Rechtspraak Sociale Verzekeringen

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Rechtspraak Sociale Verzekeringen
Datum 25-01-2013
Aflevering 1
RubriekInternationaal
TitelEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 31-05-2012, 46286/09, 52851/08, 53727/08, 54486/08 en 56001/08
CiteertitelRSV 2013/1
SamenvattingVerlaging pensioen vanwege geringere premieafdracht; wetswijziging hangende beroepsprocedure; schending art. 6 EVRM; geen schending art. 1 EP of art. 14 EVRM.
Maggio e.a. vs. Italië
Pagina5-15
UitspraakECLI:CE:ECHR:2012:0531JUD004628609
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelCentrale Raad van Beroep, 08-07-2011, 10/4868 WSF + 10/4869 WSF
CiteertitelRSV 2013/2
SamenvattingHoedanigheid communautair werknemer; daadwerkelijk zoeken naar werk; naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid.
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. Herziening en terugvordering studiefinanciering. Begische nationaliteit. Wanneer de arbeidsverhouding van een communautair werknemer (i.c. de moeder van appellanten) eindigt, eindigt in beginsel ook de hoedanigheid van communautair werknemer, tenzij de betrokkene na het eindigen van de arbeidsverhouding daadwerkelijk nieuw werk zoekt, dan wel of sprake is van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid. De Raad is echter van oordeel dat de conclusie van de Minister ten aanzien van deze nieuwe juridische grondslag, inhoudende dat niet is gesteld of gebleken dat de moeder van appellanten daadwerkelijk naar nieuw werk in Nederland heeft gezocht vanaf 1 april 2009, onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij wijst de Raad erop dat de gemachtigde van de Minister desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat niet duidelijk is aan de hand van welke criteria het werknemerschap en het daadwerkelijk zoeken naar werk in gevallen als het onderhavige beoordeeld moeten worden.
Pagina15-18
UitspraakECLI:NL:CRVB:2011:BR1101
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-01-2012, 08/6747 AOW-T
CiteertitelRSV 2013/3
SamenvattingWoonplaatseis niet-gerechtvaardigde belemmering vrij verkeer
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. Geen recht op een eenmalige uitkering op basis van de Tijdelijke Regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening. De Raad acht zich bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep. De TRP niet valt onder de materiële werkingssfeer van Vo. 1408/71. Aan deze verordening kan appellant dan ook geen rechten ontlenen. De TRP is bedoeld om tegemoet te komen aan gevoelens van onrecht als gevolg van het ontbreken van een recht op een deel van het opgebouwde pensioen van de ex-partner. Om dit doel te bereiken is het stellen van de eis van ingezetenschap op 1 juli 2007, terwijl het inkomen over het jaar 2005 gecontroleerd diende te worden, geen geschikt middel. De gewenste eenvoudige controleerbaarheid van de inkomensgegevens is geen voldoende rechtvaardiging voor het stellen van de eis van ingezetenschap op 1 juli 2007. Derhalve is sprake van een niet gerechtvaardigde belemmering van het recht op vrij verkeer en verblijf als neergelegd in artikel 18 van het EG-Verdrag. Het stellen van een woonplaatseis louter op 1 juli 2007 vormt niet een voldoende indicatief criterium voor de vaststelling van de verbondenheid met Nederland of de Nederlandse rechtssfeer. De bestreden besluiten berusten op een onjuiste grondslag.
Pagina18-21
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BV0865
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelEuropees Hof voor de Rechten van de Mens (Grote Kamer), 22-03-2012, 30078/06
CiteertitelRSV 2013/4
SamenvattingDiscriminerend verschil in behandeling tussen mannelijke en vrouwelijke militairen bij ouderschapsverlof.
