Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 12-01-2015
Aflevering 1
RubriekVooraf
TitelEU loves EVRM?
CiteertitelNJB 2015/1
SamenvattingAan de vooravond van kerst, oordeelde het EU HvJ dat het ontwerpakkoord inzake de toetreding van de EU tot het EVRM onverenigbaar is met het Unierecht. Over het signaal dat het Hof afgeeft kan geen twijfel bestaan: het avontuur om de Unie te conformeren aan de EVRM-standaarden is onder de nu voorliggende afspraken te risicovol. Het Hof verlangt meer garanties om het evenwicht waarop de Unie berust en de autonomie van het Unierecht niet in gevaar te brengen.
Auteur(s)J.E.J. Prins
Pagina5-5
LinkVolledige tekst (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelDe Crisis- en herstelwet - Veel ambitie, nauwelijks effect
CiteertitelNJB 2015/2
SamenvattingOp 31 maart 2010 trad de Crisis- en herstelwet in werking. Het doel van de wet: bevorderen dat infrastructurele projecten van de grond komen, om de Nederlandse economie er bovenop te helpen. De wet bevat daartoe bepalingen ter versnelling van besluitvormings- en rechtsbeschermingsprocedures ten behoeve van die projecten. Het was de bedoeling dat de wet kort van kracht zou zijn en per 1 januari 2014 zou vervallen, maar de looptijd van de Crisis- en herstelwet is inmiddels voor onbepaalde tijd verlengd. De Chw werd met behoorlijk wat tamtam aangekondigd, maar stuitte tegelijkertijd op hevige kritiek. Na twee evaluaties, talloze voortgangsrapportages en honderden rechterlijke uitspraken over de toepassing van de wet blijkt dat noch de hoop, noch de vrees die de invoering van de wet begeleidden bewaarheid zijn geworden.
Auteur(s)A.T. Marseille , B.W.N. de Waard , K.J. de Graaf , P.C.E. van Ling , H.D. Tolsma , E.F. Verheul
Pagina6-15
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelDe ‘redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar’ in het tuchtrecht
CiteertitelNJB 2015/3
SamenvattingDe auteur signaleert dat tuchtrechters kennelijk steeds vaker menen dat toetsing aan de tuchtmaatstaf neerkomt op de norm van de ‘redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot.’ De auteur herkent hierin de civielrechtelijke beroepsaansprakelijkheidsnorm en betoogt dat met een dergelijke tuchtrechtelijke beoordeling een stap wordt gezet in de richting van een ‘technisch georiënteerd tuchtrecht’.
Auteur(s)M.L. Mooibroek
Pagina16-20
LinkVolledige tekst (boekel.com)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelOpenheid in schikkingspraktijk OM
CiteertitelNJB 2015/4
SamenvattingSchikken met kapitaalkrachtige verdachten in grote fraudezaken ligt gevoelig. De maatschappij heeft geen zicht op wat zich in de achterkamertjes heeft afgespeeld en de rechter staat buitenspel en kan geen juridisch oordeel geven over toch juist zo belangwekkende zaken. Middels een ‘breder persbericht’ probeert het OM inmiddels aan de kritiek tegemoet te komen. Daarmee is het probleem nog niet helemaal opgelost.
Auteur(s)C.M.I. van Asperen de Boer , M. van Duijvenbode
Pagina21-22
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 02-12-2014, C-148/13, C-149/13 en C-150/13
CiteertitelNJB 2015/5
SamenvattingRichtlijn 2004/83/EG. Minimumnormen voor de erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt. Wijze van beoordeling. Omvang van de bevoegdheden van de bevoegde nationale autoriteiten. Vrees voor vervolging wegens seksuele gerichtheid. Richtlijn 2005/85/EG. Minimumnormen voor de procedure voor toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus in de lidstaten. Voorwaarden waaraan het persoonlijke onderhoud moet voldoen. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1. Menselijke waardigheid. Art. 7. Eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven.
