Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 08-07-2013
Aflevering 8
TitelHof van Justitie van de Europese Unie, 11-04-2013, C-260/11
CiteertitelJB 2013/123
SamenvattingVerdrag van Aarhus. Toegang tot de rechter in milieuzaken. Begrip "niet buitensporig kostbare" gerechtelijke procedures. Beoordelingscriteria.
(The Queen / Envirement Agency)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 april 2013.#The Queen, op verzoek van David Edwards en Lilian Pallikaropoulos tegen Environment Agency e.a.#Verzoek van de Supreme Court of the United Kingdom om een prejudiciele beslissing.#Milieu - Verdrag van Aarhus - Richtlijn 85/337/EEG - Richtlijn 2003/35/EG - Artikel 10 bis - Richtlijn 96/61/EG - Artikel 15 bis - Toegang tot rechter inzake milieuaangelegenheden - Begrip ,niet buitensporig kostbare' gerechtelijke procedures.#Zaak C-260/11.
Pagina705-712
UitspraakECLI:EU:C:2013:221
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 05-12-2012, 201107020/1/A3
CiteertitelJB 2013/124
SamenvattingWob-verzoek. Nadere specificatie. Politiegegevens. Strafdossiers. Verwerking van strafvorderlijke gegevens. Informatieregime strafvordering. Lex specialis. Reikwijdte bijzondere en uitputtende regeling. Sepotbeslissing. Verzoek om persvoorlichting. Inzagerecht betrokkene. Gegevensverstrekking aan derden. Wob. Wpg. Wjsg. WvSv art. 365. Aanwijzing voorlichting, opsporing en vervolging.
Samenvatting (Bron)Gedeeltelijke afwijzing door korpsbeheerder van verzoek van appellant om openbaarmaking van alle mutaties en processen-verbaal uit de eerste zes maanden van 2008 die betrekking hebben op discriminatie. Ter zitting heeft de korpsbeheerder het standpunt ingenomen dat de stukken uit voormelde overige dossiers politiegegevens bevatten, zodat het verzoek van appellant mede had moeten worden beoordeeld op grond van de Wpg. De Wpg bevat een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in art. 1, aanhef en onder a, van die wet (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 in zaak nr. 201107561/1/A3, LJN: BX6514). Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 september 2010 in zaak nr. 200910242/1/H3, LJN: BN8578), dient daarbij te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50). De Afdeling heeft met toepassing van art. 8:29, lid 5 van de Awb kennisgenomen van de niet-verstrekte gegevens uit de overige dossiers. Naar het oordeel van de Afdeling moeten deze gegevens, op zichzelf dan wel bezien in de context van de documenten waarin ze zijn opgenomen en in combinatie met andere gegevens, worden aangemerkt als gegevens betreffende geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen. Nu deze gegevens voorts in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt, moeten ze worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van art. 1, aanhef en onder a, van de Wpg. In zoverre heeft de korpsbeheerder het verzoek van appellant derhalve ten onrechte beoordeeld op grond van de Wob. De Rb. heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het aldus vernietigde gedeelte van het besluit van 11 mei 2010 in stand te laten. De niet-verstrekte gegevens uit de overige dossiers hebben, naar niet in geschil is, geen betrekking op appellant. Deze gegevens kunnen daarom niet worden aangemerkt als hem betreffende politiegegevens in de zin van art. 25, lid 1 van de Wpg en kunnen niet met toepassing van die bepaling aan appellant worden verstrekt. Nu de betrokken gegevens evenmin op grond van enige andere bepaling van de Wpg aan appellant kunnen worden verstrekt, heeft de korpsbeheerder terecht - zij het op onjuiste gronden - geweigerd die gegevens aan appellant te verstrekken.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina712-725
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY5104
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 24-04-2013, 201202458/1/A2 en 201202462/1/A2
CiteertitelJB 2013/125
SamenvattingBelastingdienst/Toeslagen. Kinderopvangtoeslag. Digitale aanvragen door een derde. Toekenning. Voorschotten. Overmaking op rekening derde. Terugvordering. Elektronische handtekening. DigiD. Betrouwbaarheid. Risico identiteitsfraude bij de aanvrager. Systeemfraude toeslagsysteem. Opsporingsverzoek FIOD. Afzien van horen wegens kennelijke ongegrondheid bezwaar. Evenredigheidsbeginsel. Griffierechten.