Konstantin Markin vs. Rusland
Samenvatting (Bron)Preliminary objection dismissed (Article 34 - Victim);Preliminary objection dismissed (Article 37-1-b - Matter resolved);Remainder inadmissible;Violation of Article 14+8 - Prohibition of discrimination (Article 14 - Discrimination) (Article 8-1 - Respect for family life;Article 8 - Right to respect for private and family life);No violation of Article 34 - Individual applications (Article 34 - Hinder the exercise of the right of petition);Non-pecuniary damage - award;Pecuniary damage - claim dismissed
Pagina21-60
UitspraakECLI:CE:ECHR:2012:0322JUD003007806
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekInternationaal
TitelRechtbank 's-Gravenhage, 11-07-2012, 407921 / HA ZA 11-2726
CiteertitelRSV 2013/5
SamenvattingLangstudeerdersmaatregel alleen voor categorie deeltijdstudenten in strijd met art. 1 Twaalfde Protocol. Geen toetsing aan art. 1 EP, art. 26 UVRM, art. 13 IVESCR, art. 14 Handvest EU en algemene rechtsbeginselen.
Samenvatting (Bron)Gebod aan de Staat tot het buitenwerking stellen van de WHW (langstudeerdersmaatregel). De langstudeerdersmaatregel is ten aanzien van een bepaalde groep deeltijdstudenten onrechtmatig is wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, zoals is vastgelegd in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Dit betreft, kort gezegd, deeltijdstudenten die zich uiterlijk op 1 februari 2011 hebben ingeschreven en die (vrijwel) zonder studievertraging het door hun onderwijsinstelling aangeboden studieprogramma hebben doorlopen en desondanks het verhoogd tarief verschuldigd zullen worden. Deeltijdstudenten die nominaal of vrijwel nominaal studeren zijn naar het oordeel van de rechtbank geen langstudeerders. Afwijzing van overige grondslagen en vorderingen studentenorganisaties.
Pagina60-76
UitspraakECLI:NL:RBSGR:2012:BX0977
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 30-10-2012, 11/1831 WIJ-T
CiteertitelRSV 2013/6
SamenvattingBuiten behandeling stellen van aanvraag om leeraanbod - niet concreet vermelden van benodigde gegevens.
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. Het college heeft niet bestreden dat appellant op 14 april 2010 de nodige gegevens heeft overgelegd, op basis waarvan hem een voorschot is toegekend. De nieuwe uitnodiging voor 7 juni 2010 bevat echter dezelfde opsomming van gegevens die ook in de eerste uitnodiging stond vermeld. Het college heeft daardoor niet inzichtelijk gemaakt welke gegevens nog ontbraken die voor de beoordeling van de aanvraag van appellant nodig waren. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 31 januari 2006, LJN AV1178) is, door het niet concreet vermelden van de nog benodigde gegevens, niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De Raad kan niet zelf in de zaak voorzien. Draagt het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de aanvraag van appellant inhoudelijk wordt behandeld en tevens opnieuw omtrent het voorschot en de gevraagde bezwaarkosten wordt beslist.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
Pagina76-79
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX6143
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 31-10-2012, 12/754 ZW-T
CiteertitelRSV 2013/7
SamenvattingTerugkomen van besluit - nieuwe feiten of omstandigheden - stellen (nieuwe) diagnose
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. De gestelde diagnose cholecystitis is aan te merken als een nieuw gebleken feit dat bij de beoordeling in 2009 niet bekend was bij de (bezwaar)verzekeringsarts, noch bij appellant, en dat dit destijds ook niet bekend had kunnen zijn, terwijl dit gegeven, ware het destijds bekend geweest, tot een ander besluit had kunnen leiden. Daarbij wordt er nog op gewezen dat niet het feit dat (thans) een diagnose is gesteld voor deze conclusie doorslaggevend is, maar het feit dat hierbij een objectivering van de klachten en gestelde beperkingen is gegeven. Het Uwv heeft derhalve ten onrechte de door appellant ingebrachte informatie ten aanzien van de diagnose cholecystitis niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uwv dient hiertoe een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 april 2010. Vervolgens dient het Uwv te bezien of deze nieuwe beslissing op bezwaar gevolgen heeft voor het besluit op bezwaar van 28 augustus 2009.
