Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 31-08-2012
Aflevering 10/11
TitelHof van Justitie EU, 21-06-2012, C135-11 P
CiteertitelJB 2012/175
SamenvattingToegang tot documenten. Documenten afkomstig van een lidstaat. Verzet tegen openbaarmaking door een lidstaat. Motivering. Intern beraad. Bescherming besluitvormingsproces. Controle door de Commissie. Omvang wetmatigheidstoetsing door de Unie-rechter. Maatregel van instructie. Overlegging document aan de Unie-rechter.

(IFAW Internationaler Tierschutz-Fonds GmbH / Koninkrijk Denemarken, Republiek Finland, Koninkrijk Zweden)
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina837-850
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad, 25-05-2012, 10/01194
CiteertitelJB 2012/176
SamenvattingFormele rechtskracht. Feitelijke voorbereidingshandeling besluit bestaande uit advisering. Advisering niet gedekt door formele rechtskracht besluit.
Samenvatting (Bron)Art. 6:162 BW. Aansprakelijkheid zelfstandig bestuursorgaan jegens derdebelanghebbende voor advisering aan overheid ten behoeve van besluiten in de zin van art. 1:3 Awb. Advisering gedekt door formele rechtskracht van die besluiten? Wettelijke taak; onzorgvuldig handelen.
AnnotatorD.G.J. Sanderink , L.J.M. Timmermans
Pagina850-873
UitspraakECLI:NL:HR:2012:BU9920
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad, 01-06-2012, 11/04661
CiteertitelJB 2012/177
SamenvattingTelefonisch horen. Verschijnen ter hoorzitting. Rechtseenheid.
Samenvatting (Bron)Besluit proceskosten bestuursrecht, Bijlage, onderdeel A4. Telefonisch horen kan onder omstandigheden worden aangemerkt als ‘verschijnen hoorzitting’.
Annotator Redactie
Pagina873-876
UitspraakECLI:NL:HR:2012:BW7081
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad, 22-06-2012, 11/01017
CiteertitelJB 2012/178
SamenvattingAndere vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften. NEN-normen. Bekendmaking. Regelgevende bevoegdheid.
Samenvatting (Bron)Bouwrecht. NEN-normen geen algemeen verbindende voorschriften; Bekendmakingswet niet van toepassing. Auteursrecht op NEN-normen; aanspraak op vergoeding proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.
AnnotatorJ.J.J. Sillen
Pagina876-884
UitspraakECLI:NL:HR:2012:BW0393
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 23-05-2012, 201103488/1/A4
CiteertitelJB 2012/179
SamenvattingOnschuldpresumptie.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college zijn beslissing om op 30 september 2010 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.
Pagina884-886
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW6360
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 30-05-2012, 201104115/1/R4
CiteertitelJB 2012/180
SamenvattingGedoogplicht, hoogspanningsverbinding. Mandaat. Ontvankelijkheid, zienswijzen. Overleg, minnelijk. Schadevergoeding.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 februari 2011, nummer RWSCD BJV 2011/64, heeft de minister aan de in dit besluit vermelde belanghebbenden ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en de instandhouding van de hoogspanningsverbinding 380 kV Randstad Zuid, met bijkomende werken, in de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Midden-Delfland en Delft.
Pagina886-893
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW6968
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 30-05-2012, 201109964/1/A3
CiteertitelJB 2012/181
SamenvattingVertrouwensbeginsel. Vertrouwen, nakoming van gewekt ~, Belangenafweging.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij het dagelijks bestuur appellanten vergunning heeft verleend om met een woonboot ligplaats in te nemen. In zijn verweer heeft het dagelijks bestuur uiteengezet dat appellanten de terrasboot hebben gekocht, nadat zij van een ervaren ambtenaar van het stadsdeel de onjuiste informatie hadden verkregen dat deze zou mogen worden vervangen door een woonboot. Het dagelijks bestuur heeft die toezegging voor zijn rekening genomen en, gelet op het vertrouwensbeginsel, een afwijking van het bevriezingsbeleid gerechtvaardigd geacht. Het vertrouwensbeginsel brengt evenwel niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Daartoe is voorts vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen - het algemeen belang of belangen van derden - aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur nader toegelicht waarom het het belang van appellanten zwaarder wegend acht dan de overige betrokken belangen. Bij weigering van de vergunning zou voor appellanten aanzienlijke financiële schade ontstaan. De door wederpartijen en anderen aangevoerde belangen, die voornamelijk zijn gelegen in hun woongenot en uitzicht op de Amstel, zijn reeds meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, dat een woonboot op de betrokken waterkavel toestaat. Voorts laat het in de Verordening op het binnenwater 2010 genoemde belang van de ordening van het water en het daarop gebaseerde bevriezingsbeleid in beginsel toe dat op de betrokken waterkavel ligplaats wordt ingenomen, bijvoorbeeld door verplaatsing van een reeds aanwezige woonboot, en wordt dat belang in zoverre niet geschaad, aldus het dagelijks bestuur. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op deze motivering, het dagelijks bestuur in redelijkheid aan het belang van appellanten meer gewicht kan toekennen dan aan de overige betrokken belangen, en zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het de bij hen gewekte gerechtvaardigde verwachtingen dient na te komen door het verlenen van een ligplaatsvergunning. Dat het dagelijks bestuur ook zou kunnen kiezen voor een schadeloosstelling van appellanten maakt dat oordeel niet anders. Ter beoordeling staat niet of het dagelijks bestuur ook andere keuzen kan maken, maar of het in redelijkheid deze keuze kan maken.
