Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 06-05-2013
Aflevering 5
TitelHof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 21-02-2013, C-46/12
CiteertitelJB 2013/74
SamenvattingBurgerschap van de Unie. Vrij verkeer van werknemers. Beginsel van gelijke behandeling. Afwijking van beginsel van gelijke behandeling voor studiefinanciering in vorm van studiebeurs of -lening. Burger van de Unie die in gastlidstaat studeert. Arbeid in loondienst die vóór en na begin van opleiding is verricht. Hoofddoel van betrokkene bij zijn aankomst in gastlidstaat. Effect op zijn kwalificatie als werknemer en op zijn recht op studiebeurs.
(L.N. / Styrelsen for Videregaende Uddannelser og Uddannelssesstotte)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 februari 2013. # L. N. tegen Styrelsen for Videregaende Uddannelser og Uddannelsesst?tte. # Verzoek om een prejudiciele beslissing: Ankenaevnet for Statens Uddannelsesst?tte - Denemarken. # Burgerschap van de Unie - Vrij verkeer van werknemers - Beginsel van gelijke behandeling - Artikel 45, lid 2, VWEU - Verordening (EEG) nr. 1612/68 - Artikel 7, lid 2 - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 24, leden 1 en 2 - Afwijking van beginsel van gelijke behandeling voor studiefinanciering in vorm van studiebeurs of -lening - Burger van de Unie die in gastlidstaat studeert - Arbeid in loondienst die voor en na begin van opleiding is verricht - Hoofddoel van betrokkene bij zijn aankomst in gastlidstaat - Effect op zijn kwalificatie als werknemer en op zijn recht op studiebeurs. # Zaak C-46/12.
Pagina432-439
UitspraakECLI:EU:C:2013:97
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 11-02-2013, 201211710/2/R2
CiteertitelJB 2013/75
SamenvattingNiet tijdig beslissen op aanvraag. Dwangsom bij niet tijdig beslissen. Dwangsom, hoogte. Besluit omvat meer vergunningen.
Samenvatting (Bron)Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2012, heeft de stichting beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de colleges op haar bezwaarschrift van 22 juli 2012, gericht tegen het besluit van deze colleges van 19 juni 2012 waarbij aan RWE vergunning krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is verleend voor het oprichten, in werking nemen en houden en regulier onderhoud van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven.
Pagina439-442
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ1630
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 27-02-2013, 201113453/1/A2
CiteertitelJB 2013/76
SamenvattingBuiten invorderingstelling ouderbijdragen. Privéleven. Unierecht. Grondrecht EU.
Samenvatting (Bron)BESTUURSRECHT OVERIG. Wet op de jeugdzorg. Afwijzing aanvraag om buiten invorderingstelling van de ouderbijdragen is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het LBIO is door aan de afwijzing ten grondslag te leggen dat, anders dan bij WWB-uitkeringen, bij een UWV-uitkering geen vermogenstoets plaatsvindt, ingegaan op de stelling van appellante dat de haar toekomende WAO-uitkering op één lijn is te stellen met de uitkering, bedoeld in art. 71b, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit, noch op die dat eenvoudig viel vast te stellen dat haar inkomen en het ontbreken van vermogen het niveau van de WWB-uitkering niet te boven gaan. Gelet op het bepaalde in art. 94 Grondwet moest het LBIO onderzoeken of de toepassing van art. 71b van het Uitvoeringsbesluit jegens appellante in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval strijd met art. 8 EVRM oplevert en die bepaling derhalve in zoverre buiten toepassing diende te worden gelaten. Het LBIO heeft dat onderzoek niet verricht.
Pagina442-444
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ2516
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 27-02-2013, 201202693/1/A1
CiteertitelJB 2013/77
SamenvattingBeslissing op bezwaar. Reformatio in peius. Toetsing, ex nunc. Uitzondering.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 mei 2010 heeft het college geweigerd [wederpartij] ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruiken van het pand op het perceel [locatie] te Enkhuizen (hierna onderscheidenlijk: het pand en het perceel) ten behoeve van ondergeschikte horeca.
Pagina444-447
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ2518
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-03-2013, 201110325/1/V2
CiteertitelJB 2013/78
SamenvattingGriffierecht. Griffierecht, verzuim. Griffierecht, vrijstelling.
