AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 22-06-2013
Aflevering 25
TitelHoge Raad, 19-02-2013, 12/02235
CiteertitelAB 2013/177
SamenvattingGeen verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet.
Samenvatting (Bron)Art. 2.7, tweede lid, APV Amsterdam 2008. Deels onverbindend i.v.m. art. 2 en 3 Opiumwet? Art. 2.7, tweede lid, APV Amsterdam 2008 strekt blijkens de daarop gegeven toelichting en zijn plaatsing in de APV tot het voorkomen van aantasting van openbare orde, het beteugelen van overlast en het bevorderen van de veiligheid op de openbare weg. Daartoe is strafbaar gesteld het zich op of aan de weg ophouden onder zodanige omstandigheden dat dit ‘zich ophouden’ ten doel heeft het kopen of te koop aanbieden van (onder meer) middelen a.b.i. de art. 32 en 3 Opiumwet. Voor strafbaarheid ingevolge deze bepaling is geen strafwaardige betrokkenheid bij het kopen of te koop aanbieden van verdovende middelen vereist. Gelet op de artt. 121 en 149 Gemeentewet is de Raad van de gemeente Amsterdam niet buiten zijn verordende bevoegdheden getreden door voormeld verbod op te nemen in de APV. Anders dan het middel betoogt, staat de Opiumwet niet in de weg aan de verbindendheid van deze APV-bepalingen. Conclusie AG: anders.
AnnotatorJ.G. Brouwer , A.E. Schilder
Pagina1043-1051
UitspraakECLI:NL:HR:2013:BY5725
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Rotterdam, 31-01-2013, 10/234940-12
CiteertitelAB 2013/178
SamenvattingBlowverbod in APV onverbindend wegens strijd met art. 3, aanhef en onder c Opiumwet.
Samenvatting (Bron)Proefproces Rotterdams blowverbod. Artikel 3.3.4 van de APV Rotterdam 2008 (verbod openlijk gebruik drugs op de weg) is een verboden duplicatie van de strafbepalingen in de Opiumwet. De Opiumwet bevat een absoluut geformuleerd en daarmee uitputtend bedoeld verbod op het ‘aanwezig hebben’ van hennepproducten. Als het gaat om een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram dan is er geen sprake van een misdrijf maar wel van een overtreding. De term ‘gebruik’ uit de APV impliceert ‘aanwezig hebben’. Nu het gaat om de strafbaarstelling van dezelfde gedragingen als reeds bestreken door de Opiumwet, wordt in het geheel geen aanvulling toegestaan door de gemeentelijke wetgever, dus ongeacht het motief dat daaraan ten grondslag zou worden gelegd. Aanvulling via de APV is niet geoorloofd nu daarmee de hogere regeling van de Opiumwet wordt doorkruist. Dat gelet op de Aanwijzing Opiumwet in beginsel niet strafrechtelijk wordt opgetreden tegen het aanwezig hebben van hennepproducten tot maximaal 5 gram voor eigen gebruik en er dus op dat punt sprake is van een nationaal gedoogbeleid, maakt niet dat daardoor die ruimte voor aanvulling door de gemeentelijke wetgever alsnog wordt gecreëerd. De APV-bepaling is daarom onverbindend. Als gevolg hiervan kan het bewezenverklaarde feit niet worden gekwalificeerd zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In dezelfde zin Raad van State op 13 juli 2011 (LJN BR1425) ten aanzien van de onverbindendheid van het Amsterdamse blowverbod (artikel 2.18, vijfde lid APV Amsterdam 2008).
AnnotatorJ.G. Brouwer , A.E. Schilder
Pagina1051-1059
UitspraakECLI:NL:RBROT:2013:BZ0314
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 10-04-2013, 201201337/1/A3
CiteertitelAB 2013/179
SamenvattingOpenbaarheid. Betrekkingen van Nederland met andere staten en internationale organisaties. Begrip staat met betrekking tot Somaliland.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van het Memorandum of Understanding (hierna: het MoU) tussen de Nederlandse autoriteiten en de de facto autoriteiten van Somaliland afgewezen.
AnnotatorP.J. Stolk
Pagina1059-1062
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ7635
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 24-04-2013, 201202429/1/A3
CiteertitelAB 2013/180
SamenvattingBelanghebbende. Criteria afstand, zicht en ruimtelijke uitstraling.
Samenvatting (Bron)Op 11 januari 2011 heeft de staatssecretaris gereageerd op het verzoek van [appellant] om handhaving van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw).
