Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 03-03-2014
Aflevering 8
RubriekVooraf
TitelWeerzin
CiteertitelNJB 2014/411
SamenvattingDe beslissing van de Leidse burgemeester Henri Lenferink om huisvesting te bieden aan de zedendelinquent Benno L na ommekomst van diens gevangenisstraf leidde tot heftige reacties. Juist in het aangezicht van de afgestrafte, niet (meer) gevaarlijke zedendelinquent heeft de overheid daarom een bijzondere verantwoordelijkheid – een verantwoordelijkheid die van door weerzin overmande doorsnee burgers niet kan worden verwacht.
Auteur(s)Y. Buruma
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelConstitutionele toetsing in de West
CiteertitelNJB 2014/412
SamenvattingSint Maarten – het kleinste en minst bevolkte land van het Koninkrijk – kent een heus constitutioneel hof. Op 8 november 2013 wees dit Hof zijn eerste arrest. Dit heeft niet alleen curiositeitswaarde maar is voor Nederlandse juristen ook om inhoudelijke redenen interessant. Het arrest geeft een idee hoe constitutionele toetsing in Nederland eruit zou kunnen zien. Bovendien formuleert het Hof enkele interessante ‘uitgangspunten’ die het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid in acht zal nemen. Tot slot beantwoordt het arrest rechtsvragen waarover ook de Nederlandse rechter zich mogelijk nog zal moeten buigen, zoals de vraag naar de verenigbaarheid van levenslange gevangenisstraf met het EVRM.
Auteur(s)R.J.B. Schutgens , J.J.J. Sillen
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelDigitale inhoud en consumentenkooprecht - Een groot bezwaar en een kleine wijziging
CiteertitelNJB 2014/413
SamenvattingMet de voorgestelde wijze van implementatie van de Europese Richtlijn consumentenrechten worden de bepalingen over consumentenkoop grotendeels van toepassing op digitale inhoud die niet op materiële dragers wordt geleverd. Hiermee lijkt het consumentenkooprecht van toepassing te worden op alle overeengekomen leveringen van digitale inhoud. Vanuit de literatuur, belangenorganisaties en vervolgens de Eerste Kamer is kritisch gereageerd op de onhanteerbaarheid van een dergelijke bepaling. Met een kleine aanpassing van het implementatievoorstel kan aan alle ter berde gebrachte bezwaren tegemoet worden gekomen.
Auteur(s)E.D.C. Neppelenbroek
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEssay
TitelLeugens in de gehandicaptenzorg - De regels, het toezicht en de bouwwereld
CiteertitelNJB 2014/414
SamenvattingVan oudsher kende Nederland een goede institutionele zorg voor gehandicapten met zo’n 100 zorginstellingen. In de jaren negentig is hier verandering in gekomen met de invoering van het, uit het buitenland en vanuit de psychiatrie overgewaaide, concept van ‘community care’. Gehandicapten zouden moeten integreren in de samenleving en zelfstandig moeten wonen in reguliere woonwijken. Prachtig gelegen instellingen voerden met dit beleid als onderliggend motief een uitzettingsbeleid van gehandicapten teneinde hun terrein voor andere (winstgevender) doeleinden open te kunnen stellen. Nu het idee van community care een mislukking is gebleken, de financieel-economische crisis tot een bouwstop heeft geleid en talloze onderzoeken vraagtekens zetten bij de naleving van de Wet Toelating Zorginstellingen – in het bijzonder bij het vereiste leefwensenonderzoek – is het hoog tijd voor een politieke ommezwaai.
Auteur(s)M. Malsch
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelMag een spermadonor bepalen wie zijn zaad krijgt? - Reactie op advies van het College voor de rechten van de mens
CiteertitelNJB 2014/415
SamenvattingBegin dit jaar bracht het kersverse College voor de rechten van de mens advies uit over de vraag of spermabanken discrimineren als zij bij het ter beschikking stellen van donorzaad rekening houden met de wensen van de donor. Die wensen liggen ondermeer op het gebied van gezinssamenstelling, fysieke kenmerken, gedrag, opleiding en religieze achtergrond van de ontvangers van zijn zaad.
