont, naar de omstandigheden wordt beoordeeld - niet uitsluit dat, beoordeeld naar de omstandigheden, iemand tegelijkertijd zowel met Nederland als met een ander land een zo duurzame betrekking van persoonlijke aard onderhoudt dat hij gezegd moet worden in beide landen te wonen. Uit de hierboven weergegeven overwegingen van de Hoge Raad leidt de Raad af dat de Hoge Raad geen ruimte ziet voor een andere uitleg van het woonplaatsbegrip bij de uitvoering van de sociale verzekeringswetten dan onder de belastingwetgeving. De Raad kan de Svb dan ook niet volgen in zijn standpunt dat binnen de sociale zekerheid voor een andere invulling van dit begrip moet worden gekozen, waarbij een dubbele woonplaats is uitgesloten. Ook voor de toepassing van de AKW dient derhalve aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven criteria te worden beoordeeld of de betrokkene ten tijde van belang zijn woonplaats in Nederland had. I.c. is de Raad van oordeel dat appellant op de in geding zijnde peildata (ook) woonplaats in Nederland had. Aangevallen uitspraak vernietigd. De Svb dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Pagina681-685
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW5323
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPremie en verzekeringsplicht
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-04-2012, 09/4874 WW + 09/4875 WW
CiteertitelRSV 2012/158
SamenvattingEisen aan vzp-onderzoek.
Samenvatting (Bron)Weigering voorschot. Afwijzing verzoek tot overname van de betalingsverplichting wegens faillissement. Weigering WW-uitkering. Gezagsverhouding. Het door het Uwv verrichte onderzoek kan niet als zorgvuldig worden aangemerkt. Er is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de wijze waarop [H.] en appellant uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging bestreden besluiten.
Pagina685-689
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3336
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPremie en verzekeringsplicht
TitelCentrale Raad van Beroep, 04-05-2012, 10/6422 WW
CiteertitelRSV 2012/159
SamenvattingDirecteur-grootaandeelhouder — gelet op duidelijke bewoordingen toelichting op regelgeving niet van belang.
Samenvatting (Bron)Weigering WW-uitkering, omdat betrokkene als dga niet verzekerd is op grond van deze wet. Het geding in hoger beroep spitst zich toe op de vraag op welke wijze het bepaalde in art. 2, lid 1, aanhef en onder d, van de Regeling dient te worden begrepen en toegepast. Met name is aan de orde het antwoord op de vraag of dit artikelonderdeel ziet op de situatie als in geding, waarin de bestuurder tezamen met de in dat artikelonderdeel bedoelde bloed- of aanverwanten ten minste twee derde deel van de aandelen houdt of dat dit artikel slechts ziet op de situatie dat tenminste twee derde van de aandelen worden gehouden door de bloed- of aanverwanten van de bestuurder, waarbij het bezit van aandelen door de bestuurder niet van belang is. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene tezamen met zijn bloed- of aanverwanten bedoeld in art. 2, lid 1, aanhef en onder d, van de Regeling meer dan tweederde van de aandelen hield. Evenmin is in geschil dat de bloed- of aanverwanten van betrokkene niet tenminste tweederde van de aandelen hielden. Nu toepassing is gegeven aan art. 6, lid 4 WW, moet de in art. 2 van de Regeling neergelegde opsomming gezien worden als uitputtend. In art. 2, lid 1, aanhef en onder d, van de Regeling is bepaald dat ook de bestuurder van de vennootschap waarvan tenminste tweederde deel van de aandelen wordt gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad als directeur-grootaandeelhouder wordt aangemerkt. Dit artikelonderdeel bepaalt naar zijn bewoordingen uitsluitend dat onder directeur-grootaandeelhouder, als bedoeld, moet worden verstaan, de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde deel van de aandelen worden gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. In het bijzonder blijkt uit deze bepaling niet dat de regelgever bij het redigeren van deze bepaling ook het oog heeft gehad op een bestuurder die tezamen met zijn bloed- of aanverwanten tenminste tweederde deel van de aandelen houdt. Volgens de toelichting bij de Regeling wordt met de Regeling zoveel mogelijk aangesloten bij de richtlijnen van de FBV. Hieruit leidt appellant af dat de regelgever wel het oog heeft gehad op laatst bedoelde situatie. Wat van die stelling zij, gezien de duidelijke bewoordingen van de bedoelde bepaling, kan daaraan op grond van de toelichting bij de Regeling geen andere betekenis worden verleend. Aangevallen uitspraak bevestigd. Nu tegen deze uitspraak cassatie mogelijk is, is voor het toepassen van een zogenoemde bestuurlijke lus ter finale beslechting van het geschil geen plaats.
Pagina689-692
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW5306
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 19-04-2012, 09/6245 WWB-W-PV
CiteertitelRSV 2012/160
SamenvattingWraking van de wrakingskamer — wrakingskamer beslist zelf.
Samenvatting (Bron)Wraking. Het verzoek om wraking van de wrakingskamer wordt buiten behandeling gelaten. Er is geen beletsel voor de wrakingskamer om zich over het verzoek om wraking van de behandelende rechters een oordeel te vormen. Het verzoek om wraking van de behandelend rechters wordt afgewezen. In de door verzoeker geschetste wijze van vraagstelling en zijn kritiek op het verloop van de zitting zijn geen aanwijzingen te vinden dat een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de behandelende rechters niet in onpartijdigheid hun oordeel zullen vormen. Hetgeen verzoeker in algemene bewoordingen heeft aangevoerd met betrekking tot zijn bejegening levert geen feiten of omstandigheden op die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de behandelende rechters.
Pagina692-693
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW3667
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPremie en verzekeringsplicht
TitelCentrale Raad van Beroep, 21-03-2012, 10/3192 ZW
CiteertitelRSV 2012/161
SamenvattingLoondoorbetalingsverplichting — nuluren oproepcontract.
Samenvatting (Bron)Het Uwv heeft het verzoek om uitkering ingevolge de ZW afgewezen omdat appellantes werkgever verplicht is tot loondoorbetaling tijdens ziekte. De arbeidsrelatie tussen appellante en haar werkgever is niet aan te merken als een voorovereenkomst maar als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werkgever heeft zich in de overeenkomst niet het recht op - eenzijdige - ontbinding van het contract (met onmiddellijke ingang) voorbehouden. Van een rechtsgeldige tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was dan ook geen sprake en appellante heeft daar dus ook (met recht), niet mee ingestemd.
Pagina693-695
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BV9465
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekDaglonen
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-04-2012, 10/4701 WW
CiteertitelRSV 2012/162
SamenvattingSchadevergoeding wegens onregelmatige opzegging niet in dagloon.
Samenvatting (Bron)Toekenning WW-uitkering. Hoogte dagloon. De betaling van de gefixeerde schadevergoeding moet worden beschouwd als een aan de werkgever opgelegde verplichting welke nakoming niet onder het begrip door de werknemer genoten loon valt zoals dat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is gedefinieerd. Nu de gefixeerde schadevergoeding niet te beschouwen is als loon kan zij niet bij de berekening van het dagloon worden betrokken.
Pagina695-696
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW1969
Artikel aanvragenVia Praktizijn