Samenvatting (Bron)Vast staat dat de Belastingdienst op 5 maart 2010 een digitale aanvraag om tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009 en 2010 heeft ontvangen op naam en adres van appellant. Voor het indienen daarvan is vereist dat deze door de aanvrager met zijn DigiD wordt ondertekend. DigiD is een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich kan identificeren op websites van de overheid. Nu de aanvraag op naam van appellant is gedaan, moet het er in beginsel voor worden gehouden dat de aanvraag door hem is ingediend, of dat de aanvraag is ingediend door iemand aan wie appellant zijn DigiD ter beschikking heeft gesteld. In het laatste geval zijn de aanvragen aan appellant toe te rekenen. De gebruikersnaam en het wachtwoord voor de DigiD zijn immers strikt persoonlijk. Het voorgaande laat onverlet dat ter zitting is komen vast te staan dat het gedurende een beperkte periode in 2010 mogelijk is geweest om met een DigiD een aanvraag in te dienen op naam van een ander. De Belastingdienst heeft niet kunnen achterhalen of appellant ten tijde van de aanvraag de beschikking heeft gehad over een DigiD en met gebruik van wiens DigiD de aanvragen namens appellant zijn ingediend. Het kan dan ook niet uitgesloten worden geacht dat een derde door middel van een door hem aangemaakte DigiD een aanvraag op naam van appellant heeft ingediend, zonder dat appellant hiervan op de hoogte was. In dat geval zijn de aanvragen niet aan appellant toe te rekenen. Daarbij komt dat, zoals de Belastingdienst voorts heeft aangegeven, de FIOD geen uitputtend onderzoek heeft gedaan naar de betrokkenheid van de personen op wier naam de aanvragen kinderopvangtoeslag zijn gedaan en dat geen onderzoeksbevindingen beschikbaar zijn waaruit betrokkenheid van appellant kan worden afgeleid. Bovendien zijn ook andere gevallen bekend waarbij B.V. toeslagen op naam dan wel met de DigiD van anderen heeft aangevraagd. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst op grond van de beschikbare gegevens de aanvragen dan ook niet aan appellant mogen toerekenen. Dit betekent dat de Belastingdienst in dit geval de reeds uitbetaalde voorschotten niet van appellant mocht terugvorderen.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina725-736
LinkVolledige tekst annotatie (overkleeft-verburg.nl)
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ8406
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 01-05-2013, 201203787/1/A3
CiteertitelJB 2013/126
SamenvattingDealersoverlastgebied. Verwijderingsbevel. Openbare orde. Verbindendheid, van lagere regelgeving. Ambtshalve beoordeling. Rechtseenheid.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 29 maart 2011 heeft de burgemeester op grond van artikel 2.9A van de Algemene plaatselijke verordening Amsterdam 2008 (hierna: de Apv) aan [appellant] een bevel gegeven om zich uit dealeroverlastgebied DOG 1.1 te verwijderen en zich met ingang van 2 april 2011, 00.01 uur gedurende drie maanden niet in dit gebied op te houden (hierna: verwijderingsbevel).
Pagina736-739
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ9045
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-05-2013, 201303403/1/V4
CiteertitelJB 2013/127
SamenvattingTussenuitspraak. Appellabeliteit.
Samenvatting (Bron)Het hoger beroep is gericht tegen een tussenuitspraak van de Rb. als bedoeld in art. 8:104, lid 3, onder a, van de Awb. Hiertegen kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rb. als bedoeld in art. 8:66, lid 1, art. 8:67, lid 1, of een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in art. 8:86, lid 1, van die wet, hoger beroep worden ingesteld. Van een dergelijke uitspraak is geen sprake. Dat aan de tussenuitspraak een rechtsmiddelenvoorlichting is toegevoegd, waarin ten onrechte is vermeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling, doet hieraan niet af. De vreemdeling kan immers alsnog, tegelijkertijd met het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rb. als bedoeld in art. 8:66, lid 1, art. 8:67, lid 1, of een uitspraak van de voorzieningenrechter, als bedoeld in art. 8:86, lid 1 van de Awb, hoger beroep instellen tegen de tussenuitspraak.
Pagina739-740
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ9735
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 08-05-2013, 201202898/1/A1
CiteertitelJB 2013/128
SamenvattingVooringenomenheid. Verlening vrijstelling en bouwvergunning. Betrokkenheid wethouders ruimtelijke ordening bij besluitvorming met een indirect persoonlijk belang. Niet deelgenomen aan beraadslaging en stemming en bij de beslissing op bezwaar geen wethouder meer.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend Kortenhoef, sectie [], nummer [], te Kortenhoef.
