Jurisprudentie Milieurecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Milieurecht
Datum 08-11-2012
Aflevering 10
RubriekNatuurbescherming
TitelVerhaal van kosten van bestuursdwang bij (chemische) branden - deel 1
Citeertitel«JM» 2012/
Samenvatting1. Inleiding
2. Publiekrechtelijk kostenverhaal; het overtredersbegrip staat centraal
2.1. Pluraliteit van overtreders
3. Publiekrechtelijk kostenverhaal; grondslag voor het bestuursdwangbesluit
4. Zorgplichten als grondslag voor het bestuursdwangbesluit
4.1. Kenmerken van de verschillende zorgplichten
4.2. De overtreding
4.2.1. Ongewone voorvallen ex artikel 17.1 Wm
4.2.2. Artikel 1.1a Wm
4.2.3. Artikel 2.1 Activiteitenbesluit
4.2.4. Artikel 13 Wbb
4.3. Normadressaat
4.3.1. Artikel 17.1 Wm
4.3.2. De algemene zorgplicht van artikel 1.1a Wm
4.3.3. Artikel 2.1 Activiteitenbesluit
4.3.4. Artikel 13 Wbb
4.3.5. Specifieke vereisten bij de verschillende mogelijk te overtreden bepalingen
4.4. Spoedeisendheid
4.5. Bestuursrecht en / of strafrecht
5. Artikel 6.2 Waterswet als grondslag voor het bestuursdwangbesluit
6. Zijn er leemten bij kostenverhaal van bestuursdwang?
Auteur(s)C.N.J. Kortmann , F. Onrust
Pagina1004-1022
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHandhaving
TitelRechtbank Breda, 21-06-2012, 11/4470
Citeertitel«JM» 2012/137
SamenvattingHandhaving. Spoedeisende bestuursdwang. Bestuursdwang. Kostenverhaal. Overtreder. Bluswater.
Samenvatting (Bron)Art. 5:1 en 5:25 Awb. Art. 6.2 Waterwet Brand bij Chemie-Pack Moerdijk op 5 januari 2011. Dreigende milieuramp. Door bluswerkzaamheden is er sprake van overtreding van het - in art. 6.2 Waterwet neergelegde - verbod om gevaarlijke stoffen in oppervlaktewater te brengen. Beknopte motivering van het beroepschrift. Omvang van het geding beperkt zich tot de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als overtreder. Kostenverhaal in de zin van artikel 5:25, lid 1, Awb. De exploitant van de inrichting is overtreder van het verbod als bedoeld in art.6.2 Waterwet, ook al heeft hij zelf geen bluswerkzaamheden verricht. Brandweer wordt geacht in opdracht van de exploitant te hebben gehandeld. Verwijzing naar ABRvS 15 oktober 2008 (LJN: BF8999) en ABRvS 27 april 2001 (LJN: BH1615). Beleidsvrijheid van bestuursorgaan bij keuze van overtreder(s). Beroep is ontvankelijk maar ongegrond. Zie ook rechtbank Breda 21 juni 2012, nr. 11 / 4471 (Chemie-Pack Onroerend Goed).
AnnotatorC.N.J. Kortmann , F. Onrust
Pagina1023-1030
UitspraakECLI:NL:RBBRE:2012:BW8992
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHandhaving
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201200863/1/A1
CiteertitelJM 2012/138
SamenvattingSpoedeisende bestuursdwang. Bestuursdwang. Brand.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (thans: Zuid) aan [appellant] te kennen gegeven dat naar aanleiding van de brand in de nacht van 7 op 8 maart 2005 in zijn pand op het adres [locatie] te Amsterdam een gevaarlijke situatie was ontstaan, in verband waarmee het noodzakelijk was dat terstond veiligheidsmaatregelen werden getroffen, dat op 8 maart 2005 om 9.00 uur mondeling opdracht aan een sloopbedrijf is gegeven om noodzakelijke voorzieningen te treffen en dat de aan de uitvoering verbonden kosten ten laste van [appellant] worden gebracht.