Samenvatting (Bron)Met de heffing van het griffierecht in bestuursrechtelijke zaken heeft de wetgever onder meer beoogd dat rechtzoekenden aan de hand van de daaraan verbonden kosten een zorgvuldige afweging maken of het zin heeft een zaak aan de bestuursrechter voor te leggen (zie Kamerstukken II, 1984/85, nr. 3, blz. 6 en Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervan uitgegaan dat heffing van griffierecht niet tot gevolg mag hebben dat aan bepaalde groepen rechtzoekenden in feite de toegang tot de bestuursrechter wordt ontnomen (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 125). Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgever is uitgegaan van gevallen waarin de betrokkenen over de financiële middelen beschikken om het verschuldigde griffierecht te betalen, en dus in staat zijn de daaruit voortvloeiende last af te wegen tegen het nut van het voeren van een gerechtelijke procedure. In het algemeen kan worden aangenomen dat de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht, inclusief de thans daarbij behorende bedragen aan griffierecht, van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Dit laat echter onverlet dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. In een dergelijk geval kan de hiervoor in overweging 2.1 bedoelde, door de wetgever beoogde, afweging naar haar aard niet plaatsvinden. Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, welk belang mede ten grondslag ligt aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, kan daarom in een dergelijk geval ook buiten de werkingssfeer van de genoemde artikelen niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Binnen het kader van de hier toepasselijke wettelijke regeling kan dit worden bereikt door aan te nemen dat de betrokkene in deze gevallen met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 51, vierde lid van de Wet op de Raad van State.
Pagina447-449
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ4443
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-03-2013, 201110455/1/A3
CiteertitelJB 2013/79
SamenvattingWob-verzoek ouders om inzage in en afschrift van het dossier van onder toezicht gestelde en uit huis geplaatste kinderen bij het Bureau Jeugdzorg. Bijzondere aan de Wob derogerende verstrekkingsregeling. Opschorting beslistermijn. Dwangsom. Verplichte doorzending bezwaar als beroepschrift. BIG-registratiegegevens.
Samenvatting (Bron)Het verzoek heeft een ruimere strekking dan tot inzage en afschrift krachtens de Wjz. Gelet op de artt. 49 tot en met 51 van die wet en de geschiedenis van de totstandkoming ervan, is daarmee beoogd de geheimhouding en bekendmaking van bescheiden met betrekking tot de jeugdige te regelen. De wettelijke vertegenwoordigers van de jeugdige hebben niet zonder meer inzage in en krijgen niet zonder meer afschrift van bescheiden met betrekking tot de jeugdige. Indien het belang van de jeugdige zich daartegen verzet, worden de bescheiden niet verstrekt. Daarbij gaat het volgens de MvT bijvoorbeeld om een situatie, waarin het terstond verstrekken van de informatie over de jeugdige met zich kan brengen dat de wettelijke vertegenwoordiger de jeugdige aan de nodige zorg onttrekt. Ook kan het gaan om gevallen waarin moet worden gevreesd voor het toebrengen van fysieke of psychische schade aan de jeugdige (Kamerstukken II, 2001/2002, 27 842, blz. 75). Op de voet van art. 50, lid 2 van de Wjz kon aan wederpartijen inzage in, dan wel afschrift van de bescheiden uit de dossiers van de kinderen worden verstrekt, tenzij het belang van de kinderen zich daartegen verzette. Daarbij diende een afweging plaats te vinden tussen het belang van de ouders en dat van de kinderen. Zodanige belangenafweging blijft achterwege bij de beoordeling van een verzoek op grond van de Wob. Openbaarmaking zou tot een doorkruising van de in de Wjz neergelegde regeling tot inzage in, dan wel de verstrekking van afschrift van de bescheiden met betrekking tot de kinderen leiden. Gezien het vorenstaande, heeft Bureau Jeugdzorg de Wob terecht niet op het verzoek toegepast. Het verzoek om verstrekking van de BIG-registratiegegevens betreft gegevens die openbaar zijn en op de website zijn te raadplegen, zodat deze gegevens niet op de voet van de Wob openbaar kunnen worden gemaakt.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina449-455
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ3368
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-03-2013, 201204472/1/A2
CiteertitelJB 2013/80
SamenvattingNadeelcompensatie. Nadeel, redelijkerwijs ten laste van degene die schade lijdt. Exploitatieovereenkomst, niet verlengd. Vertrouwensbeginsel. Eigendom, ontneming.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat een verzoek van [appellante] om nadeelcompensatie afgewezen.
