Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 02-11-2016
Aflevering 38
RubriekVooraf
TitelDe Blockchain: uitdaging voor het recht
CiteertitelNJB 2016/1941
SamenvattingDe meesten hebben waarschijnlijk over Bitcoin gehoord. Achter dit digitale geld zit een technologie genaamd de Blockchain. Maar geld is slechts één van de toepassingen. De Blockchain biedt mogelijkheden waar intermediairs als de notaris, het kadaster, certificatie-instanties en accountants zenuwachtig van worden. Doordat Blockchain werkt op basis van gedistribueerd vertrouwen zien experts het als een doorbraak richting breed toegankelijke, veilige en betrouwbare digitale transacties. Wie de mogelijke implicaties voor recht en regulering overdenkt, ontwaart wel allerhande vragen.
Auteur(s)J.E.J. Prins
Pagina2817-2817
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelDe regeling van planschade-vergoeding in de Omgevingswet - Ondoordachte voorstellen met rigoureuze gevolgen
CiteertitelNJB 2016/1942
SamenvattingDe ontwikkelingen in het planschaderecht van de afgelopen vijftien jaar vertonen een beeld van een toenemende ‘afkalving’ van deze vorm van overheidsaansprakelijkheid. De laatste voorstellen van minister Schultz van Haegen gaan echter een stap te ver. Er zitten zeker voordelen aan een nadere wettelijke normering van de voorwaarden waaronder een recht op planschadevergoeding bestaat, maar de huidige voorstellen zijn ondoordacht en roepen zoveel dogmatische en praktische vragen op dat het geen aanbeveling verdient om ze in de Omgevingswet op te nemen.
Auteur(s)G.M. van den Broek , M.K.G. Tjepkema
Pagina2818-2826
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelSchadeverhaal via het strafproces - Het gaat – iets – beter, maar het blijft behelpen
CiteertitelNJB 2016/1843
SamenvattingIn de afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen om verhaal van schade door slachtoffers van strafbare feiten via het strafproces te verbeteren. Verschillende onderzoeken wijzen inmiddels uit dat die maatregelen weliswaar hebben geleid tot enige verbetering, maar dat de oogst toch ook wel bescheiden lijkt. Na een beknopte weergave van de belangrijkste resultaten van de onderzoeken wordt hier bepleit om de komende jaren in te zetten op consolidatie, én op nadenken over onorthodoxere maatregelen die tot werkelijke verbeteringen zouden kunnen leiden.
Auteur(s)S.D. Lindenbergh , M.R. Hebly
Pagina2827-2830
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelMediation - Don’t fix it if it isn’t broken
CiteertitelNJB 2016/1844
SamenvattingArbitrage is ooit bedacht als alternatief voor langdurige procedures bij de overheidsrechter. Juristen hebben zich uiteindelijk van dat veld meester gemaakt en inmiddels is arbitrage vaak ook langdurig en kostbaar. Mediation was het nieuwe, vormvrije alternatief. Dat dreigt nu eveneens ten prooi te vallen aan juridisering middels de door de Minister van VenJ beoogde Wet bevordering mediation.
Auteur(s)M. Brink
Pagina2831-2836
LinkVolledige tekst wetsvoorstel (internetconsultatie.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelDe Wet bevordering mediation en het bestuursrecht - Ook symboolwetgeving verdient de nodige zorg
CiteertitelNJB 2016/1845
SamenvattingDrie jaar geleden kwam het toenmalige Tweede Kamerlid Van der Steur met een initiatiefwetsvoorstel dat onder meer beoogde conflictoplossing in het bestuursrecht te stimuleren. Dat voorstel is ingetrokken toen hij minister werd. In juli 2016 heeft de regering, voortbouwend op het voorstel van Van der Steur, de Wet bevordering mediation in consultatie gebracht. Een voorstel dat opvallend slordig is geredigeerd en dat tal van inconsistenties bevat.