AnnotatorC.N.J. Kortmann , F. Onrust
Pagina1030-1033
LinkVolledige tekst annotatie (envir-advocaten.com)
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5939
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEuropa
TitelHof van Justitie van de Europese Unie, 11-09-2012, C-43/10
Citeertitel«JM» 2012/139
SamenvattingPrejudiciële verwijzing. Communautair waterbeleid. Omleiding rivier. Stroomgebiedbeheersplannen. Irrigatie. Drinkwater. Elektriciteitsopwekking.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 september 2012.#Nomarchiaki Aftodioikisi Aitoloakarnanias e.a. tegen Ypourgos Perivallontos, Chorotaxias kai Dimosion ergon e.a.#Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Richtlijnen 85/337/EEG, 92/43/EEG, 2000/60/EG en 2001/42/EG - Communautair waterbeleid - Omleiding van rivier - Begrip ,termijn' voor opstelling van stroomgebiedbeheersplannen.#Zaak C-43/10.
AnnotatorW.T. Douma
Pagina1033-1043
UitspraakECLI:EU:C:2012:560
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfval
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201102730/1/A4
Citeertitel«JM» 2012/140
SamenvattingAfvalstof. Bijproduct. Beoogd product. Vliegas. Acceptatiebeleid. Verwerkingsbeleid. Grondstof. Beton. Betoncentrale.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij het college voorschriften verbonden aan de eerder aan appellante verleende milieuvergunning voor een betoncentrale, heeft ingetrokken en nieuwe voorschriften aan deze vergunning heeft verbonden. Appellante kan zich niet verenigen met de voorschriften die haar verplichten tot het beschrijven van een acceptatie- en verwerkingsbeleid en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle voor de afvalstof vliegas. Zij stelt dat de vliegas die zij inneemt geen afvalstof is, zodat deze voorschriften niet nodig zijn. De Afdeling overweegt dat de vraag of vliegas een afvalstof is, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting betrekt appellante de vliegas ofwel rechtstreeks van verschillende kolengestookte elektriciteitscentrales ofwel van de Vliegasunie, waar zij tevoren nader is bewerkt. Voor zover de vliegas rechtstreeks wordt betrokken van kolengestookte elektriciteitscentrales, overweegt de Afdeling dat (…) het college bij het nemen van het bestreden besluit ervan is uitgegaan dat de vliegas die vrijkomt bij de elektriciteitscentrales een nadere bewerking moet ondergaan alvorens zij bij de productie van betonmortel kan worden ingezet. Ter zitting heeft appellante gesteld dat de vliegas die zij direct van de elektriciteitscentrales afneemt, zonder nadere bewerking in haar productieproces kan worden ingezet. Het college heeft de stelling van appellante dat het productieproces bij elektriciteitscentrales kan worden gestuurd met het oog op de kwaliteit van de vliegas en aldus mede is gericht op verkrijging van vliegas met een hoge kwaliteit, niet gemotiveerd weerlegd of nader onderzocht. Aan het standpunt van het college dat de vliegas niet als bijproduct in de zin van art. 5 van Richtlijn 2008/98/EG kan worden aangemerkt omdat zij nadere bewerking behoeft en niet wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces, ligt dan ook onvoldoende onderzoek ten grondslag. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met art. 3:2 Awb. Voor zover de vliegas wordt betrokken van de Vliegasunie, overweegt de Afdeling het volgende. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat de kwaliteit van vliegas afkomstig van de elektriciteitscentrales in bepaalde gevallen zodanig is, dat zij niet direct kan worden ingezet als grondstof voor het vervaardigen van betonmortel. In dat geval ondergaat de vliegas een nadere bewerking of kwaliteitsbehandeling bij de Vliegasunie. (…) Het college stelt dat de vliegas op het moment dat zij de elektriciteitscentrales verlaat, een afvalstof is. Vervolgens moet, aldus het college, de vraag worden beantwoord of de eventuele bewerkingshandelingen tot gevolg hebben dat vliegas de kwalificatie van afvalstof verliest. Met een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004, C-457/02, Niselli, (LJN: BG1366) is het college van mening dat de vliegas eerst haar kwalificatie als afvalstof verliest op het moment dat zij daadwerkelijk nuttig is