Auteur(s)A.C. Hendriks
LinkVolledige tekst (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelDe onzichtbare cassatieschriftuur
CiteertitelNJB 2014/416
SamenvattingWaarom wordt het stuk waarmee het debat voor de Hoge Raad wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen worden opgeworpen waarover de AG en de Strafkamer zich vervolgens uitlaten, niet meegenomen in de publicatie van het arrest? Een arrest kan werkelijk beter worden begrepen wanneer zichtbaar is hoe de klacht(en) luidde(n) waarop wordt beslist.
Auteur(s)D. Doorenbos
LinkVolledige tekst (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 05-12-2013, appl. nr. 45076/05
CiteertitelNJB 2014/417
SamenvattingArtikel 2 EVRM. Positieve verplichtingen. Toereikendheid regelgevend kader gezondheidszorg. Effectief onderzoek naar medische fouten na overlijden patiënt. CASE OF ARSKAYA v. UKRAINE
Samenvatting (Bron)Preliminary objection dismissed (Article 35-1 - Exhaustion of domestic remedies);Violation of Article 2 - Right to life (Article 2-1 - Effective investigation) (Procedural aspect);Violation of Article 2 - Right to life (Article 2 - Positive obligations) (Procedural aspect);Non-pecuniary damage - award
UitspraakECLI:CE:ECHR:2013:1205JUD004507605
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 05-12-2013, appl. nr. 52806/09 en 22703/10
CiteertitelNJB 2014/418
SamenvattingUitbreiding positieve verplichtingen onder art. 8 EVRM. Nationale autoriteiten hadden moeten verzekeren dat essentiële informatie aan klagers was verstrekt, teneinde de risico’s voor hun gezondheid te kunnen onderzoeken. Schending art. 8 EVRM. CASE OF VILNES AND OTHERS v. NORWAY
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;No violation of Article 2 - Right to life (Article 2 - Positive obligations;Article 2-1 - Life) (Substantive aspect);No violation of Article 3 - Prohibition of torture (Article 3 - Degrading treatment;Inhuman punishment;Positive obligations) (Substantive aspect);Violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8 - Positive obligations;Article 8-1 - Respect for private life);No violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8 - Positive obligations;Article 8-1 - Respect for private life);Pecuniary damage - claim dismissed;Non-pecuniary damage - award
UitspraakECLI:CE:ECHR:2013:1205JUD005280609
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/419
SamenvattingAppartementsrechten. Uitleg splitsingsstukken. Wat wordt in de splitsingsakte bedoeld met de ‘gemeenschappelijke tuin’? HR: 1. Uitleg naar objectieve maatstaven. Vooropstelling: zie hoofdtekst. 2. Situatie ter plaatse. Indien splitsingsstukken die voor verschillende uitleg vatbaar zijn, verwijzen naar feitelijke kenmerken van het splitsingsobject, is het niet in strijd met een uitleg naar objectieve maatstaven om deze stukken mede aan de hand van waarneming van die feitelijke kenmerken uit te leggen. Voorts kan kennisneming van de situatie ter plaatse van belang zijn voor de beantwoording van de vraag welke uitleg van de splitsingsstukken tot de meest aannemelijke rechtsgevolgen leidt. Ook in dit opzicht kan het meewegen van de plaatselijke situatie dus verenigbaar zijn met een objectieve uitleg van de splitsingsstukken.
Samenvatting (Bron)Splitsing in appartementsrechten. Uitleg akte van splitsing. HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522. Uitleg mede aan de hand van waarneming van feitelijke kenmerken indien daarnaar is verwezen voor in verschillende uitleg vatbare splitsingsstukken? Kennisneming van situatie ter plaatse bij vaststelling meest aannemelijke rechtsgevolgen verenigbaar met objectieve uitleg?