Pagina455-457
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ3398
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 07-03-2013, 201209346/3/R2
CiteertitelJB 2013/81
SamenvattingKennisgeving via internet (website). Geschikte wijze van kennisgeving. Uitgangspunt van nevenschikking. Verplichting van ten minste één niet-elektronische vorm van kennisgeving. Afwijkend wettelijk voorschrift. Terugwerkende kracht provinciale verordening. Toetsing op criteria verbindendheid verordening: strijd met een hoger wettelijk voorschrift of met een algemeen rechtsbeginsel. Rechtszekerheidsbeginsel. Geen verzuimherstel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 13 augustus 2012, kenmerk 2012-000111, heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de uitbreiding van het veebestand en de bouw van een nieuwe pluimveestal aan de [locatie] te Aalten.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina457-464
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ4007
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 13-03-2013, 201107207/1/A2, 201107202/1/A2 en 201209565/1/A2
CiteertitelJB 2013/82
SamenvattingBelanghebbende. Belang, rechtspersoon. Verdedigingsbegisnel. Vrijheid van godsdienst.
Samenvatting (Bron)Bij afzonderlijke besluiten van 21 juli 2009 heeft het college monumentenvergunningen verleend aan de Stichting Rijksmuseum Amsterdam voor het demonteren en verwijderen van een orgelkas uit de Koorkerk te Middelburg en het plaatsen van een vervangende orgelkas.
Pagina464-468
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ3972
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 20-03-2013, 201206016/1/A1
CiteertitelJB 2013/83
SamenvattingDwangsom, invordering verbeurde -. Last onder dwangsom, gedeeltelijk voldoen aan -. Invordering, bijzondere omstandigheden om van - verbeurde dwangsom af te zien. Matiging, dwangsom.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van een dwangsom van [appellant] van € 5.000,00.
Pagina468-470
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ4924
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 20-03-2013, 201207503/1/R2
CiteertitelJB 2013/84
SamenvattingVooringenomenheid. Weigering herziening bestemmingsplan. Beïnvloeding besluitvorming door raadslid. Gelegenheid die hem rechtstreeks aangaat.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij is geweigerd een bestemmingsplan te herzien. Appellant kan zich niet verenigen met het besluit van de raad en voert hiertoe aan dat dit in strijd is met art. 2:4 Awb en art. 28 van de Gemeentewet. (…) Niet in geschil is dat het door appellant bedoelde raadslid woonachtig is op een perceel dat aan de noordoostzijde slechts door een weg wordt gescheiden van het perceel van appellant. Het verzoek van appellant tot herziening van het geldende bestemmingsplan is op 7 november 2011 door de raad behandeld. Het desbetreffende raadslid was aanwezig bij deze raadsvergadering, maar heeft niet deelgenomen aan de beraadslaging en stemming hierover. Het verzoek is afgewezen, waartegen appellant bezwaar heeft aangetekend. De beslissing op bezwaar werd genomen in de raadsvergadering van 26 juni 2012. Het desbetreffende raadslid was wederom aanwezig bij de vergadering en heeft wel deelgenomen aan de stemming over het bezwaar. Met de kleinst mogelijke meerderheid is het besluit van 7 november 2011 met een nadere motivering gehandhaafd. Ten aanzien van de beweerdelijke schending van art. 2:4, lid 2 Awb overweegt de Afdeling dat deze bepaling ertoe strekt de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip "persoonlijk" is blijkens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van art. 2:4 Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 55) gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. In aanmerking genomen dat het hier gaat om besluitvorming door de gemeenteraad die een belangenafweging vergt waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, ligt het in de rede voor de invulling van het begrip "persoonlijk belang" aansluiting te zoeken bij art. 28, lid 1, onder a, van de Gemeentewet. Deze bepaling dient strikt te worden uitgelegd, nu daarbij het