Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 13-07-2016
Aflevering 28
RubriekVooraf
TitelDe historie van Haviltex
CiteertitelNJB 2016/1391
SamenvattingVooraf Coen Drion: Niet langer 'Haviltexen' wanneer er echt niets over en weer gebeurd is, zoals veelal bij algemene voorwaarden of eenzijdige rechtshandelingen het geval is. Gezien de historie van Haviltex kan dan beter worden teruggevallen op gezichtspunten als contra proferentem of hoe de wederpartij in redelijkheid de verklaring mocht opvatten.
Auteur(s)C.E. Drion
Pagina1961-1961
LinkVolledige tekst artikel (NJB.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelPrivaatrechtelijke rechtsvorming, regulering en wetenschap 0.13
CiteertitelNJB 2016/1392
SamenvattingEr is waarschijnlijk geen zichzelf respecterend departement privaatrecht in Europa te vinden dat zich niet bezighoudt met de toenemende – vaak subtiele – meergelaagdheid van het privaatrecht en de problemen die dat met zich brengt. Waar veel minder aandacht voor bestaat is wat deze veranderingen precies betekenen voor de methode waarmee zowel rechters, wetgevers en andere regelgevers, alsook rechtswetenschappers hun bijdrage leveren aan de beantwoording van rechtsvragen in een moderne meerlagige rechtsorde. Juist hierop wil het nieuwe Tilburg Institute for Private Law (TIP) zich de komende jaren gaan richten. Met dit artikel wil men aantonen hoe belangrijk en uitdagend dit kan zijn. De bijdrage eindigt met een onderzoeksagenda en een oproep aan collega-privatisten elders om mee te denken.
Auteur(s)R.A.J. van Gestel , M.A. Loth , V. Mak
Pagina1962-1969
LinkVolledige tekst artikel (openrecht.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelOnteigening in de Aanvullingswet grondeigendom
CiteertitelNJB 2016/1393
SamenvattingHet op 1 juli jl. in consultatie gegane wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet maakt een einde aan de noodzaak van rechterlijke betrokkenheid bij een onteigening door de bevoegdheid om over onteigening te besluiten neer te leggen bij het bestuursorgaan dat de onteigening beoogt. Alleen als een belanghebbende tijdig in beroep komt van een dergelijk besluit, zal een rechter zich over de kwestie buigen: niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter. Als verandering in wetgeving dient om een probleem op te lossen, dan zou een zo radicale stelselwijziging de respons moeten zijn op een zeer prangend probleem. Niets is echter minder waar. De enige reden is de wens van de regering om het onteigenings(proces)recht te dwingen in het stramien van het bestuurs(proces)recht. Het nu voorgestane systeem offert de rechtsbescherming voor de burger op het altaar van het uniformiteitsstreven.
Auteur(s)J.A.M.A. Sluysmans
Pagina1970-1973
LinkVolledige tekst artikel (Van der Feltz Advocaten)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelOnrechtmatig Wmo-beleid - Wat nu?
CiteertitelNJB 2016/1394
SamenvattingIn het licht van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep waarin werd vastgesteld dat huishoudelijke hulp een voorziening is die onder de reikwijdte van de Wmo valt, wordt op grote schaal het Wmo-beleid herijkt terwijl tegelijkertijd massaal nieuwe aanvragen en herzieningsverzoeken worden ingediend. De vraag dringt zich daarbij op wat nu de rechtspositie is van Wmo-gerechtigden die eerder niet in bezwaar en beroep zijn gegaan. Loopt deze grote groep Wmo-gerechtigden nu tegen het leerstuk van de ‘formele rechtskracht’ aan of zijn er juridische mogelijkheden om de onherroepelijke beschikkingen alsnog open te breken?
Auteur(s)W.I. Koelewijn , B. Wallage
Pagina1974-1976
LinkVolledige tekst artikel (Van Benthem & Keulen)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelEuthanasie I
CiteertitelNJB 2016/1395
SamenvattingVolgens Anne de Hingh van de VU wordt de Nederlandse samenleving ‘bij voortduring bestookt met campagnes en initiatieven op het gebied van euthanasie’, met name voor ‘zogenaamde vergeten groepen’. Zij moet daar weinig van hebben en dat wekt – gezien de bewoordingen waarin zij zich uitdrukt – geen verbazing.
Auteur(s)R. de Winter
Pagina1977-1977
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelEuthanasie II
CiteertitelNJB 2016/1396
SamenvattingDe Hingh suggereert dat de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde en haar geestverwanten het menselijk leven reduceren tot koopwaar en de intimiteit van de dood instrumentaliseren: ‘De Levenseindekliniek heeft één duidelijke core business, te weten: het sterven.’ In plaats daarvan bepleit zij dat de mens het lijden en de dood weer op zich neemt en het sterven beschouwt als integraal onderdeel van zijn leven.
Auteur(s)H.J.R. Kaptein
Pagina1977-1978
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelNaschrift
CiteertitelNJB 2016/1397
SamenvattingAuteur De Hingh merkt op dat de twee lezenswaardige reacties op haar eerdere Opinie-artikel eigenlijk bevestigen wat zij in haar artikel aan de orde heeft willen stellen. Zij heeft stelling genomen tegen de ontwikkeling die zij in deze reactie omschrijft als "de tendens die ertoe leidt dat velen euthanasie steeds meer gaan beschouwen als een vanzelfsprekend, opeisbaar recht".
Auteur(s)A.E. de Hingh
Pagina1978-1978
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekVerslag NJV
TitelDe implicaties van de digitalisering voor het recht - Een impressie van de NJV-jaarvergadering
CiteertitelNJB 2016/1398
SamenvattingOp vrijdag 10 juni 2016 hield de Nederlandse Juristen-Vereniging (NJV) in de Philharmonie te Haarlem haar jaarvergadering. In een koele en donkere concertzaal bogen de leden zich over een uiterst actueel thema: de implicaties van de voortschrijdende digitalisering voor het recht. Achter het thema gaan, zoals Tom Barkhuysen in het NJB opmerkte, klassieke juridische vragen schuil over bijvoorbeeld de verhouding tussen wetgever en rechter. Een impressie van de vergadering.
Auteur(s)L.L. van der Laan
Pagina1979-1984
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekJaarrede NJV
TitelDe menselijke maat - Voorzittersrede NJV- jaarvergadering 2016
CiteertitelNJB 2016/1399
SamenvattingJaarrede van de voorzitter van de Nederlandse Juristen-Vereniging uitgesproken tijdens de Jaarvergadering van de NJV op 10 juni 2016 te Haarlem. Onderwerp van de rede is de menselijke maat in de rechtspraktijk van alle dag. Daarin staat de menselijke maat voor respect, luisteren, mededogen en empathie. Het recht functioneert niet als het wordt bedreven zonder emotie. Redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid zijn niet alleen juridische begrippen maar dragen ook emoties in zich. En de menselijke maat heeft ook te maken met de verwezenlijking van mensenrechten die, zoals het EHRM steevast zegt, practical and effective moeten zijn.