AnnotatorR.J.N. Schlössels
Pagina893-899
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW6880
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 04-06-2012, 201204130/1/T1/V4
CiteertitelJB 2012/182
SamenvattingMTV-controle. Grenscontrole, verboden. Prejudiciële vragen. Reden stellen vragen.
Samenvatting (Bron)De ABRS verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de hierboven geformuleerde vragen: Vraag 1 Moet art. 21 van de Schengengrenscode aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de uitoefening van een nationale bevoegdheid als verleend in art. 50 Vreemdelingenwet 2000 en nader uitgewerkt in art. 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000, om in gebieden achter de binnengrenzen controles op personen uit te voeren, teneinde na te gaan of deze voldoen aan de in de lidstaat geldende vereisten voor rechtmatig verblijf? Vraag 2 a. Staat art. 21 van de Schengengrenscode eraan in de weg dat nationale controles, zoals controles bedoeld in art. 50 van de Vreemdelingenwet 2000, worden uitgevoerd op basis van algemene informatie en ervaringsgegevens over illegaal verblijf van personen ter plaatse van de te houden controle als bedoeld in art. 4.17a, lid 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000, of dienen bij de uitvoering van dergelijke controles concrete aanwijzingen te bestaan dat een te controleren individuele persoon illegaal in de betreffende lidstaat verblijft? b. Verzet art. 21 van de Schengengrenscode zich ertegen dat een dergelijke controle wordt uitgevoerd met het oog op het verkrijgen van de onder a bedoelde algemene informatie en ervaringsgegevens over illegaal verblijf, indien dit in beperkte mate gebeurt? Vraag 3 Moet art. 21 van de Schengengrenscode aldus worden uitgelegd dat met het inperken van de controlebevoegdheid op een wijze als omschreven in een wettelijke regeling als art. 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000, in voldoende mate is gewaarborgd dat een controle feitelijk niet het in art. 21 van de Schengengrenscode verboden effect van een grenscontrole kan hebben?
Pagina899-907
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW7489
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-06-2012, 201106361/1/A3
CiteertitelJB 2012/183
SamenvattingAanvraag, niet behandelen. Aanvraag, ondertekening. Aanvraag, volledigheid. Stukken, elektronisch indienen van. Elektronisch, indiening stukken. Family life. Privéleven, recht op respect voor.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 28 juli 2010 heeft de burgemeester de Oranjevereniging Katwijk aan den Rijn een evenementenvergunning verleend voor de Najaarsfeesten Katwijk aan den Rijn 2010, die zullen plaatsvinden van 20 tot en met 29 augustus 2010, en daarbij nog een aantal vergunningen en een ontheffing ten behoeve van die Najaarsfeesten en heeft het college ten behoeve van die Najaarsfeesten tevens een aantal vergunningen verleend en een ontheffing van het verbod gebruik te maken van geluidsapparaten en geluidversterkende apparaten.
Pagina907-915
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW7625
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-06-2012, 201106985/1/A2
CiteertitelJB 2012/184
SamenvattingRechtsbijstand, voorlopige voorziening. Rechtsbijstand, interim measure bij EHRM. Bestuurlijke lus.