Auteur(s)K.J. de Graaf , A.T. Marseille , H.D. Tolsma
Pagina2837-2840
LinkVolledige tekst wetsvoorstel (internetconsultatie.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelWet bevordering mediation bevordert mediation niet - Wetsvoorstel focust teveel op rol mediator
CiteertitelNJB 2016/1846
SamenvattingMet mediation is het zoals met twitter: iedereen praat er over, maar in het bedrijfsleven gebruikt men dat middel maar weinig, anders dan in de familierechtspraktijk. Met het wetsvoorstel ‘Wet bevordering mediation’ beoogt het kabinet daarin verandering te brengen. Het voornemen is goed, maar de uitwerking onvoldoende. Een gemiste kans. De Nederlandse Orde van Advocaten verzet zich tegen het wetsvoorstel.
Auteur(s)J.W. Loman
Pagina2841-2841
LinkVolledige tekst wetsvoorstel (internetconsultatie.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 12-10-2016, C-166/15, ECLI:EU:C:2016:762
CiteertitelNJB 2016/1947
SamenvattingIntellectuele eigendom. Auteursrecht en naburige rechten. Richtlijn 91/250/EEG. Art. 4, onder a. en c. Art. 5 lid 1 en 2. Richtlijn 2009/24/EG. Art. 4 lid 1 en 2. Art. 5 lid 1 en 2. Rechtsbescherming van computerprogramma’s. Tweedehands wederverkoop van op niet-originele fysieke dragers vastgelegde kopieën van computerprogramma’s waarop een licentie rust. Uitputting van het distributierecht. Exclusief reproductierecht.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Derde kamer) van 12 oktober 2016.#Aleksandrs Ranks en Jurijs Vasilevics tegen Finansu un ekonomisko noziegumu izmeklesanas prokoratura en Microsoft Corp.#Verzoek van de Rigas apgabaltiesas Kriminallietu tiesu kolegija om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Intellectuele eigendom - Auteursrecht en naburige rechten - Richtlijn 91/250/EEG - Artikel 4, onder a) en c) - Artikel 5, leden 1 en 2 - Richtlijn 2009/24/EG - Artikel 4, leden 1 en 2 - Artikel 5, leden 1 en 2 - Rechtsbescherming van computerprogramma's - Tweedehands wederverkoop van op niet-originele fysieke dragers vastgelegde kopieen van computerprogramma's waarop een licentie rust - Uitputting van het distributierecht - Exclusief reproductierecht.#Zaak C-166/15.
UitspraakECLI:EU:C:2016:762
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1948
SamenvattingImmuniteit van executie. Stelplicht en bewijslast. Een vreemde staat is bij arbitraal vonnis veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De schuldeiser wil in Nederland conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van de vreemde staat, Irak. Hoge Raad: De schuldeiser zal steeds gegevens moeten aandragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de goederen worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden.
Zie ook: ECLI:NL:HR:2016:2354, 14 oktober 2016, nr. 15/02722. Immuniteit van executie. Stelplicht en bewijslast, voor soortgelijke overwegingen.
Samenvatting (Bron)Internationaal publiekrecht. Conservatoir beslag ten laste van vreemde staat. Omvang immuniteit van executie. Stelplicht en bewijslast m.b.t. bestemming van goederen die beslag en executie toestaat. Verwijzing naar HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236. Uit Energiehandvest volgt geen afstand van immuniteit.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2371
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1949
SamenvattingRecht op onderwijs. Moedertaal. Organisaties die zich bezighouden met migranten in Nederland vorderen een verklaring voor recht dat de Staat in strijd met internationale verplichtingen handelt door het niet faciliteren van onderwijs van (niet: in) de moedertaal in het basisonderwijs. Hoge Raad: Er is geen aanleiding om aan te nemen dat art. 2 EP aanspraak geeft op het kunnen volgen van onderwijs van een bepaalde taal.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige overheidsdaad. Grondrechten. Is wetswijziging tot beëindiging van bekostiging lessen Turkse taal en cultuur in basisonderwijs in strijd met art. 2 Eerste Protocol EVRM (vrijheid van onderwijs)?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2341
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1950
SamenvattingOvergang van onderneming. Bedrijfstakpensioenfonds. Eigen recht. Een schoonmaakbedrijf dat verplicht deelneemt in het bedrijfstakpensioenfonds, neemt een ander schoonmaakbedrijf over dat ook verplicht deelneemt in dat pensioenfonds en dat een achterstand heeft opgebouwd in de betaling van pensioenpremies. Kan het pensioenfonds de verkrijgende werkgever aanspreken tot betaling van deze achterstand? Hoge Raad: In het geval een werknemer zowel voor als na de overgang van een onderneming verplicht deelneemt in hetzelfde bedrijfstakpensioenfonds, verkrijgt het pensioenfonds een eigen recht tegen de verkrijger van de onderneming tot inning van achterstallige pensioenpremies. Het pensioenfonds kan het vorderingsrecht dat het terzake kon uitoefenen jegens de overdragende werkgever, na overgang van de onderneming op dezelfde voet uitoefenen jegens de verkrijgende werkgever.