Auteur(s)T.N.B.M. Spronken
Pagina1985-1990
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekNotulen
TitelNotulen van de algemene vergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging 2016
CiteertitelNJB 2016/1400
SamenvattingNotulen van de algemene vergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging gehouden op 10 juni 2016 te Haarlem. Huishoudelijk gedeelte en het Inhoudelijk gedeelte, inclusief vraagpunten.
Pagina1991-1993
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 31-03-2016, 34148/07
CiteertitelNJB 2016/1401
SamenvattingBescherming persoonlijke levenssfeer, telefoontaps, controleerbaarheid van toestemmingverlening voor telefoontap, schending.
Samenvatting (Bron)Violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8-1 - Respect for correspondence;Respect for private life)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2016:0331JUD003414807
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 12-04-2016, 12060/12
CiteertitelNJB 2016/1402
SamenvattingLHBTI-gemeenschap. Hate crimes. Ontbreken effectief onderzoek naar haatgemotiveerd geweldsincident. Schending artikel 3 in combinatie met artikel 14 EVRM.
Samenvatting (Bron)Violation of Article 14+3 - Prohibition of discrimination (Article 14 - Discrimination) (Article 3 - Prohibition of torture;Effective investigation;Positive obligations);Non-pecuniary damage - award (Article 41 - Non-pecuniary damage;Just satisfaction)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2016:0412JUD001206012
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM 21-04-2016, 46577/15
CiteertitelNJB 2016/1403
SamenvattingVoorgenomen afbraak van woonhuis wegens ontbreken bouwvergunning. Woongenot. Toepasselijke nationale rechtskader laat geen ruimte om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de klagers. Schending art. 8 EVRM. Eigendomsrecht. Art. 1 Eerste Protocol 1 EVRM vereist een dergelijke geïndividualiseerde toets niet. Regulering van eigendom. Grote beoordelingsruimte. Geen schending.
Samenvatting (Bron)Violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8-1 - Respect for home) (Conditional);No violation of Article 1 of Protocol No. 1 - Protection of property (Article 1 para. 2 of Protocol No. 1 - Control of the use of property) (Conditional);Non-pecuniary damage - finding of violation sufficient (Article 41 - Non-pecuniary damage;Just satisfaction)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2016:0421JUD004657715
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 21-06-2016, C-15/15, ECLI:EU:C:2016:464
CiteertitelNJB 2016/1404
SamenvattingVrij verkeer van goederen. Verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen. Artikel 35 VWEU. In het Nederlandse taalgebied van het Koninkrijk België gevestigde onderneming. Regeling op grond waarvan facturen verplicht in het Nederlands moeten worden opgesteld op straffe van absolute nietigheid. Concessieovereenkomst met grensoverschrijdend karakter. Beperking. Rechtvaardiging. Onevenredigheid.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Grote kamer) van 21 juni 2016.#New Valmar BVBA tegen Global Pharmacies Partner Health Srl.#Verzoek van de rechtbank van koophandel Gent om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Vrij verkeer van goederen - Verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen - Artikel 35 VWEU - In het Nederlandse taalgebied van het Koninkrijk Belgie gevestigde onderneming - Regeling op grond waarvan facturen verplicht in het Nederlands moeten worden opgesteld op straffe van absolute nietigheid - Concessieovereenkomst met grensoverschrijdend karakter - Beperking - Rechtvaardiging - Onevenredigheid.#Zaak C-15/15.
UitspraakECLI:EU:C:2016:464
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1405
SamenvattingOpdracht. Exoneratie. Een opdrachtnemer beroept zich op het beding dat zijn aansprakelijkheid is beperkt tot ‘schade waartegen opdrachtnemer verzekerd is, dan wel redelijkerwijs verzekerd had behoren te zijn’. Het hof oordeelt dat de opdrachtnemer zich niet erop kan beroepen dat de schade redelijkerwijze niet verzekerd had behoren te zijn. Hoge Raad: Het oordeel van het hof is onbegrijpelijk.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Opdrachtnemer aansprakelijk voor foutieve sterkteberekeningen bij bouw schip. Exoneratiebeding. Beperking aansprakelijkheid tot verzekeringsdekking voor beroepsaansprakelijkheid. Gevolg van de omstandigheid dat geen verzekering is afgesloten. Cassatieberoep tegen voorlopige oordelen (art. 399 Rv).
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1280
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1406
SamenvattingProcesrecht. Een exploitant van een inpakcentrale spreekt een accountantskantoor aan wegens een beroepsfout bij het geven van een fiscaal advies. Hoge Raad: 1. Feitelijke grondslag. Het hof heeft in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van het verweer aangevuld. 2. Bewijsaanbod. In het licht van de stellingen van de inpakcentrale is het oordeel van het hof dat geen bewijsaanbod voorligt, onbegrijpelijk.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Beroepsaansprakelijkheid accountant. Klachten over strijd met art. 24 Rv en over passeren bewijsaanbod.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1283
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1407
SamenvattingFailissement. Rentevorderingen. Opeisbaarheid. Verjaring. Hoge Raad: Rentevorderingen die tijdens het faillissement ontstaan, voortvloeien uit reeds ten tijde van de faillietverklaring bestaande rechtsverhoudingen met de gefailleerde, en niet door pand of hypotheek zijn gedekt, zijn gedurende het faillissement niet verhaalbaar, noch jegens de boedel, noch jegens (het vrijgelaten vermogen van) de gefailleerde, en zijn daarom gedurende het faillissement niet opeisbaar, zodat de verjaring van deze vorderingen niet gedurende het faillissement begint te lopen.
Samenvatting (Bron)Faillissementsrecht. Tweede faillissement. Aanvang verjaringstermijn van gedurende het eerste faillissement ontstane rentevorderingen (art. 3:308 BW). Vraag of deze vorderingen, die gedurende dat faillissement niet konden worden geverifieerd (art. 128 Fw), opeisbaar waren.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1294
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1408
SamenvattingVerrekening na echtscheiding. HR: De vrouw dient een lager bedrag aan de man te vergoeden dan het hof heeft berekend.
Samenvatting (Bron)Huwelijksvermogensrecht. Huwelijkse voorwaarden met periodiek en finaal verrekenbeding. Verrekening vermogensbestanddelen na verkoop gemeenschappelijke woning met bedrijfshal.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1295
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1409
SamenvattingMisbruik van procesrecht. Mondelinge behandeling. In een echtscheidingszaak heeft het hof eindbeschikking gegeven zonder inhoudelijke mondelinge behandeling. Hoge Raad: Het hof heeft geoordeeld dat de advocaat van de man welbewust heeft beoogd een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting onmogelijk te maken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft voorts overwogen dat de advocaat van de man misbruik maakt van procesrecht. Op grond daarvan heeft het hof beslist de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn verweven met waarderingen van feitelijke aard en kunnen niet verder op juistheid worden onderzocht. In het licht van de omstandigheden van het geval zijn deze oordelen niet onbegrijpelijk.