LinkVolledige tekst uitspraak (europa.eu)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/6
SamenvattingKoop. Vervolg op HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0183, NJ 2010/652. De koper weigert de gefactureerde koopprijs te betalen. HR: 1. Verzuim. De stelling dat een vordering opeisbaar is geworden, impliceert nog geen verzuim van de schuldenaar. 2. Geding na cassatie en verwijzing. Devolutieve werking. Het verwijzingshof diende alsnog een bepaald in eerste aanleg gevoerd verweer te beoordelen, omdat na cassatie en verwijzing een bepaalde grief alsnog gegrond was bevonden. 3. Kenbaarheidsvereiste. Het hof kon oordelen dat in het onderhavige geval de verwijzing door een procespartij naar stukken uit een ander geding voldoende duidelijk en gespecificeerd voor de wederpartij was om zich daartegen te kunnen verweren. 4. Klachtplicht. a. Stelplicht en bewijslast. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op de klachtplicht kunnen dragen, rusten in beginsel op de schuldenaar (verkoper), maar er geldt in zoverre een bijzondere regel van bewijslastverdeling dat, indien de schuldenaar (verkoper) een beroep op de klachtplicht doet, het op de weg van de schuldeiser (koper) ligt om gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk tijdstip hij heeft geklaagd. b. Feitelijke grondslag. Het hof was niet gehouden - en het stond het hof zelfs niet vrij - ambtshalve te onderzoeken of de verkoper relevant nadeel heeft gehad van het tijdsverloop, hoezeer ook die omstandigheid vaak van groot belang kan zijn.
Samenvatting (Bron)Koop. Procesrecht. Vervolg op HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0183. Verzuim; beroep op ‘een voor de voldoening bepaalde termijn’, art. 6:83, onder a, BW; maatstaf HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4357, NJ 2003/257. Devolutieve werking hoger beroep. Inroepen stellingen en feiten door overleggen processtukken uit andere procedure; HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4209, NJ 2010/128; verwijzing voldoende duidelijk en gespecificeerd? Klachtplicht, art. 6:89, 7:23 BW; beoordelingsmaatstaven. Stelplicht en bewijslast; bevrijdend verweer, specifieke vorm van rechtsverwerking. Bijzondere regel van bewijslastverdeling dat en op welk tijdstip door koper is geklaagd (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195); geen ambtshalve onderzoek rechter naar nadeel als gevolg van tijdsverloop.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3593
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/7
SamenvattingOverheid. Kostenverhaal. Na een verkeersongeval op de rijksweg wordt in opdracht van de Staat olie van de weg verwijderd. De Staat wil de kosten hiervan verhalen op de WAMverzekeraar van de aansprakelijke autobestuurder. HR: 1. Brandweer. Taak. Het oordeel van het hof dat het verwijderen van olie van de weg na een ongeval niet onder de in art. 1 lid 4, aanhef en onder b, Brandweerwet 1985 omschreven taak valt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. 2. Wegbeheerder. Doorkruisingsleer. Als het openbaar lichaam dat belast is met het beheer en het onderhoud van de weg, door onzorgvuldig rijgedrag van een bestuurder van een voertuig wordt genoopt tot het treffen van maatregelen ter uitoefening van zijn beheers- of onderhouds taak, is de bestuurder jegens het openbaar lichaam aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende kosten. Verhaal van kosten op deze grondslag levert geen doorkruising op van de Wegenwet.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige daad. Privaatrechtelijk kostenverhaal door de Staat voor het verwijderen van olie op wegdek na ongeval. Onaanvaardbare doorkruising van art. 1 lid 4, aanhef en onder b, Brandweerwet 1985? HR 11 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0788, NJ 1994/639. Onaanvaardbare doorkruising Wegenwet? HR 19 december 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5664, NJ 1976/280; HR 26 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC0965, NJ 1991/393.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3594
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/8
SamenvattingWisselbepaling in cassatie. Het cassatieberoep is bij verzoekschrift ingesteld. Het had bij dagvaarding behoren te worden ingesteld. De Hoge Raad past de wisselbepaling toe.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Met verzoekschrift ingeleide cassatie in dagvaardingsprocedure; art. 407 lid 1 Rv. Wisselbepaling, art. 69 Rv.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3596
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/9
SamenvattingBeperking mogelijkheden tot oplegging taakstraf, art. 22b lid 2 Sr: daar waar het in deze bepaling gaat om een eerdere uitspraak waarbij wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, is bedoeld een eerdere uitspraak die reeds ten tijde van het begaan van het nieuwe feit kracht van gewijsde had.