AnnotatorL.J.M. Timmermans
Pagina740-751
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ9747
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-05-2013, 201201261/1/R2
CiteertitelJB 2013/129
SamenvattingVaststelling bestemmingsplan. Belanghebbende, rechtspersoon. Belang, statutaire doelstelling.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 november 2011, kenmerk B11.000318, heeft de raad het bestemmingsplan "Randmeerzone (8060)" vastgesteld.
Pagina751-759
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA0162
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-05-2013, 201207122/1/A1
CiteertitelJB 2013/130
SamenvattingDevolutieve werking hoger beroep. Buitenwettelijke finale geschilbeslechting. Vaststellen nieuwe begunstigingstermijn na alsnog ongegrondverklaring van beroep.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het college Scharloo Beheer een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van de in het water aangebrachte palen en vlonder op het perceel de Kerkvaartsehaven achter de percelen Scharlo 10 tot en met 20a te Waspik.
AnnotatorL.J.M. Timmermans
Pagina759-764
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA0154
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-05-2013, 201208497/1/A1
CiteertitelJB 2013/131
SamenvattingOmgevingsrecht privaatrechtelijke belemmering. Privaatrechtelijke belemmering, erfdienstbaarheid. Rechterlijke gebondenheid, horizontale.
Samenvatting (Bron)Tussen partijen is niet in geschil dat blijkens de transportakte van 29 juni 1957 op het perceel locatie 3, ten laste van het perceel van locatie 1, een erfdienstbaarheid is gevestigd, die een verbod inhoudt om op het lijdende erf een ander huis te bouwen dan het huis dat is ontworpen volgens tekening van architect H.A. Reinders te Amsterdam, zodat op dat perceel nimmer enige andere opstal mag worden opgetrokken dan het huis, ontworpen volgens de aan deze akte gehechte tekening. De uitleg van de erfdienstbaarheid en de vraag of het bouwplan daarop een inbreuk maakt is aan de orde geweest in een kort geding bij de Rb. Haarlem. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 13 juni 2012 onder meer overwogen dat de vorderingen van wederpartijen om appellant A te gebieden de erfdienstbaarheid strikt na te volgen en hem te verbieden op het perceel enige opstal op te richten en/of aanwezig te hebben, anders dan voorgeschreven in de erfdienstbaarheid, te vergaand zijn en neerkomen op een declaratoire uitspraak omtrent het bestaan en de inhoud van de erfdienstbaarheid, waarvoor in kort geding geen plaats is. Om aan het spoedeisend belang van wederpartijen tegemoet te komen, heeft de voorzieningenrechter beslist dat appellant A geen uitvoering mag geven aan de omgevingsvergunning, totdat de bodemrechter onherroepelijk zal hebben beslist op de vraag of de erfdienstbaarheid zulks toelaat, dan wel onherroepelijk zal hebben beslist over wijziging of opheffing van de erfdienstbaarheid. Appellanten hebben inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt over de uitleg van de erfdienstbaarheid en de wijziging dan wel opheffing daarvan. De Rb. heeft onder deze omstandigheden in het vonnis in kort geding ten onrechte grond gezien voor het oordeel, dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. Gegrond hoger beroep.
Pagina764-767
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA0144
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 22-05-2013, 201203867/1/A3
CiteertitelJB 2013/132
SamenvattingGebiedsverbod. Grondslag. Grondslag, algemeen verbindend voorschrift.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 27 april 2011 heeft de burgemeester [appellant] bevolen zich van 29 april 2011 tot en met 28 juli 2011 te verwijderen en verwijderd te houden uit het Horeca Concentratie Gebied in Tilburg (hierna: het gebiedsverbod) op:
Pagina767-770
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA0633
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 22-05-2013, 201204033/1/A3
CiteertitelJB 2013/133
SamenvattingOpenbaarheid bestuur. Politiegegevens. Verkeersovertredingen. Document, bevattende politiegegevens en andere gegevens. Document, opgesteld in het kader van uitvoering politietaak. Stukken, reeds eerder openbaargemaakt op grond van Wob Besluit.