Samenvatting (Bron)Personen- en familierecht, procesrecht. Hof beslist de zaak zonder (verdere) mondelinge behandeling; gerechtvaardigd door misbruik van procesrecht van advocaat? Art. 279 en 362 Rv.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1290
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1410
SamenvattingHuwelijksgoederengemeenschap. Verknochtheid. Ontslagvergoeding. Stamrechtbv. In 2007 heeft een man de aan hem toegekende ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrecht-bv. In 2013 is hij gescheiden, zonder dat de stamrecht-BV tot enige uitkering is gekomen. Valt de aanspraak van de man jegens de stamrecht-BV in de huwelijksgemeenschap? HR: Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Niet is van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd.
Samenvatting (Bron)Huwelijksgoederenrecht. Is een ontslagvergoeding die is ingebracht in een stamrecht-bv verknocht aan de man (art. 1:94 lid 3 BW)?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1293
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1411
SamenvattingOproeping in geding. Bewindvoerder. In de loop van het geding tussen A en B in hoger beroep wordt ten aanzien van B de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Nadat in hoger beroep uitspraak is gedaan, gaat A in cassatie en brengt hij bij vergissing de cassatiedagvaarding niet uit aan de bewindvoerder van B, maar aan B zelf. Hoge Raad: Er bestaat aanleiding A in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op te roepen in het geding in cassatie.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Art. 118 Rv. Cassatiedagvaarding uitgebracht tegen partij op wie hangende het hoger beroep de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Mogelijkheid om alsnog de bewindvoerder in het geding op te roepen? Geen schorsing. Betekening op de voet van art. 63 Rv kan ook toegepast worden bij dagvaarden van curatoren en bewindvoerders (art. 52 Rv).
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1311
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1412
SamenvattingAdvocaat bij de Hoge Raad. Verlies hoedanigheid. Schorsing geding. Nadat de cassatiedagvaarding is uitgebracht, maar voordat de zaak is aangebracht, wordt de aantekening van de in de cassatiedagvaarding aangewezen advocaat als ‘advocaat bij de Hoge Raad’ doorgehaald op het tableau. HR: Doordat de door de eiser of door de verweerder gestelde advocaat bij de Hoge Raad de hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad verliest, wordt het geding van rechtswege geschorst, tenzij het verlies van hoedanigheid intreedt nadat de termijn voor indiening van de Borgersbrief is verstreken en een datum voor uitspraak is bepaald. Dit geldt ook voor verzoekschriftprocedures waarin voor een partij of belanghebbende een advocaat bij de Hoge Raad optreedt die zijn hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad verliest, met dien verstande dat de schorsing van de procedure door de griffier van de Hoge Raad kenbaar wordt gemaakt.
Samenvatting (Bron)Cassatieprocesrecht. Verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat bij de Hoge Raad (art. 407 lid 3 Rv). Gevolgen van het verval van de aantekening ‘advocaat bij de Hoge Raad’ (art. 9j lid 1 Advocatenwet). Schorsing geding van rechtswege, art. 226 Rv. Wijze van hervatting van het geding in dagvaardings- en verzoekschriftprocedures.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1389
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1413
SamenvattingErkenning van een rechterlijke beslissing uit een andere lidstaat. Openbare ordeexceptie. Vervolg op HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2062, NJ 2014/37 en HvJEU 16 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:471. De rechthebbende op het merk ‘Johnny Walker’ doet beslag leggen op een partij whisky van dat merk, die zonder haar toestemming de Europese Economische Ruimte is binnengekomen in Bulgarije. De Bulgaarse rechter oordeelt dat geen sprake is van merkinbreuk. Degene ten laste van wie het beslag is gelegd, vordert bij de Nederlandse rechter schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegd beslag. Moet de uitspraak van de Bulgaarse rechter worden erkend? 1. Prejudiciële procedure. Rechterlijke binding. Het staat de nationale rechter die in een bij hem aanhangig geding een prejudiciële vraag heeft gesteld, niet vrij om te treden in de juistheid van de oordelen van het HvJEU in de prejudiciële procedure. 2. Erkenning. Onjuiste beslissing. De onjuiste toepassing van de Merkenrichtlijn door de Bulgaarse rechter is geen grond om in Nederland erkenning te weigeren. 3. Openbare orde. Rechtsmiddelen. De justitiabelen hebben de plicht alle rechtsmiddelen die in de lidstaat van herkomst van de beslissing beschikbaar zijn, aan te wenden om een schending van de openbare orde te voorkomen. De aangevoerde omstandigheid dat het aanwenden van rechtsmiddelen zinloos was, ontsloeg de justitiabele niet van deze plicht.
Samenvatting (Bron)Erkenning buitenlands vonnis. Openbare orde-exceptie (art. 34, onder 1, EEX-Vo). Uitzondering op regel dat onjuiste toepassing Unierecht niet leidt tot toepassing openbare orde-exceptie? Uitputting van nationale rechtsmiddelen. Vergoeding redelijke en evenredige proceskosten, art. 1019h Rv. Toepasselijkheid van art. 14 Richtlijn 2004/48/EG op kosten van procedure tot schadevergoeding wegens door verweerder gelegde beslagen ter handhaving van merkrecht. Afdoening na HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2062, NJ 2014/37 en HvJEU 16 juli 2015 (zaak C-681/13), ECLI:EU:C:2015:471.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1431
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1414
SamenvattingDoorberekeningsverweer. Direct schadeverweer. Voordeelstoerekening. In 1993 is een installatie voor het hoogspanningsnet verkocht tegen een prijs die met inbreuk op het mededingingsrecht te hoog is vastgesteld. De rechtsopvolgers van de koper vorderen schadevergoeding. De rechtsopvolgers van de verkoper voeren het verweer dat de koper de kosten van de installatie heeft doorberekend in de aan de afnemers berekende elektriciteitsprijs. HR: Een doorberekeningsverweer als het onderhavige kan in beginsel worden gevoerd als een direct schadeverweer of als een beroep op voordeelstoerekening. Deze twee benaderingswijzen verschillen niet wezenlijk van elkaar.