Samenvatting (Bron)Oplegging taakstraf. Art. 22b.2 Sr. Mede gelet op de wetsgeschiedenis moet art. 22b.2 Sr aldus worden uitgelegd dat - afgezien van de in het eerste lid omschreven gevallen - een taakstraf i.g.v. veroordeling voor een misdrijf alleen dan niet kan worden opgelegd, indien (i) aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en (ii) de veroordeelde deze taakstraf daadwerkelijk heeft verricht dan wel o.g.v. art. 22g Sr de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis. E.e.a. brengt mee dat deze eerdere uitspraak reeds t.t.v. het begaan het nieuwe feit kracht van gewijsde moet hebben gehad. Het door het Hof genoemde UJD houdt in dat verdachte bij arrest van het Hof Arnhem van 29 maart 2011 is veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren. Dit UJD houdt echter tevens in dat dit arrest eerst op 12 maart 2013 - dus na het plegen van het onderhavige feit - onherroepelijk is geworden. Gelet hierop is ’s Hofs oordeel dat het wederom opleggen van een taakstraf i.c. niet mogelijk is, onjuist.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3539
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/10
SamenvattingEendaadse samenloop, art. 55 lid 1 Sr: ook indien toepassing dient te worden gegeven aan deze bepaling kunnen de strafbare feiten afzonderlijk worden gekwalificeerd. Ondanks schending van art. 55 Sr komt de Hoge Raad in casu tot toepassing van art. 80a RO: gelet op het in casu wettelijk strafmaximum van twaalf jaar en in aanmerking genomen de door het hof opgelegde gevangenisstraf van 28 maanden en ’s hofs motivering van die straf is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident, terwijl de schriftuur niet de in zo’n geval vereiste toelichting met betrekking tot het belang bij het ingestelde cassatieberoep en het belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak bevat.
Samenvatting (Bron)Eendaadse samenloop en afzonderlijke kwalificatie van bewezenverklaarde feiten. Toepassing van art. 57 Sr i.p.v. art. 55 Sr bij de strafoplegging. N-o wegens ontbreken van rechtens te respecteren belang bij vernietiging. Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “medeplegen van opzettelijk handelen i.s.m. het in art. 2, onder A, Ow gegeven verbod” en het onder 2 bewezenverklaarde als “medeplegen van opzettelijk handelen i.s.m. een in art. 2, onder C, Ow gegeven verbod”. Het heeft art. 57 Sr vermeld als wettelijk voorschrift waarop de straf mede is gegrond. Ook indien toepassing dient te worden gegeven aan art. 55.1 Sr kunnen de strafbare feiten afzonderlijk worden gekwalificeerd. Het opzettelijk handelen i.s.m. het in art. 2, onder A, Ow gegeven verbod - van de door het Hof toegepaste strafbepalingen de bepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld – is bedreigd met o.m. een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaar. Gelet op dit wettelijk strafmaximum en in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van 28 maanden en ’s Hofs motivering van die straf, is het belang van verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. De HR verklaart verdachte met toepassing van art. 80a RO n-o in het cassatieberoep.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3551
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/11
SamenvattingWederrechtelijke jongensbesnijdenis in de zin van mishandeling art. 300 Sr: de vaststellingen dat verdachte niet het gezag had over de kinderen en de besnijdenis van zijn zoons welbewust heeft laten uitvoeren zonder toestemming van hun moeder, dragen zelfstandig het oordeel dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld. Aldus heeft het hof de juistheid van het beroep op een van oudsher aanvaard karakter van jongensbesnijdenis in het midden kunnen laten.
