Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 09-10-2014
Aflevering 34
RubriekVooraf
TitelDerde landen?
CiteertitelNJB 2014/1768
SamenvattingDiverse EU-lidstaten, met name Frankrijk, Nederland en het VK, hebben ‘landen en gebieden overzee’ (LGO). De Unierechtelijke status van die LGO is al decennia lang hoogst schimmig. Soms worden zij aangemerkt als deel van hun lidstaat, soms als derde land en soms als iets geassocieerds er tussenin (tweede land?).
Auteur(s)P. Wattel
Pagina2345-2345
LinkVolledige tekst (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelDe Eerste Kamer en het politieke primaat van de Tweede Kamer - Lessen uit het buitenland
CiteertitelNJB 2014/1769
SamenvattingHet zittende kabinet heeft een meerderheid in de Tweede Kamer, maar niet in de Eerste Kamer. Al enkele keren heeft het concessies moeten doen aan niet-regeringsfracties wier steun in de Eerste Kamer noodzakelijk was om maatregelen aanvaard te krijgen. De fractieleider van de grootste regeringspartij ergert zich hieraan en vindt dat de senaat, als dit zo doorgaat, maar beter kan worden opgedoekt. Opdoeking is waarschijnlijk geen haalbare optie, maar voor een hernieuwde bezinning op de rol en positie van de Eerste Kamer is wel aanleiding, zeker nu de politieke ontwikkelingen het waarschijnlijk maken dat in de toekomst vaker met smalle coalities zal moeten worden gewerkt die in de Eerste Kamer geen meerderheid hebben. Ervaringen met tweekamerstelsels in andere landen leren dat conflicten tussen beide kamers in zo’n geval nogal eens op de spits worden gedreven, maar ook dat er methoden zijn om dat te voorkomen of te verzachten. Dat kan worden afgeleid uit een notitie die het kabinet op 26 september 2014 aan de beide Kamers heeft toegestuurd.
Auteur(s)E.C. Drexhage
Pagina2346-2355
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelHet zwarte gat in het politieke staatsrecht - Een conflictregeling voor het parlement
CiteertitelNJB 2014/1770
SamenvattingDe Eerste Kamer ligt onder vuur. Het kabinet Rutte II heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer en om de begrotingsplannen door de Senaat te krijgen, moest het kabinet op zoek naar steun van de oppositie. Die steun kreeg zij van D66, CU en SGP, die daarmee een machtige rol in de Eerste én Tweede Kamer kregen. Onlangs dreigde de ChristenUnie bijvoorbeeld nog haar steun in te trekken vanwege de strafbaarstelling van illegaliteit. Dat ging net goed, maar het kabinet wordt zo wel in het nauw gedreven. De Eerste Kamer kan immers alle kabinetsplannen tegenhouden. In dit artikel geeft de auteur een moderne oplossing voor dit oude constitutionele probleem, dat nu ongekend actueel is en in dit nummer ook al door Bettie Drexhage aan de orde is gesteld. Op deze plaats zal betoogd worden dat de invoering van een conflictregeling de verhoudingen in het parlement beter duidt en recht doet aan de essentiële rol van de Eerste Kamer.
Auteur(s)E. Korevaar
Pagina2356-2361
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelDe vergoeding van leegstandschade in het faillissement van de huurder
CiteertitelNJB 2014/1771
SamenvattingUit recente rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat art. 39 Fw in het faillissement van de huurder een bijzonder regime oplevert voor de aanspraak van de verhuurder op een overeengekomen vergoeding van gederfde huurtermijnen. Dat regime zal naar verwachting gevolgen hebben voor de vastgoedpraktijk, nu hieruit volgt dat de boedel voor deze schade niet kan worden aangesproken. Zelfs niet via de omweg van het regres door een derde die zich voor de verplichtingen van de huurder garant had gesteld.