toegepast en een afgewerkt product vormt. (…) De Afdeling overweegt dat het Hof van Justitie in voormeld arrest van 11 november 2004, (Niselli), punt 52, heeft geoordeeld dat gesorteerd en mogelijk voorbehandeld schroot, dat voor de staalindustrie een secundaire grondstof vormt, als afvalstof gekwalificeerd moet blijven tot het daadwerkelijk is gerecycleerd tot ijzer- en staalproducten, met name tot het in het bewerkingsproces waarvoor het is bestemd, een afgewerkt product vormt. In de daaraan voorafgaande stadia kan het immers nog niet als gerecycleerd worden beschouwd, aangezien dat bewerkingsproces nog niet is voltooid, aldus het Hof van Justitie. Verder heeft het Hof van Justitie in dat arrest voor recht verklaard dat het begrip afvalstof niet aldus moet worden uitgelegd dat het alle productie- of consumptieresiduen uitsluit die kunnen worden of daadwerkelijk worden hergebruikt in een productie- of consumptiecyclus, zonder dat zij een voorafgaande bewerking ondergaan en zonder dat zij schade aan het milieu berokkenen, dan wel nadat zij een voorafgaande bewerking hebben ondergaan doch zonder dat enige handeling van nuttige toepassing noodzakelijk is. Niet in geschil is dat de Vliegasunie de vliegas, afkomstig van kolengestookte elektriciteitscentrales, bewerkt en geschikt maakt als grondstof ten behoeve van de productie van betonmortel. De vliegas wordt onder meer gezeefd en in bepaalde verhoudingen gemengd om de kwaliteit te optimaliseren. Het aldus verkregen product wordt als grondstof voor de productie van betonmortel op de reguliere markt aangeboden en tegen een commerciële prijs verkocht. Het kan zonder nadere bewerking en zonder nadelige milieugevolgen worden toegepast bij de productie van betonmortel. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de vliegas na deze bewerking door de Vliegasunie een stof is waarvan de Vliegasunie zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Op het moment dat de vliegas bij appellante als grondstof binnenkomt, is daaraan het karakter van afvalstof ontvallen. De verwijzing door het college naar het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004 (Niselli) leidt niet tot het door het college beoogde doel. Uit dit arrest volgt niet dat alle productie- en consumptieresiduen die worden hergebruikt afvalstof blijven totdat zij daadwerkelijk zijn gerecycleerd dan wel in het bewerkingsproces afgewerkte producten vormen. Verder is in dit geval het bewerkingsproces van de vliegas voltooid op het moment dat zij bij de Vliegasunie als grondstof voor de betonmortelproductie geschikt is gemaakt. Gelet op het vorenstaande is de vliegas die afkomstig is van de Vliegasunie en binnen de inrichting wordt gebruikt ten behoeve van de vervaardiging van betonmortel, geen afvalstof. De beroepsgrond slaagt.
AnnotatorT. van der Meulen
Pagina1043-1047
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5995
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfval
TitelRechtbank Utrecht, 21-09-2012, : SBR 12/2350, SBR 12/2348, SBR 12/2411 en SBR 12/2410
Citeertitel«JM» 2012/141
SamenvattingMeervoudige omgevingsvergunning. Belanghebbendenbegrip. Onlosmakelijke samenhang. Verklaring van geen bedenkingen. Afvalstof. Houtsnippers. Motiveringsplicht. Planologische strijdigheid. Vergunningsplichtige inrichting.
Samenvatting (Bron)2 maal verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep, Wabo, omgevingsvergunning voor slopen, bouwen, strijdig gebruik en het maken/veranderen van een uitrit, verweerder heeft niet goed onderzocht en niet goed gemotiveerd of het opslaan van houtsnippers een vergunningplichtige activiteit betreft, beroepen gegrond en vernietiging bestreden besluit, afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening.
AnnotatorT. van der Meulen
Pagina1047-1058
UitspraakECLI:NL:RBUTR:2012:BX8440
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBodem
TitelRaad van State, 15-08-2012, 201109468/1/A4
Citeertitel«JM» 2012/142
SamenvattingBodemverontreiniging. Sanering. Evaluatieverslag. Immobiele verontreiniging. Asbest. Sleuven. Proefgaten.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college ingestemd met het evaluatieverslag BUS-sanering categorie immobiel, locatie Brugstraat 4-21 te Smilde.