Pagina79-81
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2005
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 05-10-2012, 11/7188 Wsf
CiteertitelRSV 2013/8
SamenvattingBeroepsrecht - ingebrekestelling
Samenvatting (Bron)Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het besluit van 2 maart 2011 moet worden herroepen, nu dat, gelet op het voorgaande, geen adequate reactie op de brief van 18 februari 2011 behelst. Nu appellant bij het indienen van zijn bezwaarschrift de bezwaartermijn ruimschoots heeft overschreden en niet is gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest, moet het bezwaar van 18 februari 2011 niet-ontvankelijk worden verklaard.
Pagina81-82
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX9894
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 28-09-2012, 11/1809 AOW + 11/1810 AOW + 11/1811 AOW
CiteertitelRSV 2013/9
SamenvattingBesluit - bestuursorgaan onbevoegd
Samenvatting (Bron)Niet bevoegd besluit te nemen. Een mededeling van een bestuursorgaan dat het niet bevoegd is een besluit te nemen moet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt (CRvB 03-08-2012, LJN BX3700). Het bezwaar had ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte ongegrond verklaard.
Pagina83-84
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX8911
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 16-10-2012, 11/550 WWB
CiteertitelRSV 2013/10
SamenvattingIn stand laten rechtsgevolgen - proceseconomie - nieuwe motivering
Samenvatting (Bron)Handhaving afwijzing van het verzoek om kwijtschelding. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In dit geval is bestreden besluit vernietigd omdat de motivering daarvan geen stand kon houden. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, dat besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. De alsnog kenbaar gemaakte motivering kan de rechterlijke toets doorstaan.
Pagina84-86
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY0911
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBeroepsrecht
TitelCentrale Raad van Beroep, 31-10-2012, 12/2893 WW
CiteertitelRSV 2013/11
SamenvattingWijziging buitenwettelijk begunstigend beleid - toetsing door bestuursrechter
Samenvatting (Bron)Uit een onderzoek van de Nationale ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ‘Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering’ is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding). Bij brief van 9 maart 2010 heeft het Uwv appellant erop gewezen dat hij om herziening kan vragen als voor hem geldt dat hij door één of meer medewerkers van Uwv onjuist is voorgelicht. Naar aanleiding hiervan heeft appellant het Uwv om herziening verzocht van het besluit van 10 oktober 2008. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. Raad: Het oordeel van de Rb. dat het Uwv met de Handleiding geen andere dan de geldende criteria is gaan hanteren, is onjuist. Dat oordeel ziet er aan voorbij dat de Handleiding een aantal nieuwe algemene regels bevat, die door de Raad zijn aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid, dat jegens belanghebbenden op consistente wijze moet worden toegepast. Met dat beleid is in de daarvoor in aanmerking komende gevallen wijziging of herroeping van eerder genomen besluiten van het Uwv uitdrukkelijk beoogd, ook indien die besluiten al in rechte onaantastbaar zijn geworden. Anders dan in zijn uitspraak van 1 februari 2012, LJN: BV2381, is de Raad thans van oordeel dat bij een wijziging in het recht als hier aan de orde de bestuursrechter de motivering van het bestreden besluit kan toetsen aan dat gewijzigde recht en kan beoordelen of gehele of gedeeltelijke afwijzing van de herzieningsaanvraag in overeenstemming met de Handleiding is. Appellant behoort tot één van de in de Handleiding omschreven groepen van gevallen die voor herbeoordeling volgens de in de Handleiding omschreven criteria in aanmerking komen. Met appellant moet daarom worden geoordeeld dat de Rb. een te beperkte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Deze beroepsgrond slaagt. Appellant heeft ook terecht gesteld dat het Uwv eerst had moeten beoordelen wat er is van zijn stelling dat hij onjuist is voorgelicht. De volgens het Uwv hier van toepassing zijnde haalplicht in onderdeel 2.2.3 van de Handleiding ziet immers alleen op situaties waarin de belanghebbende geen onjuiste informatie heeft gekregen. Dit betekent dat het bestreden besluit niet op een draagkrachtige motivering berust. Voorts is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Uwv door het verzoek van appellant af te wijzen heeft gehandeld in strijd met zijn in de Handleiding opgenomen beleid. De Raad zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
Pagina86-89
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY1787
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 22-10-2012, 12/5430 WMO-VV
CiteertitelRSV 2013/12
SamenvattingVoorliggende voorziening - maatschappelijke opvang - kwetsbare persoon