Samenvatting (Bron)Mededingingsrecht, schadevergoeding. Schadeclaim wegens onrechtmatig handelen door schending kartelverbod. Doorberekeningsverweer. Schadevaststelling door middel van vermogensvergelijking (art. 6:95-6:97 BW) of met toepassing van voordeelstoerekening (art. 6:100 BW)? Richtlijn 2014/104/EU. Voordeelstoerekening vereist condicio sine qua non-verband en inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1483
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1415
SamenvattingPolisuitleg. Bankers Blanket Bond. Een bank is verzekerd tegen het risico van schade die ontstaat doordat zij krediet heeft verschaft ‘on the faith of or otherwise acted upon counterfeit.’ De bank verschaft krediet aan een portefeuillebeheerder die haar beheer verantwoordt door middel van trade tickets en account statements. Deze trade tickets en account statements blijken een gefingeerde inhoud te hebben. Het hof oordeelt dat de schade die de bank hierdoor lijdt, niet onder de dekkingsomvang valt. HR: De uitleg die het hof aan de polis heeft gegeven, is niet onbegrijpelijk in het licht van de bewoordingen daarvan, ook niet als deze worden gelezen in het licht van de dematerialisering van het effectenverkeer.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Verzekeringsovereenkomst met ‘Bankers Blanket Bond’. Dekkingsgeschil n.a.v. Madoff-fraude waardoor bank geen verhaal meer heeft voor verleend krediet. Uitleg overeenkomst. Begrippen “acted upon” en “counterfeit”. Betekenis dematerialisering effectenverkeer.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1440
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1416
SamenvattingExploitatievergoeding. Nietigheid. Vergoeding van de waarde van de prestatie. Plafond. De gemeente heeft twee exploitatieovereenkomsten met een perceeleigenaar gesloten, waarin is bepaald dat de gemeente infrastructurele voorzieningen in een bedrijventerrein zal aanleggen en dat de perceeleigenaar een bijdrage in de exploitatiekosten zal betalen. De overeenkomsten zijn nietig wegens strijd met de gemeentelijke exploitatieverordening. De gemeente heeft de voorzieningen aangelegd, maar de perceeleigenaar heeft de bijdragen niet betaald. De gemeente vordert vergoeding van de waarde van haar prestaties. HR: Ten onrechte heeft het hof niet onderzocht of de toegewezen bedragen hoger zijn dan de marktwaarde die de door de gemeente verrichte prestaties ten tijde van de ontvangst daarvan voor de percelen van de perceeleigenaar hebben.
Samenvatting (Bron)Exploitatieovereenkomst met gemeente. Nietigheid wegens strijd met exploitatieverordening (art. 42 Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud)). Onverschuldigde betaling. Vergoeding van de waarde van door de gemeente verrichte werkzaamheden, art. 6:210 lid 2 BW. Voldaan aan eisen van HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3532, NJ 2016/159 (Michielse/Gemeente Reusel-De Mierden)? Marktwaarde van door de gemeente verrichte prestaties.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1441
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1417
SamenvattingOnrechtmatige overheidsdaad. Relativiteit. Belanghebbende. Een door A geplaatste windturbine bevindt zich op een perceel van B. B vraagt een bouwvergunning aan voor de vervanging van een onderdeel van de windturbine. Drie jaar later weigert de gemeente de vergunning zonder goede grond. A vordert schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad. HR: Voor aansprakelijkheid jegens een benadeelde op grond van de door A in deze zaak ingeroepen normen, is niet vereist dat de benadeelde belanghebbende is in de zin van de Awb.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige overheidsdaad. Aansprakelijkheid gemeente voor overschrijding beslistermijn op aanvraag bouwvergunning. Aansprakelijkheid jegens benadeelde die geen belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb is? HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579, NJ 2013/47. Belang van fictief (van rechtswege) verleende vergunning. Nieuwe stellingen bij pleidooi in hoger beroep toelaatbaar?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1454
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1418
SamenvattingFinanciële afwikkeling na echtscheiding. HR: De klacht dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan een stelling van de vrouw, mist feitelijke grondslag.
Samenvatting (Bron)Huwelijksvermogensrecht. Uitsluiting gemeenschap en verrekenbeding. Schuld in rekening-courant aan vennootschap van de man door privé-opnames. Stelling dat deze schuld is ontstaan als keerzijde van in de vennootschap opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winst.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1473
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1419
SamenvattingCausaal verband tussen handelen van de verdachten (plaatsen vuurwerkbom op flitspaal) en bij de slachtoffers ontstaan letsel: in casu zodanig verband dat het letsel redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan de verdachten kan worden toegerekend, waartoe mede van belang is dat voor de verdachten was te voorzien dat anderen zich met het explosief zouden bezighouden en daarbij mogelijk een fysieke stimulus op het explosief zouden uitoefenen. A-G: idem: onvolkomenheden tijdens de ontmanteling van de vuurwerkbom staan niet in zodanig verband met de ingetreden gevolgen dat deze de causale keten hebben doorbroken.
Samenvatting (Bron)Vuurwerkbom opgehangen aan flitspaal die bij ontmanteling explodeert, waarna letsel ontstaat bij medewerkers Explosieven Opruimingsdienst en een politiemedewerker. 1. Causaal verband. 2. Maximumduur vervangende hechtenis schadevergoedingsmaatregel. Ad 1: Hof heeft toereikend gemotiveerd geoordeeld dat tussen het handelen van verdachten en het letsel dat bij de slachtoffers is ontstaan een zodanig verband bestaat dat het letsel redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan verdachten kan worden toegerekend. Onvolkomenheden bij de ontmanteling doorbreken het causaal verband niet. Ad 2: HR verbetert ambtshalve de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar. Samenhang met 15/00083.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1334
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1420
SamenvattingOpzettelijk een ontploffing te weeg brengen, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, art. 157 Sr: het opzet van de verdachte hoeft hierbij niet ook te zijn gericht op het te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, aangezien bedoeld gevaar ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing slechts naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, zodat niet van belang is dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien. Oplegging schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis, art. 36f lid 5 en 24c lid 1 Sr: ingevolge deze bepalingen dient de rechter bij het opleggen van de maatregel ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende hechtenis mag in een geval als in casu waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, ingevolge art. 60a jo. art. 24c lid 3 Sr ten hoogste een jaar bedragen.
Samenvatting (Bron)Vuurwerkbom opgehangen aan flitspaal die bij ontmanteling explodeert, waarna letsel ontstaat bij medewerkers Explosieven Opruimingsdienst en een politiemedewerker. 1. Causaal verband. 2. Opzet. 3. Maximumduur vervangende hechtenis schadevergoedingsmaatregel. Ad 1. Hof heeft toereikend gemotiveerd geoordeeld dat tussen het handelen van verdachten en het letsel dat bij de slachtoffers is ontstaan een zodanig verband bestaat dat het letsel redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde gedragingen aan verdachten kan worden toegerekend. Onvolkomenheden bij de ontmanteling doorbreken het causaal verband niet. De omstandigheid dat de EOD in het belang van de effectiviteit van haar optreden en de veiligheid van haar medewerkers een deel van haar interne, aan het procesdossier toegevoegde onderzoeksrapport onleesbaar heeft gemaakt door dit zwart te maken, noopte het Hof niet tot een nadere motivering van zijn oordeel. Ad 2. Middel steunt op de opvatting dat het opzet van verdachte niet alleen moet zijn gericht op het teweegbrengen van een ontploffing maar tevens op het bewezenverklaarde te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Die opvatting is, ook indien het gaat om een poging tot het teweegbrengen van een explosie, in haar algemeenheid onjuist. Bedoeld gevaar moet t.t.v. het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest, zodat niet van belang is dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien. Ad 3. Schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis ex art. 36f.5 en art. 24c Sr. De vervangende hechtenis als bedoeld in art. 36f.5 i.v.m. art. 24c.1 Sr mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop a.b.i. art. 57 Sr, op grond van art. 60a i.v.m. art. 24c.3 Sr ten hoogste een jaar bedragen. HR vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert zelf de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar. Samenhang met 15/00033.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1335
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1421
SamenvattingSeksuele handelingen, art. 248d Sr: als zodanig kan worden aangemerkt het openen door verdachte van zijn gulp en het tonen van zijn ontblote penis in de beslotenheid van zijn garage, waarin alleen de verdachte en twee vijfjarige meisjes aanwezig waren.