AnnotatorY. Flietstra
Pagina1058-1062
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX4656
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBodem
TitelRaad van State, 15-08-2012, 201104825/1/A4
Citeertitel«JM» 2012/143
SamenvattingGrondwaterverontreiniging. Sanering. Saneringsplan. Functionele sanering. Multifunctionele sanering. Stabiele eindsituatie. Terugvalscenario. Verspreidingsrisico. Actiewaarden. Benzeen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college ingestemd met het saneringsplan voor de bodemverontreiniging op de locatie Soerenseweg 24 te Apeldoorn. Dit besluit is op 17 maart 2011 ter inzage gelegd.
AnnotatorY. Flietstra
Pagina1062-1066
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX4679
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBodem
TitelRaad van State, 19-09-2012, 201104579/1/A4
Citeertitel«JM» 2012/144
SamenvattingAfvalstof. Bouwstof. Nuttige toepassing. Werk. Ophoging met bouwstoffen. Drainage. Ophoging. Zorgplicht. Dwangsom. Functionaliteit. Noodzakelijkheid.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 9 april 2010 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de artikelen 5, 7 en 28, vijfde lid, van het Besluit bodemkwaliteit, artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en artikel 13 van de Wet bodembescherming.
AnnotatorT.N. Sanders
Pagina1066-1072
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX7698
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekGeluidhinder
TitelRaad van State, 19-09-2012, 201107737/1/A4
Citeertitel«JM» 2012/145
SamenvattingTonaal karakter. Tonaal geluid. Beoordeling tonaliteit. Kritische bandbreedtemethode. Ventilator.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 december 2006, waarbij zijn verzoeken van 30 augustus 2005 en 5 september 2005 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen zijn afgewezen, en heeft het aan [partij] alsnog een last onder dwangsom opgelegd vanwege niet-naleving van de ten behoeve van de varkenshouderij op 22 maart 1994 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning.
Pagina1072-1075
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX7694
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekNatuurbescherming
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201107056/1/A3
Citeertitel«JM» 2012/146
SamenvattingSteenuilen. Nesten. Vernielen nesten. Ontheffing. Vaste rust- of verblijfplaats. Fourageergebied.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag tot ontheffing van de in art. 11 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) neergelegde verboden ten aanzien van de steenuil. Het in het plangebied gelegen foerageergebied is van essentieel belang voor de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenuilenpaartjes aan de rand van dat gebied. Door het woningbouwproject wordt een belangrijk deel van dat foerageergebied beschadigd en vernield en blijft niet voldoende foerageergebied over voor twee steenuilenpaartjes. Naar het oordeel van de Afdeling brengt de aantasting van het foerageergebied aldus een verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats mee van het steenuilenpaartje dat die plaats moet verlaten. Het geschikt maken van locatie A voor steenuilen, zodat dit paartje daar een nieuwe rust- en verblijfplaats kan vinden, voorkomt niet dat de huidige rust- en verblijfplaats wordt verstoord. Hiermee wordt immers niet tegengegaan dat het betrokken foerageergebied wordt beschadigd en vernield, zodat dit uilenpaartje de huidige vaste rust- en verblijfplaats zal moeten verlaten. Door de werkzaamheden wordt het in art. 11 van de Ffw neergelegde verbod op het verstoren van de vaste rust- en verblijfplaats van dat paartje derhalve overtreden, zodat voor die werkzaamheden een ontheffing is vereist. De minister had daarom moeten beoordelen of de aanvraag voor die ontheffing kon worden ingewilligd en daarbij moeten toetsen aan de in art. 75 van de Ffw gestelde vereisten. De Rb. heeft dat ten onrechte niet onderkend. Ten aanzien van het tweede steenuilenpaartje staat niet vast dat de huidige rust- en verblijfplaats niet zal worden verstoord door de werkzaamheden. De