Samenvatting (Bron)Afwijzen aanvraag om een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand voor een 'interim measure' bij het EHRM. De raad heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat de aanvraag betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als de toevoeging die is verleend voor een klachtzaak bij het EHRM. Voorts is een 'interim measure' volgens de raad geen procedure als bedoeld in art. 1, aanhef en onder b, van het Bvr en valt deze niet onder aantekening 19 bij art. 32 van de Wrb van het Handboek Toevoegen. Beide aanvragen om toevoeging zijn gebaseerd op een door appellant gestelde onrechtmatige overheidsdaad. Met de klachtprocedure wordt beoogd de schending van het EVRM vast te stellen. De 'interim measure' ziet op het verkrijgen van een tijdelijk uitzetverbod van appellant hangende de bodemprocedure. Met zowel de klachtzaak als de 'interim measure' wordt beoogd het verblijf van appellant in Nederland voort te zetten. Gelet hierop heeft de Rb. terecht geoordeeld dat de verleende toevoeging en de aanvraag betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang. Nu het één rechtsbelang betreft, kan met één toevoeging worden volstaan. Dit is anders wanneer het gaat om verschillende procedures dan wel in geval van één procedure bij meer dan één instantie als bedoeld in art. 32 van de Wrb. Indien het verschillende procedures betreft wordt aan de laatste uitzondering niet meer toegekomen. Volgens aantekening 19 bij art. 32 van de Wrb van het Handboek Toevoegen komen voorlopige voorzieningen voor een afzonderlijke toevoeging in aanmerking indien het betreft een kort geding, onderscheidenlijk een voorlopige voorziening ingevolge art. 223 of 254 van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering onderscheidenlijk art. 8:81 van de Awb. De raad heeft bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende onderzocht en duidelijk gemaakt waarom een 'interim measure' niet op één lijn kan worden gesteld met de hiervoor bedoelde voorlopige maatregelen die volgens het nationale recht kunnen worden getroffen. Hierbij is van belang dat de raad voor hoofdzaken bij het EHRM ingevolge de Wrb een toevoeging kan verlenen. Het betoog van de raad in dit verband dat een 'interim measure' niet als procedure is opgenomen in art. 1, aanhef en onder b, van het Bvr kan niet worden gevolgd. De raad merkt een klachtprocedure, hoewel in dit artikel niet opgenomen als procedure, immers als procedure aan. Voorts staat art. 1, aanhef en onder b, van het Bvr niet aan verlening van een toevoeging voor een 'interim measure' in de weg in het geval de raad geen toevoeging voor een klachtprocedure heeft verleend. Besluit is onzorgvuldig voorbereid en mist een deugdelijke motivering.
Pagina915-918
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW7575
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 13-06-2012, 201107629/1/A3
CiteertitelJB 2012/185
SamenvattingBesluit, mededeling. Bushalte, reconstructie bestaande.
Samenvatting (Bron)Ingevolge art. 23 lid 1 aanhef en onder e Rvv 1990 mag een bestuurder zijn voertuig niet laten stilstaan bij een bord ‘bushalte’ ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord. Ingevolge lid 2 geldt onderdeel e van lid 1 niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers. Het college heeft in een huis-aan-huisblad meegedeeld dat in een gedeelte van een bepaalde straat riool- en reconstructiewerkzaamheden zullen plaatsvinden en dat de daarop betrekking hebbende reconstructietekening ter inzage ligt. Bij besluit heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Uit de openbare besluitenlijst van een vergadering van het college volgt dat het college besluit in te stemmen met het concept reconstructieplan volgens de tekening, waarop het bord 'bushalte' is geplaatst voor de woning aan de [locatie a]. De Rb. heeft niet onderkend dat het college daarmee de reconstructietekening heeft vastgesteld. Anders dan appellant betoogt, houdt dit evenwel niet een besluit in als bedoeld in art. 1:3 lid 1 Awb, nu de vaststelling geen publiekrechtelijke grondslag kent. De totstandkoming van een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb vereist een uitdrukkelijk besluit van het college tot het plaatsen van het bord 'bushalte' voor de woning aan de [locatie a]. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk besluit niet is genomen en dat dit ook niet hoefde te worden genomen, omdat het gaat om een feitelijke reconstructie van een bestaande bushalte waarbij geen verplaatsing van het bord 'bushalte' aan de orde is. Dat het college niet heeft beoogd een dergelijk besluit te nemen, blijkt voorts uit de omstandigheid dat een motivering zoals vereist voor een dergelijk besluit ontbreekt. Ook de omstandigheid dat het bord is blijven staan voor de woning [locatie b], bevestigt dat een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb niet is genomen. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Pagina918-920
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BW8176
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-06-2012, 201204717/1/A1 + 201204717/2/A1
CiteertitelJB 2012/186
SamenvattingBelanghebbende. Nabijheidscriterium. Zichtcriterium. Ruimtelijke uitstraling.