Samenvatting (Bron)Verzoek om voorlopige voorziening. Nu verzoeker op 5 oktober 2012 uit de jeugdopvang is gezet is een nieuwe situatie ontstaan waarin hij verstoken is van enige vorm van opvang. De voorzieningenrechter acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, zoals door het college is aangevoerd, daarin kan worden voorzien door een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan te vragen. De voorzieningenrechter moet het er onder de aangevoerde omstandigheden voor houden dat verzoeker een kwetsbare persoon is die onder toepassing van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo. Verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Pagina89-90
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY1369
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 31-10-2012, 10/1210 WMO
CiteertitelRSV 2013/13
SamenvattingMaaltijdservice - boodschappenservice - beschikbaarheid - draagkracht - adequate compensatie
Samenvatting (Bron)Indicatie voor hulp bij het huishouden voor 6 uur en 30 minuten per week. Het staat voldoende vast dat er voor appellante een voorliggende voorziening ten aanzien van de maaltijdbereiding beschikbaar is. Het feit dat appellante de maaltijden van Apetito en de Stichting Lekker Thuis te prijzig vindt, kan niet leiden tot het oordeel dat ROGplus maaltijdbereiding had moeten indiceren. De voorliggende voorziening biedt appellante adequate compensatie. Er zijn geen medische stukken waaruit blijkt dat appellante op objectieve gronden is aangewezen op speciale maaltijden. Niet aannemelijk dat appellante onvoldoende kan variëren met de avondmaaltijd. Niet in geschil is dat er daadwerkelijk een boodschappendienst beschikbaar is voor appellante. Zij kan in ieder geval gebruik maken van de boodschappendienst van Albert Heijn (AH). Appellante heeft gesteld dat AH pas bezorgt indien er een bedrag van minimaal € 75,-- wordt besteed en dat zij dat niet iedere week uitgeeft aan de boodschappen. Dit kan niet leiden tot het oordeel dat appellante deze voorliggende voorziening financieel niet kan dragen, nu het drempelbedrag kan worden bereikt door de zware boodschappen op te sparen en deze bijvoorbeeld eens per maand te laten bezorgen. De lichte en verse boodschappen kan appellante met haar scootmobiel zelf halen. Nu de boodschappendienst ook adequate compensatie biedt, heeft ROGplus zich terecht op het standpunt gesteld dat deze een voorliggende voorziening is, waardoor er geen noodzaak is om hulp voor het doen van boodschappen te indiceren.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
Pagina91-94
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2147
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 07-11-2012, 09/6872 WMO + 12/1545 WMO
CiteertitelRSV 2013/14
SamenvattingCompensatieplicht - uurloon huishoudelijke zorg - Pgd
Samenvatting (Bron)Gebleken is dat met de bij functiegroep 15 behorende signaleringsfunctie aan de individuele behoefte van appellante kan worden voldaan. De Raad heeft verder aangegeven dat het uurloon dient te worden vermeerderd met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren. Weliswaar is het laatste element afhankelijk van variabelen, maar in hoofdlijnen houdt deze berekeningswijze in dat het CAO-loon in deze functiegroep wordt verhoogd met 20%. Naar aanleiding van de loonbedragen in de CAO Thuiszorg houdt dat in dat het forfaitaire bedrag op - afgerond - € 15,50 dient te worden gesteld. Voorts acht de Raad het aanvaardbaar ervan uit te gaan dat op de gehele landelijke arbeidsmarkt voor dit CAO-tarief huishoudelijke zorg kan worden ingekocht. Van omstandigheden op grond waarvan dit voor de regio waarin appellante woonachtig is niet opgaat, is de Raad niet gebleken. Hieruit volgt dat appellante met het door het college gehanteerde tarief niet tekort is gedaan. Heropening onderzoek in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Pagina94-97
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2600
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekStudiefinanciering
TitelCentrale Raad van Beroep, 09-11-2012, 11/1415 WSF
CiteertitelRSV 2013/15
SamenvattingPartner - duuzaam gescheiden
Samenvatting (Bron)Herziening en terugvordering toeslag voor een één-oudergezinop de grond dat appellante sinds 14 juli 2007 gehuwd is en niet voldoet aan de toekenningsvoorwaarden. De rechtbank heeft, nu niet in geschil is dat de wens tot samenleving tussen de partners bestond, de vraag of appellante ten tijde hier van belang al dan niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot terecht beantwoord aan de hand van het tweede deel van het in het in 4.2 bedoelde arrest door de Hoge Raad geformuleerde criterium. Van een onjuiste uitleg van het criterium door de rechtbank is geen sprake. De beoordeling door de rechtbank heeft, gelet op hetgeen door appellante naar voren is gebracht, ook geleid tot een juiste conclusie. De in hoger beroep aangevoerde gronden en het betoog van appellante ter zitting van de Raad werpen geen ander licht op de feiten die aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd.