Samenvatting (Bron)Jongensbesnijdenis. Mishandeling, art. 300 Sr. Vervolg op ECLI:NL:HR:2011:BQ6690. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte – die niet het gezag had over de kinderen – de besnijdenis van zijn zoons welbewust heeft laten uitvoeren zonder toestemming van hun moeder. Die vaststellingen dragen zelfstandig het oordeel dat verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld. Het Hof heeft daarom zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat sprake is geweest van mishandeling, waarbij het Hof de juistheid van het beroep op een van oudsher aanvaard karakter van jongensbesnijdenis in het midden heeft kunnen laten.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3538
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/12
SamenvattingBestanddeel ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’ art. 326 Sr: niet onjuist is de rechtsopvatting dat de enkele omstandigheid dat de verdachte via een website goederen te koop aanbood en bestellingen en betalingen van kopers accepteerde in het besef dat hij niet (langer) aan zijn leverings- of restitutieverplichtingen kon voldoen, niet kan worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid als bedoeld in art. 326 Sr van een bonafide internetondernemer. Juist is de rechtsopvatting dat in de enkele omstandigheid dat degene die krachtens overeenkomst een geldbedrag als koopsom heeft ontvangen (vervolgens) nalaat de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, nog geen reden is te vinden om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de ontvangen koopsom na het effectueren van die betaling tot het vermogen van de (nalatige) verkoper is gaan behoren. Aldus kon het hof oordelen dat de geldbedragen die door de kopers zijn overgemaakt aan de verdachte na ontvangst daarvan niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte vatbaar waren.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. 1. Internetoplichting, aannemen valse hoedanigheid, art. 326 Sr. 2. Verduistering, art. 321 Sr. Ad 1. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat verdachte via een website goederen te koop aanbood en bestellingen en betalingen van kopers accepteerde in het besef dat hij niet (langer) aan zijn leverings- of restitutieverplichtingen kon voldoen, niet kan worden aangemerkt als het aannemen van een valse hoedanigheid a.b.i. art. 326 Sr. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door de A-G bij het Hof aangevoerde omstandigheden niet leiden tot een ander oordeel. Dat oordeel is, in aanmerking genomen dat het zozeer is verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, niet onbegrijpelijk. Ad. 2. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de geldbedragen die door de kopers zijn overgemaakt aan verdachte na ontvangst daarvan niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door verdachte vatbaar waren. Dat oordeel berust kennelijk op de opvatting dat in de enkele omstandigheid dat degene die krachtens overeenkomst een geldbedrag als koopsom heeft ontvangen (vervolgens) nalaat de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, nog geen reden is te vinden om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de ontvangen koopsom na het effectueren van die betaling tot het vermogen van de (nalatige) verkoper is gaan behoren.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3546
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/13
SamenvattingSalduz-recht om een raadsman te raadplegen: of in een bepaald geval aan een aangehouden verdachte ‘binnen de grenzen van het redelijke’ de gelegenheid is geboden van zijn recht op raadpleging van een advocaat gebruik te maken, hangt af van de omstandigheden van het geval. In casu kon hof aannemen dat daarvan sprake was gelet op de omstandigheid dat de in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, 4003) genoemde termijn van twee uren in acht is genomen en dat het gaat om een zaak van relatief geringe ernst waarvoor de vrijheidsbeneming zo kort mogelijk dient te zijn. Onrechtmatige aanhouding, art. 54 Sv: dat leidt in casu evenwel niet tot cassatie nu het gevoerde verweer tot toepassing van art. 359a Sv onvoldoende is onderbouwd.