Samenvatting (Bron)Bij besluiten van 7 februari 2011, 11 februari 2011 en 14 februari 2011 hebben de korpsbeheerders van onderscheidenlijk de politieregios Zeeland, Gelderland-Zuid en Utrecht verzoeken van [appellant] om verstrekking van alle stukken die betrekking hebben op verkeersovertredingen van twintig met naam genoemde bewindspersonen sinds 1 januari 2008 afgewezen.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina770-775
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA0634
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 24-04-2013, 12/3904 WIA + 12/3905 WIA
CiteertitelJB 2013/134
SamenvattingGeen feiten van aanmerkelijk belang. Expertiserapport. Niet opnieuw horen.
Samenvatting (Bron)Loonsanctie. Nu er geen verplichting geldt tot het opnieuw horen indien na de hoorzitting nieuwe informatie wordt verkregen of een deskundige wordt ingeschakeld, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat artikel 7:9 van de Awb is geschonden. Voldoende steun voor het oordeel dat werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Appellant is er terecht van uitgegaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever is gelegen.
Pagina776-778
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ8641
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 25-04-2013, 11/6940 AW + 11/6941 AW + 11/6942 AW
CiteertitelJB 2013/135
SamenvattingBesluit. Appellabele handeling. Rechtsgevolg.
Samenvatting (Bron)De Raad is met de minister en de rechtbank van oordeel dat sprake was van een zodanige impasse dat de minister bevoegd was appellant op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR eervol ontslag op andere gronden te geven. Ook wordt het oordeel van de rechtbank gedeeld dat het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhouding in gelijke mate aan beide partijen is te wijten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister mocht volstaan met toekenning van de minimale vergoeding bij een ontslag op andere gronden en niet gehouden was een zogenoemde plus toe te kennen. Wat betreft het buitengewoon verlof wordt, met de rechtbank, geoordeeld dat de minister voor de verlening en vervolgens verlenging van dat verlof toereikende grondslag kon vinden in de noodzaak om te onderzoeken, hoe appellant de hand had weten te leggen op de vertrouwelijke notitie van 26 januari 2009. De waarschuwing om zich gedurende het buitengewoon verlof niet te begeven in de gebouwen van de RACM, kan niet gekwalificeerd worden als een besluit of appellabele handeling in de zin van de Awb.
Pagina779-782
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ8787
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 01-05-2013, 11/2736 WWB + 11/2801 WWB
CiteertitelJB 2013/136
SamenvattingGeen vergoeding kosten in bezwaar. Afwijking wegens bijzondere omstandigheden.
Samenvatting (Bron)Geen vergoeding kosten in bezwaar. Toepassing artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht.
AnnotatorJ.H. Keinemans
Pagina782-790
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ9827
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 01-05-2013, 12/5772 WW
CiteertitelJB 2013/137
SamenvattingAanvang bezwaartermijn. Bekendmaking. Termijnoverschrijding. Geen maatregelen voor tijdige en adequate doorzending van aan oude adres verzonden post. Geen afspraken gemaakt over informatie per e-mail.
Samenvatting (Bron)Datum daadwerkelijke terpostbezorging betwist. Geen twijfel over door Uwv gestelde verzenddatum. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.
Pagina790-792
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ9158
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 03-05-2013, 11/6286 AOW
CiteertitelJB 2013/138
SamenvattingDetentie. Stopzetten AOW-pensioen. Geen strijd met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM.