Pagina97-99
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2763
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekStudiefinanciering
TitelCentrale Raad van Beroep, 09-11-2012, 11/5999 WSF
CiteertitelRSV 2013/16
SamenvattingPartner - duurzaam gescheiden
Samenvatting (Bron)Herziening en terugvordering studiefinanciering. Niet voldaan aan de toekenningsvoorwaarden. Van appellante kan niet worden gezegd dat zij duurzaam gescheiden van haar echtgenoot heeft geleefd. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen (LJN AK9675), is voor de uitleg van het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ beslissend het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960. Dat de Belastingdienst en de Dienst Werk en Inkomen appellante beschouwen als alleenstaande ouder is niet relevant. De Minister is ten aanzien van de vaststelling en waardering van de ter zake dienende feiten en omstandigheden - in het kader van de vraag of sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven - niet gebonden aan het standpunt van een ander bestuursorgaan, dat niet is belast met de uitvoering van de Wsf 2000.
Pagina99-101
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2801
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArbeidsongeschiktheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 07-11-2012, 11/3161 ZW
CiteertitelRSV 2013/17
SamenvattingBeëindiging uitkering - maatgevende arbeid - Actualisering WIA-functies
Samenvatting (Bron)Beëindiging ZW-uitkering. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank niet of nauwelijks gemotiveerd is ingegaan op hetgeen ter zitting bij pleitnota naar voren is gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de actualisering van de WIA-functies niet geldt bij een hersteldverklaring in het kader van de ZW, maar verwijst voor haar oordeel noch naar wettelijke bepalingen noch naar jurisprudentie. Er is geen ruimte om als eis te stellen dat door middel van actualisering wordt aangetoond dat de in het verleden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geselecteerde functies nog bestaan ten tijde van de ongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de ZW. Dit ligt niet anders waarneer het gaat om in het kader van de Wet WIA geduide functies.
Pagina101-102
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2396
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 23-10-2012, 10/1633 WWB
CiteertitelRSV 2013/18
SamenvattingGeen brutering restvordering; verwijtbaarheid betrokkene met betrekking tot het tijdstip van terugbetaling ontbreekt.
Samenvatting (Bron)Brutering terugvordering bijstand. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het niet aan appellante valt te verwijten dat zij over 2007 teveel bijstand heeft ontvangen, nu dit het gevolg is geweest van de latere herziening van de voorlopige teruggaaf 2007 Inkomstenbelasting/ Premie volksverzekeringen door de Belastingdienst. Anders dan het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante evenmin verwijt treft dat zij op 31 december 2008 nog niet het volledige bedrag aan teveel verstrekte bijstand aan het college had terugbetaald. Het college is immers zelf - kennelijk met instemming van appellante en ter uitvoering van een betalingsregeling - eerst in april 2008, nadat in de daaraan voorafgaande periode de volledige aflossingscapaciteit was aangewend voor terugbetaling van bijzondere bijstand, begonnen met inhouding van het maximaal mogelijke bedrag op de bijstand van appellante. Uit de stukken blijkt niet dat het college appellante er op enig moment, bij het terugvorderingsbesluit of nadien, op heeft gewezen dat, voor zover de schuld niet op 31 december 2008 zou zijn afgelost, het restant zou worden gebruteerd en dus per saldo meer zou moeten worden terugbetaald. Het college heeft niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot brutering gebruik kunnen maken.