Auteur(s)M.P. Verdonk
Pagina2362-2368
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelReactie op ‘Enige observaties naar aanleiding van de zaak Martijn’
CiteertitelNJB 2014/1772
SamenvattingIn NJB aflevering 24 reageert Snijder op het betoog van Brouwer in NRC Handelsblad van 25 april 2014, dat het verbieden van een vereniging een zaak van de wetgever is en niet van de rechter. In deze reactie komt Brouwer op de kwestie terug. Hij licht de verhouding wetgever en rechter ingeval van het beperken van de verenigingsvrijheid toe en stelt vervolgens dat - anders dan Snijder betoogt - de rechter zich onvoldoende terughoudend heeft opgesteld in het geval van de zaak Martijn.
Auteur(s)J.G. Brouwer
Pagina2369-2369
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelNaschrift
CiteertitelNJB 2014/1773
SamenvattingSnijder geeft in dit naschrift aan dat hij in zijn eerdere artikel (NJB 2014/1174) heeft willen aangeven het niet eens te zijn met de bewering van Brouwer in NRC Handelsblad dat de Hoge Raad tot een verbod van de Vereniging Martijn zou zijn gekomen, zonder aandacht te besteden aan het grondwettelijk kader van dat verbod. Snijder loopt in dit naschrift gedetailleerd de juridische analyse van Brouwer in diens reactie na (in deze aflevering, NJB 2014/1772). Hij legt uit dat in zijn ogen de beslissing van de Hoge Raad juist wel blijk geeft van 'uiterst terughoudend' optreden.
Auteur(s)H.J. Snijders
Pagina2370-2371
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 26-06-2014, 65192/11 en 65941/11
CiteertitelNJB 2014/1774
SamenvattingRecht op respect voor privé- en gezinsleven. Draagmoederschap. Niet-erkenning van in het buitenland vastgesteld wettelijk ouderschap. Schending recht op respect voor privéleven van betrokken kinderen. Geen schending recht op respect voor gezinsleven van wensouders of kinderen. CASE OF MENNESSON v. FRANCE
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;No violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8-1 - Respect for family life);Violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8-1 - Respect for private life);Non-pecuniary damage - award
UitspraakECLI:CE:ECHR:2014:0626JUD006519211
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 26-06-2014, 71398/12
CiteertitelNJB 2014/1775
SamenvattingArt. 3 EVRM. Uitzetting. Verbod op marteling, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Geen schending. Het tijdelijk terugsturen van een homoseksueel naar Libië in afwachting van de behandeling van een aanvraag om familiehereniging is geen schending van art. 3 EVRM. Art. 8 EVRM. Recht op eerbiediging van privé-, familie en gezinsleven. Geen schending. CASE OF M.E. v. SWEDEN
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;No violation of Article 3 - Prohibition of torture (Article 3 - Expulsion) (Conditional) (Libya)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2014:0626JUD007139812
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1776
SamenvattingProcesreglement gerechtshoven. Roljournaal. De advocaat van de appellant verzoekt om uitstel voor het indienen van de memorie van grieven. Op 3 april 2013 vermeldt het roljournaal abusievelijk dat de zaak is aangehouden tot 7 mei 2013. Op 4 april 2013 wordt dit hersteld, waarna het roljournaal alsnog vermeldt dat de zaak is aangehouden tot 16 april 2013 (partijperemptoir). Op 16 april 2013 dient de advocaat van de appellant geen memorie van grieven in. Het hof verleent akte van niet-dienen verleent en verwerpt het appel. HR: De advocaat van de appellant mocht afgaan op (niet-correcte) informatie in het roljournaal.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; Landelijk procesreglement gerechtshoven. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Onjuiste vermelding in roljournaal door administratieve vergissing. Functie roljournaal. Vertrouwen advocaat op juistheid van (niet-correcte) vermelding in roljournaal van het op de rol verhandelde.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2813
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1777
SamenvattingBuitengerechtelijke kosten. Dubbele redelijkheidstoets. No cure no pay. Contingency fee. Een vrouw overlijdt in het ziekenhuis. De benadeelde (weduwnaar) maakt met de rechtsbijstandverlener de afspraak dat diens honorarium 15% van het te verhalen schadebedrag bedraagt. De benadeelde betaalt dat en verlangt vergoeding daarvan door de aansprakelijke partij (het ziekenhuis). Het hof wijst slechts een deel toe, op basis van het aantal gewerkte uren en een redelijk geacht uurtarief. HR: Als het hof van oordeel was dat art. 6:96 BW geen grondslag kan bieden voor een kostenberekening op basis van een overeenkomst als de onderhavige, is het van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; art. 6:96 lid 2 BW; redelijke kosten ter vaststelling schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging voldoening buiten rechte. Wijze van berekening kosten. Maatstaf; omstandigheden van het geval. Kostenberekening op basis van overeenkomst met rechtsbijstandverlener (no-cure-no-pay-schaderegelingsovereenkomst).