Pagina920-922
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 10-05-2012, 11/917 AW
CiteertitelJB 2012/187
SamenvattingVertrouwensbeginsel. In rechte te honoreren (niet schriftelijke) toezegging.
Samenvatting (Bron)Geslaagd beroep vertrouwensbeginsel. In rechte gehonoreerde (niet schriftelijke) toezeg-ging. Betrokkene heeft verzocht om toekenning van een uitlooptoelage als bedoeld in de Bezoldigingsverordening van de gemeente Waalwijk. Bij besluit, bij beslissing op bezwaar gehandhaafd, heeft appellant dit verzoek afgewezen. De Rb. heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de Rb. overwogen dat appellant destijds aan betrokkene uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen heeft gedaan die bij hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aan betrokkene in verband met de desbetreffende functiewisseling gedane toezegging omtrent het behoud van zijn bezoldiging niet behoefde te leiden tot inwilliging van het verzoek, omdat deze toezegging niet bevoegd en niet schriftelijk is gedaan en omdat deze inhoudelijk niet ondubbelzinnig betrekking had op de uitlooptoelage. Met de Rb. is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een bevoegdelijk gedane toezegging door de directeur van de ISD. Deze had mandaat om besluiten te nemen over de bezoldiging van de medewerkers van de ISD. Tekst noch strekking van hoofdstuk 10 van de Awb verzetten zich ertegen dat een functionaris met een gemandateerde bevoegdheid tot besluitvorming toezeggingen kan doen en verwachtingen kan wekken, waaraan het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend gebonden is. In de door appellant genoemde uitspraak CRvB, 01-11-2007, 07/578 AW (LJN: BB7992) wordt inderdaad voor het in rechte honoreren van een toezegging de eis gesteld dat de toezegging schriftelijk is gedaan. In meerdere uitspraken nadien is die eis niet gesteld en in de uitspraak van 21 04 2011 (LJN: BQ3515), wordt met zoveel woorden aangetekend dat van zo’n in rechte in te honoreren toezegging niet alleen sprake kan zijn als die schriftelijk is gedaan.
Pagina923-924
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW6851
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 22-05-2012, 10/4267 WWB
CiteertitelJB 2012/188
SamenvattingHandelingsonbekwamen.
Samenvatting (Bron)Handelingsonbekwamen. Hoger beroep, ingesteld door minderjarige, niet-ontvankelijk verklaard. Onbekwaamheid in rechte te staan. Appellant was ten tijde van het instellen van dit hoger beroep ruim vijftien jaar oud en dus minderjarig. Daarom was hij onbekwaam om in rechte te staan. Hij kan niet geacht worden in staat te zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen in het onderhavige geschil. Dit wordt niet anders door de toelichting van zijn advocaat ter zitting dat appellant zelfstandig de weg naar zijn kantoor gevonden heeft. Het uiteindelijke belang van appellant betreft immers de verlening van bijstand en op degene die aanspraak maakt op bijstand of aan wie bijstand is verleend rusten tal van verplichtingen. Appellant kan niet in staat worden geacht de rechten en verplichtingen op grond van de WWB in voldoende mate te kunnen overzien. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Pagina925-926
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW6529
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 23-05-2012, 12/2295 AW-VV + 12/2291 AW
CiteertitelJB 2012/189
SamenvattingOmvang geding. Bepalingen van openbare orde. Brummen-lijn. Besluit.
Samenvatting (Bron)Bezwaar niet-ontvankelijk. Het primaire besluit betreft niet een besluit tot intrekking van een aan verzoeker verleende aanstelling. Het besluit valt niet anders te karakteriseren dan als een besluit om verzoeker, in afwijking van het eerder geuite voornemen daartoe, toch niet in de door hem geambieerde functie bij de politieregio te benoemen. Tegen dit besluit kan geen bezwaar worden ingesteld. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor appellant in dit geval wel getroffen is in zijn hoedanigheid als ambtenaar. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging van het bestreden besluit. Het bezwaar tegen het primaire besluit is niet-ontvankelijk.
Pagina927-929
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW6546
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 05-06-2012, 09/5296 WWB
CiteertitelJB 2012/190
SamenvattingZuiver schadebesluit. Immateriële schade. Discriminatie. Aantasting fundamenteel recht van beperkt ingrijpende aard. Oordeel Commissie Gelijke Behandeling. Voldoende mate genoegdoening voor geleden schade.