Pagina102-103
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2110
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 26-10-2012, 10/5238 WWB
CiteertitelRSV 2013/19
SamenvattingAfwijzing verzoek om vergoeding van immateriële schade - weigering WWB-uitkering in verband met niet meewerken aan re-integratietraject blijkt achteraf onrechtmatig, maar levert geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op.
Samenvatting (Bron)Afwijzing van verzoek om vergoeding van immateriële schade. Weigering WWB-uitkering in verband met niet meewerken aan reintegratietraject blijkt achteraf onrechtmatig.
Pagina103-107
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY3191
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 30-10-2012, 11/2036 WWB
CiteertitelRSV 2013/20
SamenvattingGedragingen betrokkene leiden tot maatregel 100% over één maand, maatregel wordt gespreid over twee maanden - verlaging 50% gedurende twee maanden is in geval van betrokkene een disproportionele maatregel.
Samenvatting (Bron)Oplegging maatregel: verlaging bijstand met 50% gedurende twee maanden. Niet in geschil is dat het traject bij Bureau & Werk een door het college aangeboden voorziening is gericht op arbeidsinschakeling en dat deze voorziening voortijdig is beëindigd. Het college heeft het aannemelijk kunnen achten op grond van de telefonische informatie dat de stageplek geen doorgang heeft gevonden door de opstelling van appellante tijdens dat gesprek. Appellante kwam ongemotiveerd over, stelde geen vragen en heeft geen interesse getoond. De maatregel was disproportioneel. Om recht te doen aan de persoonlijke omstandigheden van appellante, in het bijzonder de omstandigheid dat zij haar opleiding moet combineren met de zorg voor haar kind en in een moeilijke financiële positie verkeert als gevolg van schulden, had het in de rede gelegen dat het college de maatregel had gematigd tot 50% gedurende een maand, in plaats van de standaard maatregel te spreiden over twee maanden, waarmee in feite de maatregel van 100% over één maand is gehandhaafd. Toewijzing verzoek om vergoeding van wettelijke rente.
Pagina107-109
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY2132
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 13-11-2012, 11/812 WWB
CiteertitelRSV 2013/21
SamenvattingHuisbezoek - schending inlichtingenverplichting - geen schending medewerkingsverplichting
Samenvatting (Bron)Dat appellante haar medewerkingsverplichting niet is nagekomen en dat als gevolg van de schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting het recht op bijstand van appellante niet is vast te stellen, volgt de Raad niet. Vernietiging uitspraak. Vernietiging besluit. De Raad zal mede uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting, zelf voorziend, het besluit van 29 januari 2010 herroepen.
Pagina110-112
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY3482
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 27-11-2012, 10/6512 BBZ
CiteertitelRSV 2013/22
SamenvattingTerugvordering leenbijstand voor bedrijfskapitaal ingevolge Bbz 2004 - niet nakomen admistratieverplichting betekent niet dat leenbijstand ten onrechte is verleend.
Samenvatting (Bron)Terugvordering leenbijstand voor bedrijfskapitaal inclusief rente en voor de gemaakte kosten van levensonderhoud. Nu appellant in strijd met de op hem rustende verplichting geen administratie heeft overgelegd, kan door het niet bekend zijn van zijn inkomen over 2008 de hoogte van de bijstand niet definitief worden vastgesteld en kon niet worden vastgesteld of de aan appellant over 2008 verleende leenbijstand voor de kosten van levensonderhoud moet worden omgezet in bijstand om niet. Het college heeft daarom de over 2008 verleende leenbijstand voor de kosten van levensonderhoud terecht op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 van appellant teruggevorderd. Anders dan het college is de Raad van oordeel dat artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 in dit geval geen grondslag biedt voor de terugvordering van de gemaakte kosten van leenbijstand voor bedrijfskapitaal. Niet voldaan is aan de voorwaarde dat als gevolg van het niet nakomen van de verplichting om over 2008 een administratie over te leggen, de leenbijstand voor bedrijfskapitaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Het college heeft immers, ook ter zitting van de Raad, niet bestreden dat de leenbijstand voor het bedrijfskapitaal naar behoren is besteed. Dit neemt niet weg dat, gelet op artikel 47 van het Bbz 2004, de leenbijstand voor het bedrijfskapitaal terecht is teruggevorderd, nu appellant zich niet heeft gehouden aan de verplichting, opgenomen in het besluit van 13 december 2007 en de daarbij behorende schuldbekentenis van appellant, om met ingang van 1 december 2008 maandelijks een bedrag van € 168,75 af te lossen.