UitspraakECLI:NL:HR:2014:337
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/420
SamenvattingPand. Parate executie. De bank zegt een kredietovereenkomst met een winkelier op en stelt de winkelier in de gelegenheid om de verpande winkelvoorraad door middel van een opheffingsuitverkoop te gelde te maken. Vervolgens ‘verrekent’ de bank de schuld uit de kredietovereenkomst met de opbrengsten van de opheffingsuitverkoop. De winkelier gaat kort daarna failliet en komt vervolgens in de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder vordert betaling van de verkoopopbrengsten aan de boedel op de grond dat de ‘verrekening’ strijdig is met art. 54 Fw. HR: 1. Executoriale verkoop. Overeengekomen wijze. Het oordeel van het hof dat de winkelier en de bank een wijze van executoriale verkoop zijn overeengekomen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft de Haviltexmaatstaf niet miskend en heeft zijn oordeel voldoende gemotiveerd. 2. Verrekening. De bank heeft de schuld waarvoor het pandrecht was gevestigd, van de executieopbrengst afgehouden. Die handeling maakte nog onderdeel uit van de executoriale verkoop, en kan niet worden aangemerkt als een verrekening in de zin van art. 54 Fw.
Samenvatting (Bron)Bevoegdheid pandhouder tot parate executie, art. 3:248 lid 1 BW. Onderhandse executieverkoop door pandgever, art. 3:251 lid 2 BW (HR 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7109, NJ 2012/74 (ING/Hielkema q.q)). Pandhouder ook na faillissement gerechtigd tot executieopbrengst, art. 3:253 lid 1 BW. Geen verrekening in de zin van art. 54 Fw. Geen misbruik door bank van bijzondere positie in het girale betalingsverkeer (HR 8 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0457, NJ 1988/104 (Loeffen q.q./Bank Mees en Hope).
UitspraakECLI:NL:HR:2014:319
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/421
SamenvattingKosten van het geding in cassatie. Nakosten. HR: Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Aannemingsovereenkomst bouw kokermachine. Betekenis garantie productiesnelheid machine. Ontbinding contractueel uitgesloten? Bewijswaardering. Partijgetuigenverklaring. Tegenbewijsopdracht. Sluit garantie beroep op art. 7:760 BW uit? Deels toepassing art. 81 lid 1 RO. Nakosten (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237)? Wettelijke rente op proceskosten in cassatie.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:335
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/422
SamenvattingAppelprocesrecht. Reformatio in peius. Alimentatie. De rechtbank stelt de door de man te betalen partneralimentatie vast. De man gaat in appel, de vrouw niet. HR: Het hof mocht de alimentatie niet op een hoger bedrag bepalen dan de rechtbank had gedaan.
Samenvatting (Bron)Alimentatie. Procesrecht. Grenzen van de rechtsstrijd. Grieven met betrekking tot bepaalde periode verworpen. Verbod van reformatio in peius ter zake vaststelling alimentatie over die periode? Hoge Raad doet zelf zaak af.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:325
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/423
SamenvattingOnteigening. Vervolg op HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0761. Verwachtingswaarde. Complex. HR: De waarde van het onteigende wordt mede bepaald door een voldoende reële verwachting over een wijziging van de bestemming van het onteigende, waarvan ook sprake kan zijn indien deze verwachting haar grond vindt in een verwachte wijziging van de bestemming van omringende of aanliggende gronden. Dit geldt ook indien het onteigende geen onderdeel uitmaakt van een complex waartoe mede de omringende of aanliggende gronden behoren.
Samenvatting (Bron)Onteigening. Vervolg op HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0761. Waardering. Wordt waarde onteigende mede bepaald door verwachting over bestemmingswijziging van onteigende, en door verwachte bestemmingswijziging omringende of aanliggende gronden?