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2797
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1778
SamenvattingBuitenlandse rechterlijke beslissing. Nieuwe behandeling bij de Nederlandse rechter. Beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid. Verweer dat hetgeen in de buitenlandse beslissing is toegewezen, niet (langer) verschuldigd is. HR: Vooropstelling: zie hoofdtekst. Onder een beletsel met betrekking tot de formele uitvoerbaarheid van een buitenlandse beslissing kan niet worden verstaan het verval van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de beslissing krachtens het recht van het land van herkomst. Door het beroep op het verval van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het Russische vonnis volgens het Russische recht te honoreren, heeft het hof miskend dat dit verval niet het gezag van het Russische vonnis aantast.
Samenvatting (Bron)Internationaal privaatrecht. Vordering tot betaling uit hoofde van een overeenkomst van borgtocht overeenkomstig de veroordeling in een Russisch vonnis. Vereisten voor erkenning van een buitenlands vonnis op de voet van art. 431 lid 2 Rv (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1183, NJ 1994/348, HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1184, NJ 1994/350). Is vereist dat het buitenlandse vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst? Begrip ‘uitvoerbaar’ in art. 31 EEX-Verdrag (thans art. 38 lid 1 EEX-Verordening) (HvJEU 29 april 1999, ECLI:EU:C:1999:213, NJ 2000/477). Mogelijkheid om (subsidiair) aan de rechter een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil te vragen. Bewijskracht buitenlands vonnis (vgl. HR 23 januari 1976, ECLI:NL:HR:1976:AD7917, NJ 1977/123). HR doet zelf de zaak af.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2838
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1779
SamenvattingBilateraal Investeringsverdrag. Chevron heeft jarenlang in Ecuador olie gewonnen op basis van een concessieovereenkomst. De looptijd daarvan verstrijkt in 1992. In 1997 treedt een Bilateraal Investeringsverdrag (BIT) tussen Ecuador en de VS in werking, dat arbitrage openstelt ter zake van geschillen over ‘investments’ in de zin van het BIT. Chevron entameert een arbitrageprocedure tegen Ecuador. Het scheidsgerecht in Den Haag acht zich bevoegd en wijst schadevergoeding toe. Bij de overheidsrechter vordert Ecuador vernietiging van het arbitraal vonnis op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, aangezien ten tijde van de inwerkingtreding van het BIT geen sprake meer was van een ‘investment’ van Chevron. Het hof oordeelt op basis van uitleg van het BIT dat wel nog sprake was van een ‘investment’. HR: 1. Geldige overeenkomst tot arbitrage. Een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt, wordt door de rechter niet terughoudend getoetst. 2. Verdragsbepaling. Uitleg. De uitleg van de bepalingen van het BIT dient te geschieden aan de hand van het Weens Verdragenverdrag. Daarbij dienen de bewoordingen van de verdragsbepaling in beginsel zodanig te worden uitgelegd dat de bepaling een redelijke zin heeft. 3. Cassatiegronden. Het BIT dient te worden aangemerkt als ‘recht van vreemde staten’ in de zin van art. 79 lid 1 aanhef en onder b RO.