fundamentele recht van een raadslid om deel te nemen aan een stemming wordt ingeperkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 februari 2013 (LJN: BZ0796) volgt dus uit art. 2:4 Awb in het algemeen niet dat een persoon die deel uitmaakt van een democratisch gekozen bestuursorgaan zoals de gemeenteraad en die bij een besluit belanghebbende is als bedoeld in art. 1:2, lid 1 Awb, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dit zou afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger en daarmee aan het democratisch proces. Er kunnen zich evenwel bijkomende omstandigheden voordoen die maken dat de behartiging van het persoonlijk belang van een raadslid zodanig aan de orde is bij het onderwerp van de besluitvorming dat hij daaraan niet behoort deel te nemen. Weliswaar kan de gemeenteraad niet verhinderen dat een lid deelneemt aan de besluitvorming en aan stemmingen, maar deelname van een lid kan er bij aanwezigheid van zo’n persoonlijk belang wel toe leiden dat de bestuursrechter tot het oordeel moet komen dat het desbetreffende besluit is genomen in strijd met art. 2:4 Awb. De conclusie dat het betrokken bestuursorgaan in strijd met deze bepaling een besluit heeft genomen, kan echter pas worden getrokken indien aannemelijk is dat de betrokken volksvertegenwoordiger de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed. In dit geval zijn bijkomende omstandigheden als hiervoor bedoeld niet aanwezig. Als zodanig is onvoldoende dat het desbetreffende raadslid, die mogelijk belanghebbende is in de zin van art. 1:2 Awb, heeft afgezien van deelname aan de beraadslaging en stemming over het primaire verzoek. Nu bijkomende omstandigheden in dit geval niet aanwezig zijn, bestaat, ook al is het besluit genomen met de kleinst mogelijke meerderheid, geen aanleiding voor het oordeel dat het betrokken raadslid heeft gehandeld in strijd met art. 28, lid 1, onder a, van de Gemeentewet en de raad daarmee met art. 2:4 Awb.
AnnotatorL.J.M. Timmermans
Pagina470-476
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ4957
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 26-02-2013, 11/7019 WIJ + 12/1577 WIJ
CiteertitelJB 2013/85
SamenvattingSchoolverlaterskorting niet in strijd met het discriminatieverbod. Geen strijd met waarborg art. 8 EVRM.
Samenvatting (Bron)Inkomensvoorziening alleenstaande ouder. Schoolverlaterskorting. Korting is niet in strijd met discriminatieverbod. Buitenwettelijk begunstigend beleid. Afstemming op WSF-norm. Schoolverlaterskorting is evenmin in strijd met waarborg artikel 8 EVRM. Heffingskorting is in aanmerking te nemen inkomen.
Pagina476-480
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ2321
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 27-02-2013, 11/4217 WW-T + 11/5471 WW-T
CiteertitelJB 2013/86
SamenvattingToezichthouder als bedoeld in art. 5:11 Awb. Positie toezichthouder. Rapport toezichthouder. Afwijzing verzoek horen getuigen.
Samenvatting (Bron)Tussenuitspraak. Onderzoek naar de omvang van de werkzaamheden van appellant vanaf september 2008 is door het Uwv niet verricht. Het Uwv is niet nagegaan of andere werkzaamheden die eigen zijn aan zelfstandig ondernemerschap in combinatie met de in- en verkoopwerkzaamheden in september 2008 al wel het aannemen van werkzaamheden van appellant als zelfstandige gedurende een werkweek met een omvang van ten minste 45,8 uur rechtvaardigen. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering. Het Uwv wordt opdragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. Dat betekent dat in een nieuw besluit tot uitgangspunt moet worden genomen dat van werkzaamheden van appellant als zelfstandige sprake is vanaf 9 september 2008 en dat de omvang van die werkzaamheden moet zijn vastgesteld op basis van een schatting waaraan een voldoende en zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt.
Pagina480-484
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ3704
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-03-2013, 10/2258 WWB + 10/2259 WWB + 13/916 WWB e.a.
CiteertitelJB 2013/87
SamenvattingTussenuitspraak. Niet terugkomen van zonder voorbehoud gegeven oordeel tussenuitspraak.