Samenvatting (Bron)Immateriële schadevergoeding na discriminatie. Afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding. Appellant heeft de stelling dat hij gediscrimineerd is, omdat hij op straat is aangesproken op grond van zijn huidskleur, in de onderhavige procedure niet aannemelijk gemaakt. Bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding moet er van worden uitgegaan dat het gewraakte handelen van de gemeente inhield het onderzoeken van en het nemen van besluiten over het recht op bijstand van appellant op basis van een discriminatoire selectie van bijstandsgerechtigden. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van schade aan eer en goede naam van appellant zelf die noopt tot toekenning van schadevergoeding aan hem, of van aantasting van zijn persoon op andere wijze. Discriminatie op grond van ras is in het algemeen een ernstige aantasting van een fundamenteel recht. De wijze waarop deze aantasting heeft plaatsgevonden rechtvaardigt echter niet de toewijzing van de verzochte schadevergoeding. In de uitvoering van het onderzoek zelf is geen sprake geweest van discriminerende gedragingen jegens appellant. Er is ook geen bekendheid aan gegeven dat de uitkering van appellant voorwerp was van onderzoek. Daarmee is de aantasting van het fundamenteel recht van appellant van beperkt ingrijpende aard. Het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling publiekelijk en de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand en de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag gegrond is verklaard, hebben ruime bekendheid gekregen. Daarmee heeft appellant in voldoende mate genoegdoening ontvangen voor de door hem geleden schade.
Pagina929-934
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW7531
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 07-06-2012, 11/6380 WWB-V
CiteertitelJB 2012/191
SamenvattingTijdstip indiening hogerberoepschrift. Recht op toegang tot de rechter. Voordeel van de twijfel.
Samenvatting (Bron)Verzet gegrond. De gebleken feiten en omstandigheden van dit geval laten de mogelijkheid open dat het hogerberoepschrift bij faxbericht van 25 oktober 2011, 20.18 uur, is ingediend met gebruikmaking van een faxnummer van de Raad dat niet een van de faxnummers van de griffie van de Raad is. Het in artikel 6, lid 1, EVRM verankerde recht op toegang tot de rechter vergt dat de rechtzoekende in een dergelijke situatie het voordeel van de twijfel krijgt.
Pagina934-934
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW7762
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 15-06-2012, 10/5581 WIA en 10/5591 WIA
CiteertitelJB 2012/192
SamenvattingZelfstandig deelbesluit. Dagloon WIA geen zelfstandig deelbesluit.
Samenvatting (Bron)Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Hoger beroep van betrokkene is niet-ontvankelijk. Het resultaat dat betrokkene in deze procedure nastreeft kan geen feitelijke betekenis voor hem hebben. In het geval dat de gronden van betrokkene doel zouden treffen leidt dit niet tot een hogere uitkering als dan door het Uwv is vastgesteld. Dagloon. Uit vaste rechtspraak van de Raad vloeit voort dat een beslissing over de aspecten die in het kader van de vaststelling of er een recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan niet als zelfstandig deelbesluit is aan te merken. De Raad ziet niet langer aanleiding deze rechtspraak ten aanzien van de vaststelling of er een recht op uitkering is ontstaan niet ook van toepassing te achten op de aspecten van belang bij de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering. Ook het aspect dagloon is anders dan tot heden uit de rechtspraak van de Raad kon worden afgeleid niet als zelfstandig deelbesluit aan te merken. Terecht heeft het Uwv gesteld dat bij de vaststelling van het dagloon is gehandeld conform het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen. Voor vaststelling van het dagloon op het gemaximeerde dagloon biedt het Besluit geen ruimte. Vernietiging aangevallen uitspraak en beroep ongegrond.
Pagina935-937
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW8531
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-06-2012, AWB 11/408 AWV 11/416
CiteertitelJB 2012/193
SamenvattingPartij. Buiten bespreking laten van beroepsgronden, tardief. Last onder dwangsom, invorderingsbeschikking. Besluit, wijziging tenaamstelling vergunning.