Samenvatting (Bron)Arbitrage; Bilateraal Investeringsverdrag (BIT) tussen Ecuador en Verenigde Staten. Vordering tot vernietiging arbitrale vonnissen op de voet van art. 1065 lid 1, aanhef en onder a, Rv. Beoordeling bevoegdheid arbiters; maatstaf; geen terughoudende toetsing. Uitleg BIT; art. 31 en 32 Weens Verdragenverdrag; zodanige uitleg dat bepaling redelijke zin heeft. Cassatie; art. 79 lid 1 RO; “recht van vreemde staten”; mate waarin oordelen op juistheid en begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht; internationaal publiekrecht dat niet geldt in de Nederlandse rechtsorde. Motiveringsklachten tegen uitleg begrip “investment” in BIT. Onmiddellijke werking BIT; terugwerkende kracht?
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2837
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1780
SamenvattingPilotreglement Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Formulieren. De advocaat van de appellant verzoekt om uitstel met gebruikmaking van door het hof ter beschikking gestelde formulieren, die een ruimere uitstelregeling vermelden dan overeenkomt met het pilotreglement. Het hof handhaaft de uitstelregeling van het pilotreglement. HR: De advocaat van de appellant mocht afgaan op (niet-correcte) informatie in formulieren die door het hof ter beschikking waren gesteld.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; pilotreglement Hof Den Bosch. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Verzoeken om uitstel voor verrichten proceshandeling. Van het pilotreglement afwijkende vermeldingen in door het hof in het roljournaal ter beschikking gestelde formulieren. Vertrouwen advocaat op juistheid van (niet-correcte) informatie. Cassatie; afstand van proceskostenveroordeling.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2798
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1781
SamenvattingMemorie van grieven. Uitstelverzoek. Tijdige beslissing. Op 14 juni 2013 verzoekt de advocaat van A ten behoeve van de rol van 25 juni 2013 om uitstel voor het indienen van de memorie van grieven. Op de rol van 25 juni 2013 verleent het hof ambtshalve akte niet-dienen. HR: De beslissing op een tijdig ingediend verzoek om uitstel voor het verrichten van een proceshandeling als de onderhavige wordt in alle gevallen gegeven op een zodanig tijdstip dat in geval van weigering de verzoeker nog de gelegenheid heeft de proceshandeling tijdig te verrichten.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; pilotreglement Hof Den Bosch. Akte niet-dienen na afwijzing verzoek om nader uitstel voor verrichten proceshandeling. Gebruik onjuist H-formulier, niet vermelden van klemmende redenen. Beslissing op verzoek op zodanig tijdstip dat in geval van weigering de verzoeker nog de gelegenheid heeft de proceshandeling tijdig te verrichten (HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1774, NJ 2013/376).
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2804
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1782
SamenvattingOntslag op staande voet. Een leraar wordt op staande voet ontslagen wegens fysiek contact met leerlingen. HR: 1. Mededeling ontslaggrond. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de ontslaggrond voor de leraar onmiddellijk duidelijk was en dat bij de leraar redelijkerwijs geen twijfel erover kan hebben bestaan dat hij ook zou zijn ontslagen indien slechts een deel van de inhoud van de in de ontslagbrief weergegeven klachten zou komen vast te staan. 2. Bewijsaanbod. Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het ter zake dienende bewijsaanbod van de leraar te passeren zonder daaraan enige overweging te wijden.
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht; ontslag op staande voet; kennelijk onredelijk ontslag. Vereiste van onverwijlde mededeling van dringende reden; strekking HR 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504). Geval dat slechts deel van dringende reden komt vast te staan(HR 1 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9387). Gebreken van processuele aard in aanloop naar ontslag; onvoldoende gewicht. Passeren ter zake dienend bewijsaanbod.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2806
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1783
SamenvattingInternationale uitvoerbaarheid. Rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo. Procedurevoorschriften. De Belgische strafrechter veroordeelt A tot betaling van schadevergoeding aan B. De Nederlandse voorzieningenrechter verklaart het Belgische vonnis in zoverre uitvoerbaar. A stelt het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo in. De rechtbank verklaart het ongegrond. HR: 1. De EEX-Vo is mede van toepassing op civielrechtelijke beslissingen van een strafrechter. 2. In de fase voorafgaand aan de verlening van de verklaring van uitvoerbaarheid wordt de veroordeelde niet gehoord. 3. Het certificaat behoeft niet aan de veroordeelde te worden betekend. 4. Het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo behoeft niet door een meervoudige kamer te worden behandeld. 5. Zowel het verzoekschrift waarbij het rechtsmiddel van art. 43 EEX-Vo wordt aangewend als het verweerschrift moet worden ondertekend en ingediend door een advocaat. Bij verzuim biedt de rechter gelegenheid tot herstel. Bij de mondelinge behandeling mag rechtsbijstand slechts worden verleend door een advocaat. 6. Een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken.