Samenvatting (Bron)De Svb heeft het ouderdomspensioen van appellant beëindigd op de aan art. 8b AOW ontleende grond dat appellant gedetineerd is. Raad: Evenals de Rb. is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit leidt tot een inbreuk op het eigendomsrecht van appellant, maar niet tot schending van art. 1 van het Eerste Protocol. De door appellant aangevochten inbreuk op zijn eigendomsrecht is bij wet voorzien, nu deze inbreuk direct volgt uit toepassing van het dwingendrechtelijke art. 8b van de AOW. Tot art. 8b van de AOW per 1 juli 2009 in werking trad, werd er onderscheid gemaakt tussen aan de ene kant gedetineerden met een uitkering, die ingevolge de Wsg gedurende detentie wordt stopgezet, en aan de andere kant gedetineerden met een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Tot dat moment voorzag de AOW namelijk niet in de beëindiging van ouderdomspensioenen gedurende detentie. Toepassing van de Wsg leidt volgens vaste rechtspraak in overwegende mate niet tot schending van art. 1 van het Eerste Protocol (CRvB 18 juni 2004, LJN: AP4680;12 november 2004, LJN: AR6512, 14 juli 2005, LJN: AT9595 en 2 december 2005, LJN: AU7320). Uit de MvT bij art. 8b van de AOW (Kamerstukken II, 31 525, nr. 3) is af te leiden dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het onderscheid tussen gedetineerden met een ouderdomspensioen en gedetineerden met andere sociale uitkeringen op te heffen, omdat het de bedoeling van de wetgever is dat voortaan geen enkele categorie gedetineerden gedurende detentie vermogen op kan bouwen dankzij uit de collectieve middelen bekostigde uitkeringen. De Raad acht dit een legitiem doel dat mede kan worden nagestreefd door toepassing van art. 8b van de AOW. Er is dan ook geen grond om de toepassing van art. 8b van de AOW in het kader van een toetsing aan het Eerste Protocol anders te beoordelen dan de toepassing van de Wsg. Met betrekking tot de stelling van appellant, dat hij recht heeft op een volledig ouderdomspensioen over de periode waarin hij gedetineerd was omdat hij zijn hele arbeidzame leven premies heeft betaald, merkt de Raad op dat de AOW is gebaseerd op een omslagstelsel. Met de premies voor de AOW die appellant gedurende zijn arbeidzame leven heeft betaald zijn derhalve ouderdomspensioenen bekostigd van verzekerden voor de AOW die de pensioengerechtigde leeftijd eerder hebben bereikt dan appellant. Het ouderdomspensioen van appellant wordt bekostigd uit de premies voor de AOW die moeten worden opgebracht door de huidige generaties werkenden en uit andere collectieve middelen. Gelet op de beweegredenen van de wetgever en de ruime beoordelingsmarge die de Staat in deze toekomt, kan niet staande worden gehouden dat aan art. 8b van de AOW een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het ingeroepen fundamentele recht, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de gekozen middelen en het beoogde doel. Van feiten of omstandigheden die meebrengen dat toepassing van art. 8b van de AOW voor appellant leidt tot een individual and excessive burden is niet gebleken.
Pagina793-795
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ9462
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 07-05-2013, 11/3387 WWB + 12/4713 WWB
CiteertitelJB 2013/139
SamenvattingHerstel verzuim. Hoger beroep per e-mail.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand buiten behandeling is gesteld. De Raad overweegt onder meer dat voor het einde van de hogerberoepstermijn per e-mailbericht hoger beroep is ingesteld. Uit art. 8:40a van de Awb en art. 1, lid 1 van het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter, in samenhang met art. 21, lid 1 van de Beroepswet, vloeit voort dat het niet is toegestaan op deze manier hoger beroep in te stellen. Uit de artikelen 8:40a, 2:15, lid 1 en 6:6, aanhef en onder b, van de Awb, in samenhang met art. 21, lid 1 van de Beroepswet volgt dat het hoger beroep als gevolg hiervan eerst niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen. Nu het verzuim op 9 juni 2011 is hersteld, bestaat geen aanleiding het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad vindt voor dit standpunt steun in de uitspraken van de ABRS van 29 augustus 2012 (LJN: BX5940 en LJN BX5972).
Pagina795-798
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ9982
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 07-05-2013, 12/657 WWB
CiteertitelJB 2013/140
SamenvattingZelfstandig schadebesluit. Connexiteit. Materiële en immateriële schade.
Samenvatting (Bron)Deze uitspraak is gerectificeerd met ECLI:NL:CRVB:2013:1500. De gerectificeerde tekst is opgenomen in ECLI:NL:CRVB:2013:1697, de onderstaande tekst is niet meer geldig.
Pagina798-804
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ9627
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-04-2013, AWB 10/340 AWB 10/344
CiteertitelJB 2013/141
SamenvattingElektronische dienstverlening en verkoop op afstand. Bestuurlijke boete, matiging. Overtreder. Vermindering proceskosten.
Samenvatting (Bron)Overtreding artikelen 8.2 en 8.5 Whc. Hoogte boetes in beroep ten onrechte gematigd. Proceskostenveroordeling verminderd.
Pagina804-815
UitspraakECLI:NL:CBB:2013:BZ7807
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelNationale Ombudsman, 28-02-2013, 2013/014
CiteertitelJB 2013/142
SamenvattingSubsidieregeling. Subsidieplafond. Collectieve aanvragen. Budgetreservering. Informatieverstrekking.
(Verzoeker / Agentschap.nl)
Pagina815-819
Artikel aanvragenVia Praktizijn