Samenvatting (Bron)Seksueel corrumperen ex art. 248d Sr. Falende klacht mbt de reikwijdte van “seksuele handelingen” a.b.i. art. 248d Sr. De verdachte opent zijn gulp en het toont zijn ontblote penis in de beslotenheid van zijn garage, waarin alleen de verdachte en twee vijfjarige meisjes aanwezig waren. Mede in het licht van de weergegeven wetsgeschiedenis geeft het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als seksuele handelingen a.b.i. art. 248d Sr, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1328
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1422
SamenvattingGeheimhoudingsplicht art. 61c lid 2 Gemw: deze plicht ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie (voor in casu een burgemeestersbenoeming) vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan de Commissaris van de Koning. In casu kon het hof oordelen dat ook het verschaffen door de adviseur van de vertrouwenscommissie van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie, valt onder de in art. 61c Gemw bedoelde geheimhoudingsplicht.
Samenvatting (Bron)Burgemeestersbenoeming Roermond: medeplichtigheid door een uiteindelijk voor benoeming voorgedragen kandidaat aan schending van geheimhoudingsplicht door wethouder Roermond die de vertrouwenscommissie adviseerde. 1. Medeplichtigheid aan art. 272 Sr. 2. Geheimhoudingsplicht beraadslagingen ex art. 61c Gemeentewet. Ad 1: v.z.w. het middel berust op het standpunt dat het hof blijkens de bewezenverklaring het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie voldoende heeft geacht om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken, mist het feitelijke grondslag. Ad 2: De geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 61c, tweede lid, Gemeentewet ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie, vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin, en op het verschaffen door de in art. 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond genoemde personen, onder wie de adviseur van de vertrouwenscommissie, van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1330
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1423
SamenvattingBij de belastingwet voorziene aangifte, art. 69 lid 2 (oud) AWR: als zodanig kan niet gelden een niet binnen de ingevolge art. 9 AWR bepaalde termijn ingediend aangiftebiljet waarmee de inspecteur bij de aanslagoplegging geen rekening heeft kunnen houden. Samenloop art. 69 lid 4 (oud) AWR: hoewel het feit dat de verdachte over een bepaald jaar geen aangifte heeft gedaan op zichzelf onder de delictsomschrijving kan worden gebracht van art. 69 lid 1 (oud) AWR, betekent nog niet dat tevens sprake is van de in het vierde lid van dat artikel bedoelde samenloop; het indienen van een bezwaarschrift met gebruikmaking van een (al dan niet) onjuist/onvolledig ingevulde aangiftebiljet, is immers niet een feit dat onder het eerste lid van dat artikel valt. A-G: anders. De delictsomschrijving van art. 69 lid 1 (oud) AWR jo. art. 68 lid 2 onder a (oud) ziet op het onjuist aan de inspecteur verstrekken van de in de laatstgenoemde bepaling bedoelde inlichtingen, gegevens en aanwijzingen door degene die daartoe ‘desgevraagd’ ingevolge art. 47 lid 1 AWR verplicht is. Die omstandigheid doet zich in casu niet voor.
Samenvatting (Bron)Verwerping beroep op n-o OM, art. 69 AWR. Het feit dat de verdachte over het jaar 2002 geen aangifte heeft gedaan, kan op zichzelf onder de delictsomschrijving van art. 69.1 (oud) AWR worden gebracht. Geen samenloop ex art. 69.4 (oud) AWR: het indienen van een bezwaarschrift met gebruikmaking van een (al dan niet) onjuist/onvolledig ingevulde aangiftebiljet, is immers niet een feit dat valt onder 69.1 (oud) AWR. Vervolging had evenmin kunnen plaatsvinden op grond van art. 69.1 (oud) AWR i.v.m. art. 68.2.a. (oud), AWR had kunnen plaatsvinden. De delictsomschrijving ex art. 69.1 (oud) AWR ziet op het onjuist aan de inspecteur verstrekken van de in art. 68.2.a AWR bedoelde inlichtingen, gegevens en aanwijzingen door degene die daartoe "desgevraagd" ingevolge art. 47.1 AWR verplicht is. Die omstandigheid doet zich hier niet voor. CAG anders. Samenhang met 15/01890.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1333
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1424
SamenvattingBeklag aangaande beslag art. 552a Sv en verschoningsrecht advocaat art. 98 Sv. Hoge Raad herhaalt kader omtrent inbeslagneming van brieven of geschriften die tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend in de zin van art. 98 lid 5 Sv en de procedure daaromtrent. Daarbij geldt dat – gezien de aard van het verschoningsrecht – de beklagrechter bij de beoordeling de nodige behoedzaamheid in acht zal moeten nemen. In ieder geval moeten de door de hem vastgestelde feiten en omstandigheden zijn oordeel dat het in beslag genomen stuk ‘voorwerp van het strafbare feit uitmaakt’ of ‘tot het begaan daarvan heeft gediend’ kunnen dragen. In casu ontoereikende motivering in het bijzonder omdat uit hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld omtrent de aard van de (grote hoeveelheid) in beslag genomen stukken waarvoor een beroep op het verschoningsrecht is gedaan, niet zonder meer kan worden afgeleid dat al die stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. A-G: anders.