deskundigen van Bureau Waardenburg en het door IVN ingeschakelde onderzoeksbureau EcoNatura verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de voorgestelde maatregel, te weten het voortzetten van het beheer van het resterende foerageergebied voor het paartje dat kan blijven, voorkomt dat dit paartje de vaste rust- en verblijfplaats verlaat. De deskundigen sluiten voorts niet uit dat het paartje door de voorgenomen bouw en de verstorende werking van de te realiseren woonwijk zal vertrekken. Gelet hierop dient de staatssecretaris op dit punt nader onderzoek te doen. Indien daaruit volgt dat een reële kans bestaat dat het tweede steenuilenpaartje de huidige vaste rust- en verblijfplaats zal verlaten, is ook ten aanzien van dit paartje een ontheffing vereist. De Rb. heeft dat eveneens ten onrechte niet onderkend. Uit hetgeen onder 5.2. is overwogen, volgt dat de staatssecretaris de aanvraag alsnog dient te beoordelen aan de hand van art. 75 van de Ffw. Dienaangaande geldt dat een ontheffing geen afbreuk mag doen aan de gunstige staat van instandhouding van de steenuilen en slechts mag worden verleend wanneer geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen. Deze belangen zijn neergelegd in art. 2, lid 3 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit). In de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 in zaak nr. 200802624/1, LJN: BI3701, is overwogen dat het toekennen van betekenis aan het in art. 2, lid 3, aanhef en onder j, van het Vrijstellingsbesluit genoemde belang van de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling zich niet verdraagt met art. 9 van de Vogelrichtlijn. Dit brengt mee dat als art. 9 van de Vogelrichtlijn op deze zaak van toepassing is, de staatssecretaris dat belang niet aan de ontheffingverlening ten grondslag mag leggen.
AnnotatorL. Boerema
Pagina1075-1081
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8942
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekNatuurbescherming
TitelRechtbank 's-Gravenhage, 03-10-2012, 397828 / HA ZA 11-1965
Citeertitel«JM» 2012/147
SamenvattingOnrechtmatig handelen. Estuariene natuur. Ontpoldering Hedwigepolder. Rechtstreeks beroep op Europese regelgeving. Beleidsvrijheid. Rechtstreeks beroep op verdragsbepalingen. Verdragsconforme uitleg. Hedwigepolder.
Samenvatting (Bron)Het geschil van partijen gaat over de vraag of de Staat onrechtmatig handelt jegens de Vogelbescherming door niet over te gaan tot het creëren van 600 ha nieuwe estuariene natuur, onder meer in de vorm van ontpoldering van de Hedwigepolder (295 ha). Aan de orde is of de Vogelbescherming een rechtstreeks beroep kon doen op Europese regelgeving, in het bijzonder de Habitatrichtlijn. De rechtbank oordeelt dat een beroep op die richtlijn niet kan leiden tot een verplichting tot onder meer ontpoldering, omdat De Staat beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de invulling van zijn verplichtingen die uit de Habitatrichtlijn voortvloeien. De stelling dat het ontpolderen van de Hedwigepolder de enige manier is om aan die verplichtingen te voldoen wordt door de rechtbank verworpen. De Vogelbescherming kan ook niet met succes een beroep doen op het Scheldeverdrag tussen Nederland en Vlaanderen, omdat dat verdrag geen rechtstreekse werking toekomt en slechts verplichtingen schept tussen de verdragsluitende partijen. De rechtbank wijst de vorderingen van de vogelbescherming af.
AnnotatorJ. Zijlmans
Pagina1081-1089
UitspraakECLI:NL:RBSGR:2012:BX8921
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekExterne veiligheid
TitelRaad van State, 19-09-2012, 201201207/1/A1
Citeertitel«JM» 2012/148
SamenvattingProjectbesluit. Groepsrisico. Externe veiligheid. Weigering vrijstelling. Vrijstelling. Woningbouw. Beleid. Gemeentelijk beleid.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellante] om een projectbesluit te nemen en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van veertien appartementen met garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
AnnotatorY. van Hoven
Pagina1089-1093
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX7718
Artikel aanvragenVia Praktizijn