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht. Overgang van onderneming en Wet verplichte deelneming bedrijfspensioenfondsen. Vordering van bedrijfstakpensioenfonds op nieuwe werkgever (verkrijger) ter zake van pensioenpremies die oude werkgever onbetaald heeft gelaten. Klachten van nieuwe werkgever over: wel/niet toepasselijkheid art. 7:663 e.v. BW op pensioenpremies; heeft fonds rechtstreekse aanspraak jegens nieuwe werkgever?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2375
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1951
SamenvattingWet Bopz. Klachtprocedure. Schriftelijkheidsvereiste. Een patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis wordt tijdelijk (extra) beperkt in zijn bewegingsvrijheid zonder dat hem in verband met die beslissing enig geschrift wordt uitgereikt. Hoge Raad: De patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen een klacht kan worden ingediend, dient schriftelijk geïnformeerd te worden over de gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid gebruik te maken van de klachtprocedure. Aan de waarborg van het schriftelijkheidsvereiste moet strikt de hand worden gehouden.
Samenvatting (Bron)BOPZ. Klachtzaak, art. 41 Wet Bopz. Drugscontrole. Beperking bewegingsvrijheid in afwachting uitslag urineonderzoek, art. 40 lid 3 Wet Bopz. Verzuim gronden beperking schriftelijk vast te leggen, art. 40a Wet Bopz. Duur beperking, tijdstip bekend worden uitslag.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2350
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1952
SamenvattingWet Bopz. Dwangbehandeling. Behandelingsduur. Zo kort mogelijk. Aan een patiente in een psychiatrisch ziekenhuis wordt medegedeeld dat zij onderworpen zal worden aan een dwangbehandeling zonder dat een einddatum van de dwangbehandeling wordt genoemd. HR: De wettelijke regeling strekt mede ertoe te voorkomen dat de patient in onzekerheid verkeert omtrent de door de behandelaar voorgenomen duur van de dwangbehandeling. Betrokkene had belang erbij schriftelijk ervan op de hoogte gesteld te worden welke (zo kort mogelijke) duur de behandelaar noodzakelijk achtte.
Samenvatting (Bron)Wet Bopz. Klachtzaak (art. 41a en 41b Wet Bopz). Onvrijwillige behandeling; dwangmedicatie. Kennisgeving aan betrokkene van de duur van de behandeling (art. 38c lid 1, aanhef en onder a, en art. 38c lid 2 Wet Bopz).
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2370
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1953
SamenvattingSchuldsanering. Tussentijdse beëindiging. Verwijtbaarheid. Hoge Raad: Verzoeker heeft aangevoerd dat bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag ten onrechte ervan is uitgegaan dat zijn partner over inkomsten beschikte. Het hof is hier niet (kenbaar) op ingegaan en heeft zijn arrest aldus onvoldoende gemotiveerd.
Samenvatting (Bron)WSNP. Tussentijdse beëindiging (art. 350 lid 3, onder c, Fw). Boedelachterstand doordat bij het vrij te laten bedrag ten onrechte rekening is gehouden met inkomsten van de partner. Is boedelachterstand verwijtbaar aan de schuldenaar?
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2348
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1954
SamenvattingOpzettelijk iemands eer of goede naam aanranden ‘door telastlegging van een bepaald feit’, art. 261 lid 1 Sr: van tenlastelegging van een ‘bepaald feit’ is sprake indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. In casu kan de uiting dat betrokkene ‘een postdief’ is als zodanig gelden.