Samenvatting (Bron)Internationaal privaatrecht. Procesrecht. Verzoek tot uitvoerbaarverklaring civielrechtelijke veroordeling in vonnis van Belgische strafrechter. Begrip ‘burgerlijke of handelszaak’ in art. 1 EEX-Verordening (HvJEU 21 april 1993, ECLI:EU:C:1993:144, NJ 1995/207; HvJEU 28 maart 2000, ECLI:EU:C:2000:164, NJ 2003/626). Procedurevoorschriften art. 41 en 53-55 EEX-Vo. Moet de rechtsmiddelenprocedure van art. 43 EEX-Vo worden behandeld door meervoudige kamer? Toepasselijkheid regels verzoekschriftprocedures; procesvertegenwoordiging; proceskostenveroordeling. Gebrek aan belang bij slagende klacht.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2816
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1784
SamenvattingPoging: begin van uitvoering overval? In casu niet onbegrijpelijke en toereikende motivering dat sprake is van een strafbare poging. Voorbereiding van verbalisanten op hun verhoor als getuigen: in casu leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie onder meer nu de voorbereidingsbijeenkomst niet is beoogd of gebruikt om de verklaringen van de verbalisanten op elkaar af te stemmen of om die verklaringen te beïnvloeden, en voorts niet is gebleken dat de bijeenkomst tot gevolg heeft gehad dat mogelijk voor de verdachten ontlastende informatie is verzwegen of niet aan het licht gekomen of dat daarmee de betrouwbaarheid is aangetast van de reeds in de processen-verbaal vermelde informatie.
Samenvatting (Bron)1. Getuigentraining verbalisanten. Verwerping verweer strekkende tot n-o verklaring OM. 2. Poging tot diefstal met geweld in vereniging. Begin van uitvoering. Ad 1. Als getuigen opgeroepen verbalisanten zijn door een docente van de Politieacademie voorbereid op hun verhoor, waarbij onderwerpen zijn besproken waarover vragen te verwachten waren. ’s Hofs oordeel dat de geconstateerde onregelmatigheden niet van dien aard zijn dat zij tot n-o verklaring van het OM of tot bewijsuitsluiting moeten leiden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR mede in aanmerking dat Hof niet aannemelijk heeft bevonden dat de bijeenkomst is beoogd of gebruikt om de verklaringen van verbalisanten op elkaar af te stemmen of om die verklaringen te beïnvloeden. Voorts heeft Hof vastgesteld dat niet is gebleken dat de bijeenkomst tot gevolg heeft gehad dat mogelijk voor verdachten ontlastende informatie is verzwegen of niet aan het licht is gekomen of dat daarmee de betrouwbaarheid is aangetast van de reeds in de p-v’s vermelde informatie. Ad 2. Verdachte is samen met medeverdachten de woning van het echtpaar A en B binnengedrongen met de bedoeling om op een ander moment een telcentrum, waar A werkzaam was, te overvallen. Daarbij zijn aan A onder bedreiging allerlei vragen gesteld over de kluis op haar werk. ‘s Hofs oordeel dat sprake is van een strafbare poging om het telcentrum te overvallen, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip “begin van uitvoering van het voornemen”. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk, gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden. Samenhang met 13/03695, 13/04088 en 13/03839 (niet gepubliceerd).