Samenvatting (Bron)Beklag tegen beslag op onder cliënt van verschoningsgerechtigde (advocatenkantoor) inbeslaggenomen geheimhouderstukken. Gezien de aard van het verschoningsrecht, zal de beklagrechter bij de beoordeling van de vraag, of een in beslag te nemen of in beslag genomen stuk “voorwerp van het strafbare feit uitmaakt” of “tot het begaan daarvan heeft gediend”, de nodige behoedzaamheid in acht moeten nemen. Het oordeel van de Rb. dat al de inbeslaggenomen stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, is ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat uit hetgeen de Rb. heeft vastgesteld omtrent de aard van de (grote hoeveelheid) inbeslaggenomen stukken ten aanzien waarvan een beroep op het verschoningsrecht is gedaan, niet zonder meer kan worden afgeleid dat al die stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Volgt vernietiging en verwijzing. Samenhang met 15/05814.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1324
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1425
SamenvattingToelaatbaarheid oplegging en uitvoering levenslange gevangenisstraf. Op zichzelf is de levenslange gevangenisstraf niet in strijd met art. 3 EVRM, ook niet indien deze ten volle wordt geëxecuteerd. Een levenslange gevangenisstraf kan echter niet worden opgelegd indien niet reeds ten tijde van de oplegging duidelijk is dat er na verloop van tijd een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat, die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling. De Hoge Raad zet de voorwaarden uiteen waaraan de mogelijkheid tot herbeoordeling van de opgelegde levenslange gevangenisstraf dient te voldoen. Daarbij geldt onder meer dat de te hanteren herbeoordelingscriteria niet zo stringent mogen zijn dat vrijlating alleen is toegelaten bij een ernstige ziekte of een ander fysiek beletsel, dan wel bij het bereiken van een hoge leeftijd. Uitgangspunt is ook dat de herbeoordeling na niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt en dat na die termijn periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling wordt geboden. Gezien de thans bestaande feitelijke mogelijkheden van de bestaande gratieprocedure en/of door tussenkomst van de burgerlijke rechter, is de Hoge Raad van oordeel dat de huidige tenuitvoerleggingspraktijk onverenigbaar is met de eisen die art. 3 EVRM stelt. Zolang geen reële mogelijkheid bestaat tot herbeoordeling van de straf, levert de oplegging van een levenslange gevangenisstraf een schending op van art. 3 EVRM. De veroordeelde moet zich tijdens de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf – ook voordat de vorengenoemde herbeoordeling plaatsvindt – kunnen voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving. In verband daarmee dienen binnen het kader van de tenuitvoerlegging mogelijkheden tot resocialisatie te worden geboden.
Samenvatting (Bron)Oplegging en tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf i.v.m. de eisen ex art. 3 EVRM. Huidige tenuitvoerleggingspraktijk is onverenigbaar met de eisen die art. 3 EVRM stelt. Levenslange gevangenisstraf is niet i.s.m. art. 3 EVRM ook niet indien deze ten volle wordt geëxecuteerd. Levenslange gevangenisstraf kan niet worden opgelegd indien niet reeds ten tijde van de oplegging een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf bestaat die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling. HR zet diverse voorwaarden uiteen waaraan de mogelijkheid tot herbeoordeling moet voldoen. Aan de orde moet komen of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet is gerechtvaardigd. Herbeoordeling dient plaats te vinden niet meer dan 25 jaar na oplegging van de levenslange gevangenisstraf met daarna de mogelijkheid van periodieke herbeoordeling. Het opdragen van een herbeoordeling aan de rechter vormt een belangrijke waarborg dat de tenuitvoerlegging in overeenstemming met art. 3 EVRM plaatsvindt. HR verwacht verdere politieke besluitvorming en houdt de verdere behandeling van de zaak aan.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1325
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1426
SamenvattingToelaatbaarheid oplegging en uitvoering levenslange gevangenisstraf op Curaçao: toepassing HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325. Uitsluiting van rechtsmiddel tegen rechterlijke herbeoordeling van een opgelegde levenslange gevangenisstraf, art. 1:30 lid 7 Sr-Curaçao: het niet openstaan van een rechtsmiddel tegen die herbeoordeling doet niet af aan de verbindendheid van voornoemde bepaling en stuit evenmin af op art. 14 lid 5 IVBPR.
Samenvatting (Bron)Periodieke herbeoordeling van een levenslange gevangenisstraf ex art. 1:30 Sr Curaçao; art. 14.5 IVBPR, art. 3 EVRM. Antilliaanse zaak. De verdachte is, o.a. wegens de moord op de Curaçaose politicus H. Wiels, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Art. 1:30 Sr Curaçao voorziet in een periodieke herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf door de rechter. Aan de toepassing van die regeling staat – ook indien die straf in Nederland ten uitvoer wordt gelegd – niet in de weg de Onderlinge regeling ex art. 38.1 Statuut regelende de samenwerking tussen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied van de overdracht van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een veroordeling tot een vrijheidsstraf. De omstandigheid dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van het hof inzake de periodieke herbeoordeling ex art. 1:30.7 Sr Curaçao doet niet af aan de verbindendheid van art. 1:30. De beslissing van het hof inzake de periodieke beoordeling ex art. 1:30.7 is geen beslissing als bedoeld in art. 14.5 IVBPR. Art. 14.5 IVBPR houdt niet een voor rechtstreekse toepassing door de rechter vatbaar voorschrift in waarbij aan de rechterlijke macht der onderscheiden verdragsstaten een grotere rechtsmacht wordt verleend dan de nationale wet haar toekent. Voor de eisen die art. 3 EVRM stelt aan de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf verwijst de HR naar ECLI:NL:HR:2016:1325.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1361
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1427
SamenvattingBijzondere voorwaarde, art. 14c lid 2 onder 14° Sr: deze dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. De voorwaarde ‘dat de verdachte zich gedurende de proeftijd op geen enkele wijze uit over zijn ex-partner en zijn kinderen, behoudens ten behoeve van de lopende en komende gerechtelijke procedures en gesprekken met de instanties die bij de procedures betrokken zijn’ is in strijd met genoemde bepaling, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in zijn uitingsvrijheid beperkt, en mede in aanmerking genomen dat de gestelde bijzondere voorwaarde niet voldoende precies is geformuleerd, waardoor zij ook in de weg staat aan uitingen door de verdachte die in het licht van genoemde maatstaven niet ontoelaatbaar moeten worden geacht, waaronder uitingen over zijn ex-partner en zijn kinderen in persoonlijke of medische kring. Tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraak en uitzondering art. 14e Sr: toepassing HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537, NJ 2015/236. I.c. niet voldaan aan toepasselijke motiveringsverplichting nu uit het door het hof overwogene niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan.
Samenvatting (Bron)1. Bijzondere voorwaarden. Art. 14c.2 onder 14, Sr. 2. Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarde. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1968:AB6079, NJ 1970/123 inhoudende dat een bijzondere voorwaarde a.b.i. art. 14c.2 onder 14 Sr het gedrag van de veroordeelde dient te betreffen en dat als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Het door het Hof als bijzondere voorwaarde aan verdachte opgelegde uitingsverbod m.b.t. zijn ex-partner en zijn kinderen, is gelet op de duur en de mate waarin zij verdachte in zijn uitingsvrijheid beperkt, in strijd met art. 14c.2 onder 14 Sr omdat deze voorwaarde niet voldoet aan de hiervoor weergegeven maatstaven. De HR neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde bijzondere voorwaarde niet voldoende precies is geformuleerd, waardoor zij ook in de weg staat aan uitingen door verdachte die in het licht van genoemde maatstaven niet ontoelaatbaar moeten worden geacht, waaronder uitingen over zijn ex-partner en zijn kinderen in persoonlijke of medische kring. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:537 inhoudende dat de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk zal dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 14e Sr gestelde voorwaarden is. ’s Hofs arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting, nu daaruit niet zonder meer volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk feit zal begaan. De HR doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af en vernietigt de betreffende bijzondere voorwaarde en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1400
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1428
SamenvattingOnttrekking aan het verkeer en soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr: daaronder dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. I.c. daarvan geen sprake: nu de bewezenverklaring van i.c. (winkel)diefstal geen melding maakt van enige vorm van gewelddadigheid, valt zonder nadere motivering niet in te zien hoe het onder de verdachte inbeslaggenomen mes kan dienen om een vergelijkbaar vermogensdelict te begaan of voor te bereiden.