Samenvatting (Bron)Smaad; “postdief”, art. 261.1 Sr. Falende bewijsklacht. Het oordeel van het hof dat de in de bewezenverklaring voorkomende uiting "[Betrokkene] van Sandds B.V. is een postdief" de tenlastelegging van een "bepaald feit" ex art. 261, eerste lid, Sr oplevert, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (ECLI:NL:HR:2016:1198). Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen het kennelijke oordeel van het hof dat die uiting erop neerkomt dat de aangeefster i.h.k.v. de uitoefening van haar werkzaamheden voor het postvervoerbedrijf Sandd B.V. poststukken heeft gestolen.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2291
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1955
SamenvattingWitwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf: de Hoge Raad herhaalt de daarvoor geldende nadere motiveringseisen (vergelijk Hoge Raad 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, r.o. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5.): in casu heeft het hof niet aannemelijk geacht dat het betrokken geldbedrag ‘onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig’ was. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu door of namens de verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsvoering en het bewezenverklaarde evenmin rechtstreeks voortvloeit dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Aldus zijn voormelde nadere motiveringseisen in de onderhavige zaak niet van toepassing. A-G: anders.
Samenvatting (Bron)Witwassen geldbedrag onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf? Art. 420bis.1.b Sr. Falende kwalificatieklacht. Op Schiphol worden bij de verdachte tijdens een douanecontrole naast een hoeveelheid contant geld ook skimbenodigdheden aangetroffen. Kennelijk heeft het hof het niet aannemelijk geacht dat het betrokken geldbedrag "onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig" was. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de tz. in h.b. noch uit de aan dat proces-verbaal van de tz. gehechte pleitaantekeningen blijkt dat door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsvoering en het bewezenverklaarde evenmin rechtstreeks voortvloeit dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Nadere motiveringseisen niet van toepassing (ECLI:NL:HR:2013:150). CAG: anders.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2294
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1956
SamenvattingHet ‘verhullen’ van ‘de herkomst’ van uit enig misdrijf afkomstige geldbedragen als bedoeld in art. 420bis lid 1 onder a Sr: in casu kan uit de omstandigheid dat de verdachte biljetten van € 500 heeft omgewisseld in kleinere coupures, die waren weggestopt in een tas onder een autostoel en in de broekzak van de verdachte, niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op het ‘verhullen’ van de ‘herkomst’ van die geldbedragen. Onmogelijkheid tot uitvoeren recht op contra-expertise: de omstandigheid dat als gevolg van enig verzuim het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemde materiaal in het ongerede is geraakt, brengt niet mee dat de verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als resultaat van dat in het ongerede raken reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De vraag of de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in art. 6 EVRM in de weg staat, is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer a. de gronden waarop de wens van de verdediging tot het doen verrichten van een tegenonderzoek steunt en b. het belang van het gewenste tegenonderzoek in het licht van – bijvoorbeeld – de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat (vergelijk HR 8 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7228, r.o. 3.5). In casu staat de onmogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek niet in de weg aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in art. 6 EVRM.
Samenvatting (Bron)1.Tegenonderzoek (contra-expertise) hasjiesj. 2. Verhullen van de herkomst van geldbedragen door 500 eurobiljetten om te wisselen en weg te stoppen in een tas onder een autostoel en in een broekzak? Witwassen, art. 420bis.1.a Sr. Ad 1.Verweer: de resultaten van de indicatieve test moeten van het bewijs worden uitgesloten wegens het ontbreken van de mogelijkheid van contra-expertise. Het hof heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de aangetroffen blokken hasjiesj bevatten gelet op "de positieve indicatieve tests, de bevindingen van de verbalisanten omtrent de wijze waarop de blokken waren verpakt en de kleur en de geur ervan" en heeft daarbij tevens betrokken "dat de gebruikte test-sets worden geadviseerd door het NFI te Den Haag". Aldus heeft het hof kennelijk geoordeeld dat het tot het bewijs bezigen van de resultaten van de indicatieve test ondanks de onmogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek in de onderhavige zaak niet aan een eerlijke procesvoering ex art. 6 EVRM in de weg staat (ECLI:NL:HR:2014:1451; ECLI:NL:HR:2005:AR7228). CAG: anders. Ad 2. Uit de door het Hof vastgestelde omstandigheid dat de verdachte biljetten van 500 euro heeft omgewisseld in kleinere coupures, die waren weggestopt in een tas onder een autostoel en in de broekzak van de verdachte, kan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op het "verhullen" van de "herkomst" van die geldbedragen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2293
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1957
SamenvattingOnrechtmatig schieten op minderjarige verdachte bij diens aanhouding en art. 359a Sv: in casu ontoereikende motivering dat dit tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging moet leiden, mede omdat het hof niet heeft duidelijk gemaakt waarom het door het hof onrechtmatig bevonden vuurwapengebruik bij de aanhouding van de minderjarige verdachte en het uiteindelijk herstelde verzuim van gebrek aan openheid van zaken over dat vuurwapengebruik hebben tekort gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak als bedoeld in art. 6 EVRM.