Pagina112-115
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY4470
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 27-11-2012, 10/6449 BBZ
CiteertitelRSV 2013/23
SamenvattingToetsingskader aanvraag om bijstand ingevolge Bbz 2004 na eerdere afwijzende aanvraag
Samenvatting (Bron)1) Afwijzing herhaalde aanvraag om bijstand op grond van het Bbz 2004 ingediend voor de kosten voor een extra bedrijfskrediet. Het college heeft deze aanvraag terecht met toepassing van art. 4:6 Awb afgewezen. 2) Afwijzing herhaalde aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Appellant heeft niet aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op het latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
Pagina115-117
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY4507
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 17-10-2012, 10/3061 AWBZ
CiteertitelRSV 2013/24
SamenvattingBuitenlandse klinieken - begrip 'inrichting' - verwijzingsvereiste
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag vergoeding van de kosten van opname in de Priory en in de Oberbergkliniek en de kosten gemaakt door Solutions. Voor de opname in de Priory in maart 2004 is niet gebleken van enige verwijzing van de huisarts, behandelend specialist of bedrijfsarts. Ook voor de opname in de Priory in juli 2004 is er geen verwijzing als bedoeld in artikel 8 van de AWBZ. De gestalttherapeut is geen huisarts of behandelend specialist, zodat zijn brief niet kan worden aangemerkt als een verwijzing. Voor de opname in de Oberbergkliniek blijkt uit het journaal van de huisarts dat op 22 december 2004 in overleg met de Jellinekkliniek in Amsterdam is geadviseerd tot een detoxbehandeling, welke op 9 januari 2005 in de Oberbergkliniek is verleend. Uit het journaal blijkt verder dat de huisarts daarvoor destijds een verklaring aan de Oberbergkliniek heeft geschreven. In een mail van 3 september 2012 heeft de huisarts bevestigd dat hij appellant naar de Oberbergkliniek heeft verwezen. Met inachtneming van de ratio van artikel 8, eerste lid, van de AWBZ is hiermee voldoende recht gedaan aan de doelstelling van het vereiste van een verwijzing. Gelet op de door appellant onderbouwde wachttijd bij de Jellinekkliniek en de door CZ vermelde gemiddelde wachttijden, die de Treeknormen ruim overschrijden, acht de Raad niet aannemelijk dat CZ appellant destijds binnen de Treeknormen voor een detoxbehandeling en voortgezette behandeling zou hebben kunnen bemiddelen naar een gecontacteerde zorgaanbieder. Het feit dat appellant pas na jaren om toestemming heeft verzocht kan gevolgen hebben voor eventuele bewijsnood aan de zijde van CZ, maar daarvan is de Raad niet gebleken. CZ heeft bij de voorbereiding van de bestreden beslissing en ook na het specifieke verzoek van de Raad niet onderzocht hoe lang destijds de wachttijden voor behandeling bij de door haar genoemde instellingen waren. Het slechts melden dat bij tijdige aanvraag om toestemming CZ had kunnen interveniëren bij zorgaanbieders is niet genoeg. Dit betekent dat CZ niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor appellant ten tijde in geding binnen de maximale wachttijden volgens de Treeknormen een identieke of even doeltreffende zorg bij een gecontracteerde instelling voorhanden was, zodat CZ de toestemming voor de op 9 januari 2005 aangevangen opname in de Oberbergkliniek niet had mogen weigeren.
Pagina117-122
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY1363
Artikel aanvragenVia Praktizijn