Samenvatting (Bron)1. Onrechtmatige aanhouding. Art. 54.3 Sv. 2. Salduz-verweer. Recht op consultatiebijstand. Ad 1. Ex art. 54.3 Sv komt de bevoegdheid tot aanhouding van de verdachte buiten het geval van ontdekking op heterdaad, zonder een daartoe strekkend bevel a.b.i. art. 54.1 Sv, toe aan elke opsporingsambtenaar indien het optreden van de OvJ of een van diens hulp-OvJ niet kan worden afgewacht. Art. 128 Sv bepaalt dat ontdekking op heterdaad plaats heeft, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is en voorts dat het geval van ontdekking op heterdaad niet langer aanwezig wordt geacht dan kort na het feit der ontdekking. Gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, heeft het Hof zijn oordeel dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest niet behoorlijk gemotiveerd. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu het gevoerde verweer blijkens de pleitnota slechts inhoudt dat sprake is van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet leiden, terwijl over het belang van het geschonden voorschrift dat niet tot aanhouding mag worden overgegaan zonder een daartoe door de (hulp)OvJ gegeven bevel, de ernst van het verzuim en het daardoor veroorzaakte nadeel niet meer wordt aangevoerd dan dat bij naleving van bedoeld voorschrift “geen klopjacht had plaatsgevonden” en verdachte niet van zijn vrijheid beroofd zou zijn geweest. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079. Of in een bepaald geval aan een aangehouden verdachte ‘binnen de grenzen van het redelijke’ de gelegenheid is geboden van zijn recht op raadpleging van een advocaat gebruik te maken, hangt af van de omstandigheden van het geval. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof zijn oordeel dat daaraan is voldaan gebaseerd op de omstandigheid dat de in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor genoemde termijn van twee uren in acht is genomen en dat het gaat om een zaak van relatief geringe ernst waarvoor de vrijheidsbeneming zo kort mogelijk dient te zijn. Het oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk en behoeft, in aanmerking genomen hetgeen namens verdachte in dit verband is aangevoerd, geen nadere motivering.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3550
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-12-2014
CiteertitelNJB 2015/14
SamenvattingUnus testis, nullus testis, art. 342 lid 2 Sv: géén schending van deze bepaling in bedreigingszaak nu de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de verklaring van haar moeder, die aanwezig was op het moment dat aangeefster door de verdachte werd gebeld en die heeft gezien dat haar dochter schrok en ging huilen, en die vervolgens – toen de telefoon daarna nog een keer overging en haar dochter de telefoon op de luidspreker zette – verdachte aan zijn stem herkende.
Samenvatting (Bron)Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis, nullus testis). HR herhaalt de toepasselijke overweging uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452 m.b.t. art. 342.2 Sv. Het Hof heeft gemotiveerd dat en waarom het van oordeel is dat voldoende steunbewijs voor de belastende verklaring van aangeefster te vinden is in de verklaring van haar moeder. I.c. kan, mede gelet op die nadere motivering, niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Er is geen sprake van schending van art. 342.2 Sv.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3549
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 05-12-2014
CiteertitelNJB 2015/15
SamenvattingProcesrecht. Verschoonbare termijnoverschrijding. Rechtsmiddelenclausule. Aangiftebelasting. De omstandigheid dat bij voldoening van belasting op aangifte art. 3:45 Awb niet van toepassing is, sluit een beroep op art. 6:11 Awb wegens het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule niet uit. Geen verschoonbare omstandigheid indien de aangever handelaar is in van het buitenland afkomstige auto’s en in dat kader de formaliteiten vervult voor het verkrijgen van een Nederlands kenteken.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; art. 26, lid 2, AWR; art. 6:11 Awb; de omstandigheid dat bij voldoening van belasting op aangifte art. 3:45 Awb niet van toepassing is, sluit een beroep op art. 6:11 Awb wegens het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule niet uit. Geen verschoonbare omstandigheid indien de aangever handelaar is in van het buitenland afkomstige auto’s en in dat kader de formaliteiten vervult voor het verkrijgen van een Nederlands kenteken.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3510
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/16
SamenvattingIs Scientology Kerk Amsterdam een algemeen nut beogende instelling? Hof: ja; HR casseert. Commerciële activiteiten zijn primair gericht op het dienen van een particulier belang.