UitspraakECLI:NL:HR:2014:326
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/424
SamenvattingHuur bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW. Dringend eigen gebruik. Renovatie. Niet-kostendekkende exploitatie. In de plannen tot renovatie van een verouderd winkelcentrum keert de aldaar in een gehuurde ruimte gevestigde supermarkt niet terug. HR: De in HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190 (Van Helsdingen vs. Klein) neergelegde maatstaf voor de beëindiging van huur van woonruimte geldt niet voor de beëindiging van huur van bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW. Van de verhuurder van bedrijfsruimte kan in een geval als het onderhavige – waarin de noodzaak van renovatie niet ter discussie staat – niet worden gevergd dat hij een huurovereenkomst voortzet die na renovatie leidt tot een niet-kostendekkende exploitatie.
Samenvatting (Bron)Huur bedrijfsruimte. Na renovatie geen overeenstemming over nieuwe huurprijs. Vordering tot beëindiging huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik en ontruiming. Maatstaf art. 7:296 lid 1 onder b, 7:300 lid 3 BW. Verschil met bescherming huurder woonruimte (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190).
Pagina
UitspraakECLI:NL:HR:2014:338
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/425
SamenvattingHuwelijksgoederengemeenschap. Dubbele toedeling. HR: Het hof heeft twee keer het saldo van dezelfde bankrekening aan de vrouw toegedeeld. Deze dubbele toedeling is onbegrijpelijk.
Samenvatting (Bron)Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Onbegrijpelijk oordeel?
UitspraakECLI:NL:HR:2014:328
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/426
SamenvattingSchuldsaneringsregeling. Toelating. Het hof weigert verzoekster toe te laten tot de schuldsaneringsregeling op de grond dat onvoldoende aannemelijk is dat zij de verplichtingen naar behoren zal nakomen. HR: De motiveringsklachten slagen. De omstandigheden dat verzoekster 1. gezondheidsklachten heeft en 2. de Nederlandse taal niet goed beheerst, behoeven niet te beletten dat aan de verplichtingen uit een schuldsanering wordt voldaan.
Samenvatting (Bron)WSNP. Naar oordeel hof zal saniet verplichtingen schuldsaneringsregeling onvoldoende nakomen gelet op (i) gezondheidsklachten waarvan aard en ernst niet zijn vastgesteld en (ii) onvoldoende beheersen Nederlandse taal. Onvoldoende gemotiveerd oordeel? Belang gelet op ontstaan schulden niet te goeder trouw?
UitspraakECLI:NL:HR:2014:331
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-02-2014
CiteertitelNJB 2014/427
SamenvattingFaillissementsverzoek. HR: 1. Intrekking. Nu het hoger beroep tegen de afwijzing van het faillissementsverzoek was ingetrokken, van welke intrekking het hof kennis had behoren te nemen, was geen plaats voor een faillietverklaring. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. 2. Proceskosten. Voor een veroordeling van de Staat in de proceskosten biedt de wet geen mogelijkheid, nu de Staat niet in deze procedure is betrokken. De verzoeker zal terzake een nieuwe procedure moeten beginnen. 3. Faillissementskosten en salaris curator. Indien partijen en de curator onderling overeenstemming over de faillissementskosten en het salaris van de curator bereiken, kunnen zij desgewenst afzien van een beslissing dienaangaande van de Hoge Raad. Bij hun overleg kunnen zij desgewenst de Staat betrekken.
Samenvatting (Bron)Tussenarrest. Faillissementsrecht. Faillietverklaring op verzoek schuldeiser, nadat deze hoger beroep reeds had ingetrokken. Mogelijkheid om Staat in de proceskosten te veroordelen? Hoge Raad doet zelf zaak af, stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over faillissementskosten en salaris curator; art. 15 lid 3 Fw.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:336
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 04-02-2014
CiteertitelNJB 2014/428
SamenvattingVrijwillige terugtred art. 46b Sr: in casu geen vrijwillige terugtred van voorgenomen zware mishandeling door verdachte die in het bezit van een geladen vuurwapen bijna vier uur tevergeefs op het beoogde slachtoffer heeft gewacht en toen is weggegaan; dat het slachtoffer niet is verschenen is geen van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid.