Samenvatting (Bron)Jeugdzaak. OM-cassatie. Art. 359a Sv, n.o.-verklaring na vormverzuim. Na straatroof wordt door de politie ter aanhouding meermalen (gericht) op de minderjarige verdachte geschoten. Het daaraan ten grondslag liggende integriteitsonderzoek wordt anderhalf jaar later, op aandringen van de verdediging, aan het strafdossier toegevoegd. Het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval het OM n-o moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte is niet begrijpelijk. Het hof heeft in zijn overwegingen niet duidelijk gemaakt waarom het door het hof onrechtmatig bevonden vuurwapengebruik bij de aanhouding van de minderjarige verdachte en het - uiteindelijk - herstelde verzuim van gebrek aan openheid van zaken over dat vuurwapengebruik tekort hebben gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak ex in art. 6 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AM2533; HR 19 december 1995, NJ 1996/249). Volgt vernietiging en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2305
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1958
SamenvattingProcedure art. 577b Sv: ingevolge deze bepaling kan de rechter die de ontnemingsmaatregel heeft opgelegd, op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de betrokkene het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag kwijtschelden of verminderen dan wel ten aanzien van het reeds betaalde of verhaalde bedrag bevelen dat dit geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of uitgekeerd. In deze procedure kan ook worden beslist op een stelling – zoals in casu ingenomen – dat de verplichting tot betaling, ook al was deze ten tijde van de faillietverklaring nog niet onherroepelijk opgelegd, als bestaande (voorwaardelijke) vordering in een faillissement, en daarmede onder de werking van een gehomologeerd akkoord, valt (art. 157 Fw).
Samenvatting (Bron)Ontneming. Beschikking dwangbevel. Art. 157 Faillissementswet. 1. Valt een nog niet onherroepelijke betalingsverplichting in een faillissement en de werking van een gehomologeerd akkoord? 2. Ontvankelijkheid cassatieberoep ex art. 575.3 Sv.. Ad 1. Op de stelling dat de betalingsverplichting, ook al was deze ten tijde van de faillietverklaring nog niet onherroepelijk opgelegd, als bestaande (voorwaardelijke) vordering in een faillissement en daarmede onder de werking van een gehomologeerd akkoord valt, kan worden beslist in de procedure ex art. 577b, tweede lid, Sv waarin de rechter die de ontnemingsmaatregel heeft opgelegd het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag kan kwijtschelden of verminderen dan wel t.a.v. het reeds betaalde of verhaalde bedrag kan bevelen dat dat geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of uitgekeerd (vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1255). Ad 2. Het hof heeft verzet tegen dwangbevel tot betaling van € 137.458,68 ongegrond verklaard. Betrokkene n-o in cassatieberoep omdat hij niet binnen de termijn ex 575, derde lid, Sv ter consigatie het verschuldigde bedrag heeft voldaan.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2298
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1959
SamenvattingCassatie in het belang der wet ter opheldering van de onduidelijkheid die in de praktijk blijkt te bestaan over de regelgeving betreffende de PIJ-maatregel. De Hoge Raad gaat onder meer in op de totale duur, gevallen waarin de termijn niet loopt en de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, op het moment dat heeft te gelden als moment waarop de maatregel voorwaardelijk is beëindigd, en op het stellen van bijzondere voorwaarden voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging.