Samenvatting (Bron)Onttrekking aan het verkeer. Art. 36d Sr. Onder soortgelijke feiten i.d.z.v. art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZC9322). Zonder nadere motivering die ontbreekt valt niet in te zien hoe het onder verdachte inbeslaggenomen mes kan dienen om een vergelijkbaar vermogensdelict te begaan of voor te bereiden als de bewezenverklaarde (winkel)diefstal.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1410
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1429
SamenvattingOverzicht en aanvulling omtrent maatstaven medeplegen zoals volgend uit HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716: de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking, hetgeen vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De Hoge Raad merkt op dat en licht toe waarom het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal kan zijn. In concrete zaken kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn. I.c. toereikende motivering medeplegen van bankoverval door verdachte die ter uitvoering van een voordien door hem en zijn mededaders gemaakte afspraak een betrokkene bij de bank belt op een intern telefoonnummer van de bank op het moment waarop de overval aanving.
Samenvatting (Bron)Medeplegen bankoverval. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. falende bewijsklacht medeplegen.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1316
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1430
SamenvattingAanvulling omtrent maatstaven medeplegen zoals volgend uit HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. ontoereikende motivering medeplegen in diefstalzaak, onder meer erop gelet dat verdachte niet aan signalement voldoet.
Samenvatting (Bron)Medeplegen inbraken. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. slagende bewijsklacht medeplegen.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1319
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1431
SamenvattingAanvulling omtrent maatstaven medeplegen zoals volgend uit HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde. I.c. toereikende motivering medeplegen in diefstalzaak. Zwijgen verdachte als ondersteuning bewezenverklaring: Bij de zojuist genoemde beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. Dat de verdachte daarover weigert te verklaren of een vraag te beantwoorden, kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen gelet op onder meer art. 29 lid 1 Sv. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo’n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Indien de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
Samenvatting (Bron)Medeplegen inbraak. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. falende bewijsklacht medeplegen. Conclusie AG: anders.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1315
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1432
SamenvattingAanvulling omtrent maatstaven medeplegen zoals volgend uit HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716. Die aanvulling geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Wat betreft art. 141 Sr kan dan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen. I.c. begrijpelijk oordeel hof dat sprake is van het ‘in vereniging’ plegen.
Samenvatting (Bron)Jeugdzaak. “Medeplegen” en in vereniging geweld plegen, art. 141 Sr. HR maakt opmerkingen bij ECLI:NL:HR:2014:3474 en ECLI:NL:HR:2015:716. I.c. falende bewijsklacht in vereniging plegen.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1320
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1433
SamenvattingToepassing van overzichtsarrest feitelijk leidinggeven en daderschap rechtspersoon HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733: dat de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon ‘als pleger van de strafbare feiten dient te worden aangemerkt’ betekent niet dat de verdachte rechtspersoon niet als pleger of als medepleger aansprakelijk kan worden gesteld wegens de verboden gedragingen. Ook de eventuele omstandigheid dat de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon ‘zelf alle strafbare handelingen heeft verricht’ en hij de verdachte rechtspersoon ‘daarbij enkel heeft gebruikt als middel om de strafbare gedragingen te kunnen plegen’ staat niet zonder meer aan toerekening van de desbetreffende gedragingen aan de verdachte rechtspersoon in de weg.
Samenvatting (Bron)Klimop-zaak. OM-cassatie. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:733 m.b.t. daderschap van rechtspersonen. Het hof heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Volgt vernietiging van de gegeven vrijspraak en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1382
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1434
SamenvattingOpzet op valsheid in geschrifte, art. 225 Sr: gezien de specifieke feiten en omstandigheden i.c. – het ging om betrokkenheid van een notaris bij een lucratieve doorverkoopconstructie – kon het hof uit de bewijsvoering afleiden dat de verdachte notaris zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de koopovereenkomst alsmede dat diens opzet daarop was gericht. Eisen aan tenlastelegging, art. 261 Sv: de aan art. 1 en art. 9 Wet melding ongebruikelijke transacties (oud) ontleende bewoordingen ‘ongebruikelijke transactie’ heeft mede feitelijke betekenis en voldoet wat betreft de opgave van het feit aan de eisen van art. 261 lid 1 Sv. Strafverhoging bij schending ambtsplicht, art. 44 Sr: de in deze bepaling genoemde omstandigheden kunnen alleen tot verhoging van het strafmaximum leiden indien zij aan de verdachte zijn tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen zijn bewezen. Hierover terechte cassatieklacht leidt toch niet tot cassatie wegens gebrek aan voldoende rechtens te respecteren belang, mede in aanmerking genomen dat de opgelegde straf voor diverse serieuze feiten is opgelegd en dat zonder toepassing te geven aan art. 44 Sr maar met toepassing van art. 57 lid 1 Sr de opgelegde gevangenisstraf ruimschoots blijft beneden het op de bewezenverklaarde feiten gestelde strafmaximum.
Samenvatting (Bron)Klimop-zaak. Oud-notaris. 1. Valsheid in geschrift. Opzet. Art. 225 Sr. 2. Tll. Opgave feit. Artt. 261.1 Sv. en 1 en 9 Wet Mot. 3. Strafverzwarende omstandigheid. Art. 44 Sr. Ad 1. Gelet op de specifieke f&o van het onderhavige geval, heeft het Hof uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de koopovereenkomst zoals onder 3 bewezenverklaard, alsmede dat verdachtes opzet daarop was gericht. Ad 2. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de aanduiding “ongebruikelijke transactie” mede feitelijke betekenis heeft en dat de tll. wat betreft de opgave van het feit voldoet aan de eisen van art. 261.1 Sv geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ad 3. Het Hof heeft ten onrechte art. 44 Sr in aanmerking genomen nu dit niet in de tll is opgenomen en door wettige bm is bewezen (vgl. voor art. 43a Sr ECLI:NL:HR:2012:BX6916). Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden wegens gebrek aan voldoende rechtens te respecteren belang, nu de opgelegde gevangenisstraf ruimschoots beneden het op de bewezenverklaarde feiten gestelde strafmaximum blijft.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1392
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1435
SamenvattingWitwassen en bestanddeel ‘enig misdrijf’ in art. 420bis Sr: als zodanig kunnen ook gelden misdrijven die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van deze bepaling op 14 december 2001. Voor het antwoord op de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, is beslissend het moment waarop de witwashandelingen hebben plaatsgevonden en niet het moment waarop de gronddelicten zijn gepleegd.