Samenvatting (Bron)Art. 6.33 Wet IB 2001 en art. 41a Uitv.reg. IB 2001 (tekst 2008). Kerkelijke of levensbeschouwelijke instelling is anbi als het algemeen belang minstens in gelijke mate wordt gediend als een particulier belang. Commerciële activiteiten zijn primair gericht op het dienen van een particulier belang.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3565
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/17
SamenvattingImmateriëleschadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn. Rechtseenheid. Compensatie overschrijding bij rechtbank door voortvarende behandeling bij het hof? Niet indien reeds voor rechtbank beroep is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Wel indien eerst bij hof beroep is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn.
Samenvatting (Bron)8:73 Awb. Pas bij het Hof beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Compensatie overschrijding bij Rechtbank door voortvarende behandeling bij het Hof.
UitspraakECLI:NL:HR:2014:3562
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 26-11-2014
CiteertitelNJB 2015/18
SamenvattingE-mail waarin betalingsverplichting is opgeschort tot zes weken na besluit op bezwaar, is aan te merken als beschikking als bedoeld in art. 4:94 lid 3 Awb. Geen verjaring bevoegdheid tot invordering verbeurde dwangsom.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de bij besluit van 10 augustus 2011 aan [appellant] opgelegde dwangsom tot een bedrag van € 5.250,00.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4248
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 03-12-2014
CiteertitelNJB 2015/19
SamenvattingOplegging bestuurlijke boete aan persoon die in andere EU-lidstaat woont. Directe inning in strijd met EU-discriminatieverbod.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 oktober 2012 is aan [appellant] een boete opgelegd van € 1100,00 wegens een overtreding van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) en is de boete direct ter plaatse geïnd.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4346
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 03-12-2014
CiteertitelNJB 2015/20
SamenvattingPerronoverkappingen op station ’s-Hertogenbosch vormen met perrons en daarbij behorende perronkeerwanden bouwkundig en functioneel één onlosmakelijk geheel, zodat perrons en perronkeerwanden delen in de bescherming als Rijksmonument.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college aan ProRail ten behoeve van de perronkeerwanden 3 en 4 op het station 's-Hertogenbosch een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en voor het veranderen van een Rijksmonument.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4325
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 10-12-2014
CiteertitelNJB 2015/21
SamenvattingHet karakter van de ontnemingsmaatregel en de betekenis ervan voor naturalisatieverzoeken zijn niet zonneklaar. Er is derhalve onvoldoende grond deze als vermogenssanctie aan te merken.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 10 november 2010 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4499
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 10-12-2014
CiteertitelNJB 2015/22
SamenvattingUitsluiting van Iraniërs van de toepassing van de Remigratiewet niet in strijd met discriminatieverboden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 juni 2012 heeft de SVB een aanvraag van [wederpartij] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4457
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 10-12-2014
CiteertitelNJB 2015/23
SamenvattingEen vreemdeling kan niet opkomen tegen de toepassing van een criterium ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat indien de aangezochte lidstaat heeft ingestemd met een verzoek tot overname, omdat de bepalingen van hoofdstuk III van Dublinverordening 604/2013 een asielzoeker geen rechten verlenen die hij kan inroepen in een dergelijke procedure. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien die vreemdeling zich beroept op het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 september 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4617
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/24
SamenvattingVan een beleidsregel kan niet op grond van een beleidsvoornemen, neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer, worden afgeweken.
Samenvatting (Bron)Bij onderscheiden besluiten van 17 oktober 2014 zijn de vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4618
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 17-12-2014
CiteertitelNJB 2015/25
SamenvattingGezinsherenigingsrichtlijn is bij het inkomensvereiste van overeenkomstige toepassing op Nederlanders.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 15 april 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2014:4650
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 10-12-2014
CiteertitelNJB 2015/26
SamenvattingEen besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding of niet (verdere) inning of invordering van een geldschuld, als bedoeld in artikel 4:85, eerste lid, van de Awb kan niet worden gebaseerd op een bepaling van titel 4.4 van de Awb. Bij of krachtens de AWBZ is evenmin voorzien in de bevoegdheid om een geldschuld in de vorm van een vastgestelde eigen bijdrage geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Is een geldschuld vastgesteld op grond van een discretionaire bevoegdheid, dan kan worden aangenomen dat de bevoegdheid tot vaststelling van de geldschuld de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding insluit.