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2675
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1785
SamenvattingSalduz-recht om een raadsman te raadplegen: de enkele mededeling van de verdachte dat hij ‘zijn rechten kent’ levert in casu géén ondubbelzinnige afstand van het Salduz-recht op. Bewijsuitsluiting van vruchten van de bekennende verklaring van de verdachte die hij heeft afgelegd nadat hij geconfronteerd was met de inhoud van ten onrechte niet vernietigde geheimhoudersgesprekken: in casu schiet de motivering van het hof tekort om in cassatie te kunnen toetsen in hoeverre het bewijsmateriaal daadwerkelijk kan worden aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks gevolg van het eerder verkregen nadien uitgesloten bewijsmateriaal (vgl. HR 19 februari 2013, NJ 2013/308). Binnentreden vanwege verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie: zodanige verdenking kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie, ook wanneer die informatie is vervat in een CIE-melding. In casu onbegrijpelijk oordeel dat aan de CIEinformatie waarvan de betrouwbaarheid kennelijk niet kon worden vastgesteld, geen redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens en munitie kan worden ontleend, mede in aanmerking genomen dat tot doorzoeking is overgegaan nadat een verbalisant had geconstateerd dat in het Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen de verdachte aangifte is gedaan ter zake van bedreiging met een vuurwapen.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. 1. Salduz. 2. Bewijsuitsluiting. 3. Onrechtmatig binnentreden. Ad 1. In zijn overwegingen m.b.t. de schending van de ‘Salduz-norm’ heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat aan de enkele mededeling van verdachte dat hij “zijn rechten kent” - waarmee het Hof kennelijk doelde op de door verdachte bij de aanvang van het verhoor gedane mededeling - niet de conclusie kan worden verbonden dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is, ook in het licht van hetgeen door de A-G bij het Hof ter terechtzitting in h.b. is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Ad 2. Aan zijn oordeel dat ook “het overig bewijs in het dossier” dat is vergaard na het verhoor van verdachte op 26 februari 2008 dient te worden uitgesloten van het bewijs heeft het Hof ten grondslag gelegd dat dit bewijsmateriaal is totstandgekomen op grond van enkel de bekennende verklaring van vedachte die hij heeft afgelegd nadat hij geconfronteerd was met de inhoud van de geheimhoudersgesprekken die niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. In ECLI:NL:HR:BY5321 heeft de HR regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv t.a.v. bewijsmateriaal dat rechtstreeks als gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels moeten aan de vaststelling van rechtsgevolgen t.a.v. de zogenoemde vruchten van dat bewijsmateriaal motiveringseisen worden gesteld zodat ook in cassatie met voldoende precisie kan worden getoetst in hoeverre dat andere bewijsmateriaal telkens daadwerkelijk kan worden aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks gevolg van eerder verkregen, nadien uitgesloten bewijsmateriaal. In dit opzicht schiet de motivering van het Hof tekort, zodat het middel slaagt. Ad 3. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de WWM kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding van de CIE. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat aan deze CIE-informatie waarvan de betrouwbaarheid kennelijk niet kon worden vastgesteld geen redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens en munitie a.b.i. art. 49 WWM kan worden ontleend, zodat het binnentreden in het perceel X als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat tot doorzoeking is overgegaan nadat een verbalisant had geconstateerd dat in het Xpol-systeem is geregistreerd dat tegen verdachte aangifte is gedaan t.z.v. bedreiging met een vuurwapen, waarmee, zoals het Hof heeft vastgesteld, kennelijk wordt gedoeld op een aangifte van 16 juli 2007 door een medewerker van de afdeling burgerzaken.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2670
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1786
SamenvattingToepassing art. 359a Sv, bewijsuitsluiting en de Schutznorm: tekortschietende motivering van door het hof toegepaste uitsluiting van bewijs in zaak van verdachte, welk bewijs bestaat en voorvloeit uit geheimhoudersgesprekken tussen een medeverdachte en een door deze geraadpleegde advocaat. AG: anders.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Bewijsuitsluiting. Het Hof heeft geoordeeld dat tussen het ernstig vormverzuim in de zaak van medeverdachte X en de tegen verdachte gerezen verdenking een rechtstreeks verband bestaat en daaraan de conclusie verbonden dat al het zich in het dossier bevindende bewijsmateriaal van het bewijs moet worden uitgesloten. In ECLI:NL:HR:BY5321 heeft de HR regels geformuleerd voor de toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv t.a.v. bewijsmateriaal dat rechtstreeks als gevolg van een bepaald vormverzuim is verkregen. Mede in het licht van die regels moeten aan de vaststelling van rechtsgevolgen t.a.v. de zogenoemde vruchten van dat bewijsmateriaal motiveringseisen worden gesteld zodat ook in cassatie met voldoende precisie kan worden getoetst in hoeverre dat andere bewijsmateriaal telkens daadwerkelijk kan worden aangemerkt als uitsluitend en rechtstreeks gevolg van eerder verkregen, nadien uitgesloten bewijsmateriaal. Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geldt bovendien dat in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. Op dit in ECLI:NL:HR:2013:BY5321 geformuleerde uitgangspunt is een uitzondering aangenomen in ECLI:NL:HR:1999:ZD1402, waarin de inhoud van geheimhoudersgesprekken tussen de medeverdachte en een door deze geraadpleegde advocaat niet tot het bewijs mocht worden gebezigd in de strafzaak tegen de verdachte. Gelet op dit kader schiet de motivering van het Hof - dat in dit verband niet meer heeft vastgesteld dan dat, kort gezegd, gelet op het rechtstreeks verband tussen de verdenking jegens verdachte en het ernstig vormverzuim jegens medeverdachte X ook in de zaak van verdachte alle onderzoeksresultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten - tekort.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2749
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1787
SamenvattingVordering benadeelde partij: de Hoge Raad verschaft duidelijkheid over de mogelijkheid om kosten toe te wijzen die deels zijn gemaakt ten behoeve van benadeelde partijen die in hun vorderingen geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk zijn verklaard; de Hoge Raad stelt vast dat de wettelijke voorschriften inzake de motivering van rechterlijke uitspraken zich niet uitstrekken tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend; en de Hoge Raad oordeelt dat de vorderingen van de benadeelde partijen in casu op de voet van art. 361 lid 3 Sv in zoverre niet-ontvankelijk zullen zijn op de grond dat vorderingen ter zake van geleden materiële schade als de onderhavige een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Samenvatting (Bron)1. Tiende middel van verdachte. De door de bp-en gevorderde kosten voor rechtsbijstand. V.zv. het middel erover klaagt dat de toegewezen kosten deels zijn gemaakt t.b.v. bp-en die in hun vorderingen geheel of gedeeltelijk n-o zijn verklaard, miskent het middel dat die enkele omstandigheid niet eraan in de weg staat dat de uitspraak een beslissing dient te bevatten over de verwijzing in de door de bp-en gemaakte kosten en voorts dat die enkele omstandigheid niet meebrengt dat het Hof gehouden was de t.b.v. die bp-en gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Voor het overige faalt het middel omdat het miskent dat de wettelijke voorschriften m.b.t. de motivering van rechterlijke uitspraken zich niet uitstrekken tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AB1819, rov. 5.9.4). 2. Tweede en vijfde middel van de bp-en. N-o verklaring van de vorderingen van de kinderen, daarin vertegenwoordigd door hun ouders, t.z.v. geleden materiële schade. De bestreden uitspraak bevat niet een motivering van deze n-o verklaring. 's Hofs oordeel is in zoverre zonder motivering niet begrijpelijk. Dit leidt evenwel niet tot cassatie nu thans reeds vaststaat dat na verwijzing of terugwijzing van de zaak de vorderingen van de bp-en op de voet van art. 361.3 Sv in verbinding met art. 415 Sv in zoverre n-o zullen worden verklaard op de grond dat vorderingen als de onderhavige een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Immers, het Hof dat na verwijzing of terugwijzing op de vorderingen van de bp-en dient te beslissen, zou dan per bp per onderdeel van de gevorderde vergoeding t.z.v. geleden materiële schade moeten vaststellen of het betreft schade van het kind die als rechtstreekse schade i.d.z.v. art. 51f.1 Sv is aan te merken, dan wel verplaatste schade in de zin van art. 6:107 BW of schade van de ouder(s) zelf. In redelijkheid kan niet anders worden geoordeeld dan dat dit – in deze zaak – een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op diezelfde grond dat die vaststelling een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, kan ook het tweede middel – dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de bp-en n-o zijn in hun vorderingen voor zover zij aanspraak maken op kosten die moeten worden aangemerkt als verplaatste schade i.d.z.v. art. 6:107 BW – niet tot cassatie leiden. Middelen voor het overige: art. 81.1 RO. Ambtshalve: vermindering van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2668
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1788
SamenvattingHet hof heeft verzuimd in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen de opdracht aan Reclassering Nederland om het in art. 14d lid 2 Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden ter zake de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden: de Hoge Raad herstelt deze misslag en verstaat dat het hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven; de weliswaar terechte klacht over dit verzuim kan dus niet tot cassatie leiden.