AnnotatorR. Ortlep
Pagina1062-1066
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ8400
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 27-03-2013, 201201417/1/A4
CiteertitelAB 2013/181
SamenvattingFunctionele dader.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij het college zijn beslissing om op eerdere datum spoedeisende bestuursdwang toe te passen bestaande uit het treffen van maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding en tot opruiming van de verontreiniging van het oppervlaktewater, op schrift heeft gesteld. De Afdeling stelt vast dat voor het in het oppervlaktewaterlichaam brengen van een olieachtige substantie een vergunning ingevolge art. 6.2, lid 1, aanhef en onder a, van de Waterwet is vereist en dat deze niet is verleend. Appellant betoogt dat de Rb. ten onrechte heeft overwogen dat hij als overtreder van art. 6.2, lid 1, aanhef en onder a, van de Waterwet kan worden aangemerkt, nu hij niet degene is die feitelijk verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater heeft gebracht en de verontreiniging hem evenmin kan worden toegerekend. Hij wijst erop dat derden zich onbevoegd toegang tot zijn vaartuig hebben verschaft en een slang hebben doorgesneden, waardoor het vaartuig is gezonken. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van 15 oktober 2008 (LJN: BF8999) dat wat betreft de overtreding van art. 6.2, lid 1, aanhef en onder a, van de Waterwet, overtreder is degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt. In de eerste plaats is dat degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve overtreder zijn. Vaststaat dat het vaartuig van appellant door handelingen van derden is gezonken en dat appellant derhalve niet fysiek de handelingen heeft verricht waardoor verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht zijn gekomen. Niet gebleken is dat appellant opdracht heeft gegeven tot het verrichten van deze handelingen dan wel dat deze hem anderszins kunnen worden toegerekend. De enkele omstandigheid dat het zijn vaartuig betreft is daartoe onvoldoende. De Rb. heeft dan ook niet onderkend dat appellant geen overtreder is en dat het college ten onrechte ten laste van hem spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast.
AnnotatorF.R. Vermeer
Pagina1066-1070
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ7463
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 06-03-2013, 201207960/1/A3
CiteertitelAB 2013/182
SamenvattingBij een heroverweging in bezwaar geldt als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het college een aanvraag van [appellant] om vergunning voor het plaatsen van verwijsborden afgewezen.
AnnotatorL.M. Koenraad
Pagina1070-1075
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ3381
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 28-09-2012, 201205423/1/A3
CiteertitelAB 2013/183
SamenvattingPrejudiciële vragen naar de geldigheid van de verplichting om bij de aanvraag van een paspoort of reisdocument vingerafdrukken af te staan, en naar de mogelijkheid om deze vingerafdrukken te gebruiken voor een ander doel dan voor de afgifte van het document.
Samenvatting (Bron)De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in vier hogerberoepszaken zogenoemde prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg. Het gaat om zaken waarin de burgemeesters van Den Haag, Nuth, Skarsterlân en Amsterdam een aanvraag voor een paspoort of identiteitskaart niet in behandeling hadden genomen, omdat de aanvragers weigerden de daarvoor verlangde vingerafdrukken af te geven. De Raad van State wil van het Hof in Luxemburg weten of de Europese verordening, die lidstaten van de Europese Unie verplicht tot het opnemen van vingerafdrukken in paspoorten en reisdocumenten, in strijd is met het recht op privacy. Zie ook BX8646, BX8647 en BX8654.
AnnotatorA.M. Klingenberg
Pagina1075-1086
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8644
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Noord-Holland, 19-04-2013, 12/4740
CiteertitelAB 2013/184
SamenvattingUitkering door de Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio valt niet onder een publieke taak en is geen besluit.
Samenvatting (Bron)De Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio kan niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van de uitoefening van enig openbaar gezag. Daartoe wordt het volgende overwogen. Niet in geschil is dat aan de Stichting geen overheidstaak is opgedragen ter uitvoering waarvan haar publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Er dient derhalve van te worden uitgegaan dat de Stichting haar beslissingen over het verstrekken van uitkeringen aan individuele schrijnende gevallen niet neemt ter uitoefening van enig openbaar gezag. Voorts is de conclusie is dat er bij de Stichting geen sprake is van bijzondere omstandigheden op het vlak van taakuitoefening en besteding van financiële middelen voor schrijnende gevallen, zodat de beslissingen die de Stichting in dat kader neemt niet plaatsvinden ter uitoefening van openbaar gezag.
AnnotatorJ.A.F. Peters
Pagina1086-1090
UitspraakECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8741
Artikel aanvragenVia Praktizijn