Samenvatting (Bron)Art. 8:26 Awb geeft het College de bevoegdheid om tot de sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen en is van openbare orde. Het College heeft KPN op haar verzoek als partij toegelaten. Die beslissing geldt echter als voorlopig. Ingevolge art. 10 lid 5 Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2006 kan het College van een beslissing om een derde als partij aan het geding te laten deelnemen op elk moment in de procedure terugkomen. Het College beoordeelt of hij de toelating van KPN als partij handhaaft. Als regel zal de rechter een verzoek om toegelaten te worden als partij toewijzen. Art. 8:26 Awb is echter niet bedoeld om belanghebbenden als partij toe te laten die verwijtbaar verzuimd hebben om bezwaar of administratief beroep in te stellen en op die wijze art. 6:13 Awb te omzeilen. Tot het geding kan steeds worden toegelaten de derde wiens belang tegengesteld is aan dat van de eiser en die door toewijzing van het beroep in een nadeliger positie zou komen te verkeren, ook zonder dat deze derde eerst aan een bezwaarschriftprocedure of beroepsprocedure in eerste aanleg heeft deelgenomen. KPN is (net als appellante Vodafone) belanghebbende als concurrent van appellante T Mobile. Zij vraagt, anders dan Vodafone, echter niet om toelating als partij vanwege een aan T-Mobile tegengesteld belang, maar schaart zich in het hoger beroep van T Mobile aan de zijde van T-Mobile, omdat in het onderhavige geding een zelfde of soortgelijke rechtsvraag wordt opgeworpen als in een geding waarin KPN zelf als partij is betrokken. Art. 8:26 Awb is niet bedoeld om een belanghebbende de gelegenheid te bieden om zich te mengen in een rechtsgeding enkel omdat hij zelf een ander geding voert waarin dezelfde of een vergelijkbare rechtsvraag wordt opgeworpen als het geding waarin hij wenst te worden toegelaten. Het College zal daarom de toelating van KPN als partij ongedaan maken en geen acht slaan op hetgeen door KPN is aangevoerd. Tevens: De minister, gesteund door Vodafone, betoogt dat enkele beroepsgronden buiten beschouwing moeten blijven, omdat zij voor het eerst in hoger beroep te berde zijn gebracht zonder dat is gebleken van een verhindering om die beroepsgronden in eerste aanleg aan te voeren. De minister verwijst in dat verband naar rechtspraak van de ABRS. De ABRS gaat voor in de eerste aanleg door een partij gemaakte (proces ) fouten uit van een beperktere herstelfunctie van het hoger beroep dan de HR en de CRvB. Het College heeft zich met zijn uitspraak op 01 04 2004, AWB 03/320, 28200 (LJN: AQ1474) aangesloten bij de benadering van de HR en de CRvB. De uitspraak CBb, 26 05 2009, AWB 08/595 (LJN: BI5252), in het bijzonder r.o. 5.5.1 kan, zoals bij de minister is gebeurd, inderdaad een andere indruk doen ontstaan. Die indruk is echter, gelet op de uitspraak CBb, 02 02 2010, AWB 08/923 (LJN: BL5463) onjuist. In die uitspraak bevestigt het CBb helder zijn uitspraak van 01 04 2004 als hij onder 5.1 overweegt: "OPTA heeft betoogd dat deze grief tardief is aangevoerd, nu deze eerst in hoger beroep is ingebracht. Het College overweegt hieromtrent dat de grief in het onderhavige geding tijdig is aangevoerd en dat - derhalve - OPTA voldoende gelegenheid heeft gehad hierop in te gaan. OPTA heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij het voeren van verweer in haar bovenvermeld verweerschrift en ter zitting van het College. OPTA is dan ook in hoger beroep niet in haar processuele belangen geschaad." Vodafone verwijst nog naar de uitspraak CBb, 15 09 2011, AWB 09/907 (LJN: BT5887). Die uitspraak betreft een accountantstuchtzaak. De Wet tuchtrechtspraak accountants kent een eigen procesrecht en om die reden mist de uitspraak van 15 09 2011 betekenis voor de uitleg van de Awb en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.
Pagina938-949
UitspraakECLI:NL:CBB:2012:BW9146
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Assen, 27-06-2012, 90511 / HA RK 11-230
CiteertitelJB 2012/194
SamenvattingVerboden verklaring vereniging. Vrijheid van vereniging. Openbare orde.
Samenvatting (Bron)Verbodenverklaring Vereniging Martijn. De rechtbank overweegt dat de werkzaamheid van de Vereniging Martijn in strijd is met de openbare orde. Ingevolge art. 2:20 BW verklaart de rechtbank haar verboden, ontbindt haar en benoemt een vereffenaar.
Pagina949-954
UitspraakECLI:NL:RBASS:2012:BW9477
Artikel aanvragenVia Praktizijn