Samenvatting (Bron)Nu de geldschuld van betrokkene voortvloeit uit het besluit om de eerder vastgestelde eigen bijdrage met terugwerkende kracht te herzien, komt CAK, omdat het daarbij om de toepassing van een discretionaire bevoegdheid gaat, ook de bevoegdheid toe om de daaruit voortvloeiende geldschuld in de vorm van een eigen bijdrage geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Het is aan betrokkene om te stellen en te onderbouwen welke omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om zijn verzoek tot kwijtschelding te honoreren. Betrokkene heeft in dat verband niets aangevoerd. Van omstandigheden die voor CAK aanleiding hadden moeten vormen om het verzoek om kwijtschelding te honoreren, is niet gebleken.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:3671
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 11-12-2014
CiteertitelNJB 2015/27
SamenvattingIn gevallen waarin alleen het bestuursorgaan in hoger beroep is gekomen tegen een door de rechtbank met toepassing van art. 8:72a Awb opgelegde boete en betrokkene geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, kan de Raad, net als zijn strafrechtcollega, die boete ook ten nadele van het bestuursorgaan vernietigen of op een lager bedrag vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan.
Samenvatting (Bron)Overgangsrecht Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving-uitgangspunten bij indringender beoordeling evenredigheid van de bestuurlijke boete. Uit de (...) artikelen 8:69 en 8:72a van de Awb, in onderlinge samenhang bezien met artikel 5:46, tweede en vierde lid, van de Awb, volgt dat de Raad gehouden is een aan zijn oordeel onderworpen boete te vernietigen, indien sprake is van feiten en omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat die boete ten onrechte door de rechtbank is opgelegd of niet als een evenredige boete kan worden bestempeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht blijkt niet dat de wetgever de bevoegdheid van de Raad om een door de rechtbank opgelegde boete desgeraden ook ten nadele van het bestuursorgaan te vernietigen of te verlagen, heeft willen beperken met de invoering van incidenteel hoger beroep.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:4214
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 12-12-2014
CiteertitelNJB 2015/28
SamenvattingVerlaging kinderbijslag op grond van de Wet woonlandbeginsel voor kinderen die in Marokko wonen is in strijd met het internationale recht.
Samenvatting (Bron)Verlaging kinderbijslag op grond van de Wet woonlandbeginsel voor kinderen die in Marokko wonen is in strijd met het internationale recht.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2014:4181
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 05-11-2014
CiteertitelNJB 2015/29
SamenvattingMisleidende handelspraktijk inzake informatie op websites over de geldigheid van doorverkochte tickets. Last onder dwangsom.
Samenvatting (Bron)Misleidende handelspraktijken inzake informatie op websites omtrent geldigheid doorverkochte tickets. Last onder dwangsom.
UitspraakECLI:NL:CBB:2014:412
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 02-12-2014
CiteertitelNJB 2015/30
SamenvattingBoetebesluit naar aanleiding van reclame voor een beleggingsproduct waarin onvoldoende duidelijk is gewaarschuwd voor mogelijke risico’s. Art. 51 lid 3 MiFID. Toetsingskader art. 1:97, 1:98 Wft. Richtlijnconforme toepassing van art. 1:97, 1:98 Wft. Anders dan het College in eerdere uitspraken heeft overwogen, moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie van een boetebesluit over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen.
Samenvatting (Bron)Boetebesluit AFM naar aanleiding van de uitzending van een reclamespotje over een beleggingsproduct, waarin onvoldoende duidelijk is gewaarschuwd voor mogelijke risico’s. Artikel 51, derde lid, MiFID-richtlijn. Toetsingskader artikelen 1:97 en 1:98 Wft. De artikelen 1:97 en 1:98 Wft moeten richtlijnconform worden toegepast. Dit betekent dat het College thans van oordeel is, anders dan in eerdere uitspraken is overwogen, dat moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie van het boetebesluit over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake.
UitspraakECLI:NL:CBB:2014:456
Artikel aanvragenVia Praktizijn