Samenvatting (Bron)Klimop-zaak. Witwassen. Art. 420bis Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BF5557, inhoudende dat ook misdrijven die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van art. 420bis Sr op 14 december 2001 kunnen gelden als “enig misdrijf” in de zin van die bepaling. Voor het antwoord op de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, is beslissend het moment waarop de witwashandelingen hebben plaatsgevonden en niet het moment waarop de gronddelicten zijn gepleegd. Voor zover aan het middel een andersluidende opvatting ten grondslag ligt, kan het niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft geoordeeld dat het telkens verbergen of verhullen van de werkelijke aard of de herkomst van de uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen heeft bestaan uit het meermalen laten storten van geldbedragen op een derdengeldrekening van een notaris. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de betreffende stortingen hebben plaatsgevonden na 14 december 2001, is ’s Hofs oordeel dat het onder 7 bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen niet onbegrijpelijk.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1393
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 29-01-2016
CiteertitelNJB 2016/1436
SamenvattingHuisvredebreuk en bestanddeel bij een ander ‘in gebruik’ in art. 138 Sr: i.c. was de woning bij aangeefster ‘in gebruik’ gelet op haar koop- en bruikleenovereenkomst met betrekking tot deze woning en de verklaring van de aangeefster dat zij ongeveer elke dag bij de woning was en gesprekken voerde met een aannemer over een toekomstige verbouwing van de woning.
Samenvatting (Bron)HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:140
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1437
SamenvattingAfwijzing bij appelschriftuur gedaan en ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafd getuigeverzoek: i.c. niet onbegrijpelijke afwijzing door hof op de grond dat het dit verzoek onvoldoende onderbouwd kon achtten en de verdachte door die afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Dat de voorzitter van het hof voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep op de voet van art. 263 lid 4 Sv de oproeping van deze getuige heeft bevolen, noopte het Hof niet tot een ander oordeel of een nadere motivering van zijn beslissing. Daarbij is van belang dat de beslissing van de voorzitter als bedoeld in deze bepaling moet worden aangemerkt als een beslissing die slechts strekt ter voorbereiding van de terechtzitting, waartegen geen rechtsmiddel is opengesteld en waarmee is beoogd nodeloos verlies van zittingscapaciteit tegen te gaan zonder de voorzitter daarbij aan een bepaalde beoordelingsmaatstaf te binden.
Samenvatting (Bron)Afwijzen getuigenverzoek. Het Hof heeft door het bij appelschriftuur gedane en ttz. in h.b. gehandhaafde verzoek X als getuige te horen af te wijzen omdat het dit verzoek onvoldoende onderbouwd achtte en verdachte door die afwijzing niet in zijn verdediging is geschaad de juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd, terwijl diens oordeel voorts niet onbegrijpelijk is, mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd. De omstandigheid dat de voorzitter van het Hof voorafgaand aan de tz in hb ex art. 263.4 Sv de oproeping van deze getuige heeft bevolen, noopte het Hof niet tot een ander oordeel of een nadere motivering van zijn beslissing. Daarbij is van belang dat de beslissing van de voorzitter a.b.i. art. 263.4 Sv – gelet ook op de wetsgeschiedenis – moet worden aangemerkt als een beslissing die slechts strekt ter voorbereiding van de tz., waartegen geen rechtsmiddel is opengesteld en waarmee is beoogd nodeloos verlies aan zittingscapaciteit tegen te gaan zonder de voorzitter daarbij aan een bepaalde beoordelingsmaatstaf te binden.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1412
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1438
SamenvattingEigen waarneming van de rechter, art. 340 Sv (idem: art. 383 Sv-Aruba): de eigen waarneming van de rechter zal, wil deze als wettig bewijsmiddel kunnen meewerken tot het bewijs, bij het onderzoek ter terechtzitting moeten zijn gedaan. Het is in zijn algemeenheid niet vereist dat de rechter zijn eigen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting gedane waarneming aldaar ter sprake brengt. Niettemin is de rechter gehouden dat wel te doen, indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal.
Samenvatting (Bron)Antilliaanse zaak. Eigen waarneming rechter. Art. 383 SvA en art. 340 Sv. Het i.c. toepasselijke art. 383 SvA is gelijkluidend aan art. 340 Sv. Naar art. 340 Sv voorschrijft, zal de eigen waarneming van de rechter, wil deze als wettig bewijsmiddel kunnen meewerken tot het bewijs, bij het o. ttz. moeten zijn gedaan, zodat ook zowel de vertegenwoordiger van het OM als verdachte en de raadsman die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten. Het is in zijn algemeenheid niet vereist dat de rechter zijn eigen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting gedane waarneming aldaar ter sprake brengt. Niettemin is de rechter gehouden dat wel te doen, indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal. (Vgl. ECLI:NL:HR:2009:BJ2831). Het vorenoverwogene geldt ook voor art. 383 SvA. Blijkens de p-v’s van de terechtzittingen is aldaar in aanwezigheid van alle betrokkenen de DVD afgespeeld met daarop door beveiligingscamera's gemaakte beelden, waaronder de in het middel bedoelde beelden die het Hof als eigen waarneming voor het bewijs heeft gebruikt. Op grond daarvan heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het gebruik van die waarneming voor het bewijs geen verrassing kon zijn voor verdachte en zijn raadsman. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van de waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1405
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 05-07-2016
CiteertitelNJB 2016/1439
SamenvattingBewijsuitsluiting art. 359a Sv: i.c. bewijsuitsluiting onbegrijpelijk, zelfs indien men ervan uitgaat dat het vorderen van het identiteitsbewijs van de verdachte en het onderzoek in de auto ter vaststelling van de identiteit van de verdachte onrechtmatig hebben plaatsgevonden en dat hierdoor sprake is van een vormverzuim waarop art. 359a Sv toepassing dient te vinden.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Vormverzuim, art. 359a Sv. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat bij het vorderen van het ID-bewijs en het onderzoek in de auto ter vaststelling van de identiteit van verdachte sprake is geweest van een vormverzuim waarop art. 359a Sv toepassing dient te vinden is ’s Hofs oordeel dat bewijsuitsluiting het rechtsgevolg moet zijn van dit verzuim niet naar behoren met redenen omkleed. I.h.b. is het oordeel dat sprake is van een zo ingrijpende inbreuk op een grondrecht van verdachte dat toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk moet worden geacht niet zonder meer begrijpelijk in het licht van de door het Hof vastgestelde f&o.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:1388
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 22-06-2016
CiteertitelNJB 2016/1440
SamenvattingArt. 9 Gw staat niet in de weg aan oplegging last onder dwangsom aan motorclub wegens overtreding van art. 2.1 lid 1 onder c Wabo.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 11 december 2013 heeft het college Motor Bike Center onder oplegging van een dwangsom gelast het illegale gebruik van het bedrijfspand aan de James Wattweg 34 te Vlaardingen (hierna: het perceel) als (motor)clubhuis en/of feestzaal terstond te staken en blijvend gestaakt te houden. Voorts heeft het college bij hetzelfde besluit Motor Bike Center onder oplegging van een dwangsom gelast de inrichting uit het horecalokaal in het bedrijfspand op het perceel te verwijderen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2016:1724
Artikel aanvragenVia Praktizijn