Samenvatting (Bron)Vrijwillige terugtred, art. 46b Sr. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, zich bijna 4 uren in Alkmaar heeft bevonden en in het bezit van een geladen vuurwapen op het beoogde so. heeft gewacht. Het Hof heeft t.a.v. het beroep op vrijwillige terugtred overwogen dat niet méér aannemelijk is geworden dan dat verdachte na verloop van tijd is weggegaan en geoordeeld dat dit onvoldoende is voor vrijwillige terugtred. In zijn vaststellingen en overwegingen heeft het Hof mede tot uitdrukking gebracht dat het beroep op vrijwillige terugtred dient te worden verworpen omdat de voorgenomen zware mishandeling van so. niet is voltooid t.g.v. de, niet van de wil van verdachte afhankelijke, omstandigheid dat so. niet is verschenen. ’s Hofs verwerping van het beroep op de exceptie van art. 46b Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:232
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 04-02-2014
CiteertitelNJB 2014/429
SamenvattingSprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr en art. 313 Sv? Bij de beoordeling van die vraag dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Hoge Raad zet toetstingskader daarvoor uiteen. In casu blijft met toewijzing van de vordering om aan opzettelijk onjuiste belasting aangifte te doen (art. 69 lid 1 AWR) het opzettelijk niet doen van een aangifte toe te voegen (art. 69 lid 2 AWR) sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. 68 Sr.
Samenvatting (Bron)1. Vordering wijziging tll. en “hetzelfde feit” i.d.z.v. art. 68 Sr. Art. 69.1 en 69.2 AWR. Niet doen en onjuist/onvolledig doen van belastingaangifte. 2. Bewijsklacht. Ad. 1. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BM9102. De tll. onder 2, tweede onderdeel is toegesneden op art. 69.1 AWR en na de beoogde wijziging op zowel art. 69.1 AWR als art. 69.2 AWR. De onderscheiden delictsomschrijvingen strekken ter bescherming van hetzelfde rechtsgoed, te weten het bewerkstelligen van een juiste belastingheffing. In beide gevallen gaat het om een misdrijf. Weliswaar bedreigt de wet het ene misdrijf met een gevangenisstraf van max. 4 jaren, en het andere misdrijf met een gevangenisstraf van max. 6 jaren, maar het verschil is niet zodanig dat daaraan te dezen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. In aanmerking genomen dat het in beide gevallen gaat om het oningevuld retourneren van een drietal aangiftebiljetten vergezeld van een begeleidend schrijven van 2 mei 2006, is er geen verschil in aard en strekking van de verweten gedragingen. Het oordeel van het Hof dat door het toewijzen van de vordering wijziging tll. sprake blijft van "hetzelfde feit" i.d.z.v. art. 68 Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en is niet onbegrijpelijk. Ad. 2. Nu de bewijsmiddelen niet inhouden dat aan verdachte wat betreft de in de tll. bedoelde aangifte inkomstenbelasting 2002 de daartoe vereiste uitnodiging tot het doen van aangifte is gedaan, moet worden aangenomen dat dit onderdeel van de tll. a.g.v. een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De HR leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:228
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 04-02-2014
CiteertitelNJB 2014/430
SamenvattingPersonen wier identiteit niet blijkt art. 344a lid 3 Sv: dit omvat niet het geval waarin personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal van hun verklaringen, maar van wie vaststaat dat zij zodanig individualiseerbaar zijn dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige kan verzoeken. Getuige gehoord op de voet van art. 190 lid 3 Sv: de omstandigheid dat een getuige (verbalisant A 3018) ook is gehoord door de rechter-commissaris op de voet van art. 190 lid 3 Sv, brengt mee dat aan het gebruik van het proces-verbaal, houdende de verklaring van de getuige (verbalisant A 3018) dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Motivering art. 360 lid 1 Sv: daaruit dient de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken en voorts dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.