Samenvatting (Bron)Strafoplegging. Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d.2 Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. De HR herstelt deze misslag en zal verstaan dat het Hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het middel klaagt weliswaar terecht over dit verzuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden. Conclusie AG: anders.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:2750
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 17-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1789
SamenvattingRechtspraak over begrip bestuursorgaan verduidelijkt.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 8 februari 2012 heeft het bestuur een aanvraag van [wederpartij] om een uitkering in natura voor door hem ervaren hinder van vliegverkeer rondom de luchthaven Schiphol afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:3379
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 10-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1790
SamenvattingAppellant kon betaling op zijn rekening rechtsgeldig weigeren door terugbetaling van hetgeen waarmee hij is verrijkt, zijnde de nabetalingen. Dat heeft appellant niet gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de storting door het UWV op de rechtsgeldig uitgesloten rekening [rekeningnummer 1] van appellant toch als nakoming van de verbintenis tot betaling van een geldsom aangemerkt kan worden.
Samenvatting (Bron)Bevrijdende betaling. Storting door het Uwv op de rechtsgeldig uitgesloten rekening van appellant kan worden aangemerkt als nakoming van de verbintenis tot betaling van een geldsom. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gestorte bedrag van de betalingen niet te zijner beschikking is gekomen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:3087
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 16-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1791
SamenvattingUitleg overgangsrecht Wet aanpassing bestuursprocesrecht.
Samenvatting (Bron)Terugvordering bijstandsuitkering. Motiveringsgebrek. Toepassing artikel 6:22 (nieuw) Awb.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:3095
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 19-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1792
SamenvattingDe vraag of de toekenning van het ouderdomspensioen met een terugwerkende kracht van een jaar een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op het eigendomsrecht van appellant, wordt ontkennend beantwoord.
Samenvatting (Bron)Ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen. Geen bijzondere omstandigheden om langere terugwerkende kracht dan één jaar te verlenen. Geen ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:3075
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 24-09-2014
CiteertitelNJB 2014/1793
SamenvattingVolgens vaste rechtspraak van de Raad bestaat in geval van een ongegrond beroep aanleiding om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen. Die situatie doet zich hier voor.
Samenvatting (Bron)De rechtbank heeft het CAK terecht veroordeeld in de proceskosten. Betrokkene heeft moeten procederen om een deugdelijke, voor de lezer begrijpelijke, motivering van het bestreden besluit te krijgen. Dat zij werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener maakt dit niet anders.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:3123
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 07-05-2014
CiteertitelNJB 2014/1794
SamenvattingACM legt boete op wegens misleiding van de consument bij de aankoop van een keuken.
Samenvatting (Bron)Wet handhaving consumentenbescherming Last onder dwangsom/bestuurlijke boete
UitspraakECLI:NL:CBB:2014:163
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 28-05-2014
CiteertitelNJB 2014/1795
SamenvattingGeen rechtstreeks belang bij subsidiebesluit.
Samenvatting (Bron)niet-ontvankelijk, rechtstreeks bij het besluit betrokken belang.
UitspraakECLI:NL:CBB:2014:250
Artikel aanvragenVia Praktizijn