Samenvatting (Bron)Het college hanteert ten aanzien van de uitoefening van zijn bevoegdheid tot terugvordering beleidsregels neergelegd in de Beleidsregels terug- en invordering Wet werk en bijstand (2006). Op grond van die beleidsregels wordt in het geval van schending van de inlichtingenverplichting, behoudens dringende redenen, de ten onrechte of teveel betaalde bijstand teruggevorderd. Van dringende redenen is volgens de beleidsregels sprake in zeer bijzondere, individuele omstandigheden. Geen sprake van dringende redenen. Vernietiging uitspraak. Vernietiging besluit van 14 augustus 2009. Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2012, zoals aangevuld bij besluit van 29 november 2012, ongegrond.
Pagina484-486
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ3747
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-03-2013, 11/4577 WW + 11/4578 WW + 11/4579 WW
CiteertitelJB 2013/88
SamenvattingNiet ten nadele afwijken van beleidsregel. Intrekking deeltijd-WW met terugwerkende kracht. Geen bijzondere omstandigheden.
Samenvatting (Bron)Betrokkenen zijn in aanmerking gebracht voor deeltijd-WW. Appellant heeft de WW-uitkeringen van betrokkenen met terugwerkende kracht ingetrokken. Volgens appellant is uit door werkgeefster van deze betrokkenen verstrekte urenopgaven gebleken dat betrokkenen geen arbeidsurenverlies hebben geleden van ten minste vijf uur per week. Raad: Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de Rb. terecht heeft geoordeeld dat ten aanzien van betrokkenen art. 4, lid 1 van de Beleidsregels van toepassing is. Voorop wordt gesteld dat het uitgangspunt is van art. 4:84 Awb dat een bestuursorgaan in door een beleidsregel voorziene gevallen niet van die beleidsregel afwijkt. Voor situaties waarin geen sprake is van toedoen van de verzekerde, waaronder begrepen niet-nakoming van de verplichting om inlichtingen te verstrekken of medewerking te verlenen, bevat art. 4, lid 1 van de Beleidsregels een uitzondering op de hoofdregel dat een uitkering wordt ingetrokken met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop niet langer recht op de uitkering bestaat. Aan deze bepaling ligt onder meer de notie ten grondslag dat een uitkering niet met terugwerkende kracht wordt ingetrokken in de situatie waarin de verzekerde er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat hij op die uitkering recht had. Daarmee wordt een categorale invulling aan het vertrouwensbeginsel ten behoeve van de verzekerde gegeven. Toepassing van art. 4, lid 1 van de Beleidsregels leidt ertoe dat intrekking van een uitkering niet mogelijk is vóór de dag waarop appellant voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat ten onrechte uitkering is verstrekt maar niet later dan de ingangsdatum van schorsing van de uitkering. Het standpunt van appellant dat art. 4, lid 1 van de Beleidsregels niet voor de hier aan de orde zijnde situaties is geschreven, wordt niet gevolgd. Appellant miskent dat deze bepaling juist beoogt het vertrouwen van verzekerden, aan wie een uitkering is toegekend en die mochten menen dat zij daar ook recht op hadden, te beschermen. Voor de toepasselijkheid van de bepaling is de stelling van appellant, dat het werkgeefster van betrokkenen redelijkerwijs duidelijk heeft kunnen zijn dat betrokkenen geen recht hadden op deeltijd-WW, wat daarvan ook zij, niet relevant. Behoudens het bepaalde over verrekening met of terugvordering van een andere uitkering in art. 4, lid 2, wordt in de Beleidsregels niets gezegd over de financiële gevolgen van een intrekking en wie wel en wie niet daarvan de lasten zullen dragen. De Rb. heeft gezien vorenstaande terecht geoordeeld dat op betrokkenen art. 4, lid 1 van de Beleidsregels van toepassing is. Appellant heeft niet naar voren gebracht dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 4:84 Awb die afwijking van art. 4, lid 1 van de Beleidsregels ten nadele van betrokkenen zou kunnen rechtvaardigen. De beslissing van de Rb. om de intrekking van de uitkeringen van betrokkenen te beperken tot de periode vanaf de dag waarop de intrekking aan betrokkenen is meegedeeld tot en met 9 mei 2010, is juist.
Pagina486-488
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ3433
Artikel aanvragenVia Praktizijn