Samenvatting (Bron)Artt. 190, 344a, 360 Sv. De in art. 344a.3 Sv gebezigde term “personen wier identiteit niet blijkt” omvat niet een geval als i.c. waarin het gaat om personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de RC of ttz. kan verzoeken. De omstandigheid dat i.c. de betrokkene, een bevoegd opsporingsambtenaar behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de RC is gehoord ex art. 190.3 Sv brengt mee dat aan het gebruik van het p-v, houdende diens verklaring dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ex 360.1 Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet daaruit blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZD0799). Het Hof heeft met de aanduiding van de getuige als politiële pseudokoper kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een politieel infiltratieteam. Ook v.zv. het middel klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuige t.o.v. de RC over de inhoud van deze p-v’s te ondervragen en het Hof heeft vastgesteld dat verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:230
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 04-02-2014
CiteertitelNJB 2014/431
SamenvattingAfleggen verklaring tot instellen rechtsmiddel art. 449 en 450 Sv: de mogelijkheid om door het afleggen van zo’n verklaring een rechtsmiddel aan te wenden is gebonden aan de uren waarop de griffie van het gerecht geopend is of behoort te zijn. Aldus dient een per fax verzonden schriftelijke volmacht ter griffie te zijn begonnen binnen te komen vóór sluiting van de griffie op de laatste dag van de rechtsmiddeltermijn. De Hoge Raad benadrukt onder verwijzing naar het belang van rechtszekerheid de noodzaak tot het trekken van scherpe en vaste grenzen.
Samenvatting (Bron)Ontvankelijkheid h.b., artt. 449-451 Sv. H.b. wordt ingesteld door een verklaring af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt of door een door hem daartoe gevolmachtigde, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven, van welke verklaring ex art. 451 Sv door de griffier een akte wordt opgemaakt. Mede gelet daarop heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de mogelijkheid om door het afleggen van zo een verklaring een rechtsmiddel aan te wenden is gebonden aan de uren waarop de griffie ingevolge het daarop betrekking hebbende reglement geopend is of geopend behoort te zijn. Dat brengt mee dat een per fax verzonden schriftelijke volmacht a.b.i. art. 450 Sv aan een griffiemedewerker tot het voor verdachte aanwenden van een rechtsmiddel slechts dan kan worden aangemerkt als binnen de beroepstermijn ingediend, indien deze volmacht ter griffie is begonnen binnen te komen vóór sluiting van de griffie op de laatste dag van deze termijn. De HR benadrukt de noodzaak tot trekken van zo een scherpe en vaste grens en herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8587. In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de griffie van de Rb om 17.00 uur sloot, kan de klacht dat het Hof niet 17.06 uur maar 17.00 uur als tijdstip van ontvangst van de volmacht had moeten aanmerken, niet tot cassatie leiden.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:231
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 05-02-2014
CiteertitelNJB 2014/432
SamenvattingGeconcentreerde rechtsbescherming bestemmingsplan en ontheffing van provinciale omgevingsverordening. Ontheffingsbepaling in verordening ambtshalve in strijd met art. 4.1a Wet op de Ruimtelijke Ordening geoordeeld.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rolderstraat 8 Grolloo, Dierenpension De Open Ruimte" vastgesteld.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:333
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 12-02-2014
CiteertitelNJB 2014/433
SamenvattingOndanks tegemoetkoming geen proceskostenvergoeding.
Samenvatting (Bron)De rechtbank heeft met juistheid het verzoek van appellant afgewezen om Agis te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten nadat Agis was tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Bijzondere omstandigheden.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:397
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 12-02-2014
CiteertitelNJB 2014/434
SamenvattingAanmaning, geen rechtsmiddel mogelijk.
Samenvatting (Bron)Aanmaning om binnen twee weken het openstaande bedrag te betalen onder vermelding dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van appellant uit te voeren invorderingsmaatregelen, namelijk beslaglegging op zijn loon. Er is hier sprake van een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Awb, nu dit geheel past binnen de in dit artikel gegeven omschrijving. Er is weliswaar sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar dat dit besluit valt onder de uitzondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb. In samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kunnen tegen dit besluit daarom geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden aangewend.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:411
Artikel aanvragenVia Praktizijn