Samenvatting (Bron)Cassatie in het belang der wet: PIJ-maatregel. Art. 77t (oud) Sr. 1. Maximale duur. 2. Gevallen waarin de termijn wel en niet loopt. 3. Moment waarop de maatregel van rechtswege voorwaardelijk eindigt (en de nazorgfase aanvangt). 4. Moment waarop de maatregel voorwaardelijk is geëindigd in geval van vordering tot verlenging van de maatregel. 5. Tijdstip waarop de rechter bijzondere voorwaarden kan stellen. Ad 1. De maximale duur is drie jaar indien geen verlenging wordt bevolen; vijf jaar indien sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen (art. 77t.3 (oud) Sr: verlenging mogelijk), en zeven jaar indien bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Ad 2. In de maximale duur van de PIJ-maatregel is niet begrepen de termijn tussen de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel noch de onvoorwaardelijke beëindiging gedurende welke termijn de jeugdige is gebonden aan de voorwaarden ex art. 77ta.1 en 77tb.3.a (oud) Sr en wél begrepen de termijn gedurende welke de jeugdige is teruggeplaatst in een inrichting ex art. 77tb.3 (oud) Sr. De duur van de terugplaatsing mag de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden. Ad 3. De PIJ-maatregel eindigt van rechtswege voorwaardelijk één jaar voordat de maximale duur van de maatregel is bereikt. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel (de nazorgfase) kan de rechter de jeugdige voor maximaal een jaar terugplaatsen in een inrichting ex art. 77tb (oud) Sr. Ad 4. Indien het OM vordert dat de maatregel wordt verlengd vóór het moment waarop de maatregel voorwaardelijk eindigt, blijft de maatregel onvoorwaardelijk voortduren totdat onherroepelijk op de vordering is beslist. In geval van toewijzing geldt als moment waarop de verlenging is ingegaan het moment waarop de voorwaardelijke beëindiging zou zijn ingegaan zonder vordering tot verlenging.. In geval van afwijzing gaat de voorwaardelijke beëindiging in op het moment dat deze zou zijn ingegaan indien geen vordering zou zijn ingediend. Ad 5. In voorkomende gevallen kan de rechter al vóór aanvang van de voorwaardelijke beëindiging bijzondere voorwaarden ex art. 77tb.3 (oud) Sr stellen.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2297
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1960
SamenvattingOplegging schadevergoedingsmaatregel art. 36f Sr in geval waarin de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen omdat het beoordelen daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren: in casu kan het hof de maatregel opleggen, in het bijzonder omdat in casu voldaan is aan het in art. 36f lid 2 Sr voor oplegging van de maatregel gestelde vereiste dat de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Samenvatting (Bron)1. Schadevergoedingsmaatregel opgelegd terwijl de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk zijn verklaard, art. 36f, tweede lid, Sr. 2. Vorderingen benadeelde partijen en faillissement. Ad 1. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat voldaan is aan het vereiste ex art. 36f.2 Sr dat de verdachte jegens de b.p. naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat het hof de b.p. n.o. heeft verklaard in hun vorderingen omdat het beoordelen daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Ad 2. Daarbij verdient opmerking dat de daaraan ten grondslag liggende overweging van het hof omtrent de onduidelijkheid "welk deel van de vorderingen in het faillissement zijn meegenomen" berust op het misverstand dat het antwoord op de vraag of de vorderingen al dan niet ter verificatie in het faillissement zijn ingediend betekenis heeft voor de toewijsbaarheid van die vorderingen nadat het faillissement wegens gebrek aan baten - dus zonder dat vanuit de boedel betalingen konden worden verricht aan de concurrente schuldeisers - is opgeheven.
UitspraakECLI:NL:HR:2016:2304
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 28-09-2016
CiteertitelNJB 2016/1961
SamenvattingAfdeling geeft overzicht van haar jurisprudentie over planschade.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2016:2582
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 05-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1962
SamenvattingBestemmingsplan en omgevingsvergunning voor een overdekte markt te Winschoten (‘De Wereldbazar’). Van de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing van krachtens provinciale verordening gestelde regels dient met terughoudendheid gebruik te worden gemaakt. In dat verband is het onvoldoende indien uitsluitend wordt gewezen op algemene, vaak verwachte positieve effecten van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, zoals in dit geval een verwachte versterking van de economische structuur, toename van de werkgelegenheid en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 14 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "De Wereldbazar te Winschoten" vastgesteld. Hieraan ligt ten grondslag het besluit van 21 september 2015 van het college van gedeputeerde staten van Groningen tot ontheffingverlening van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: Omgevingsverordening).
UitspraakECLI:NL:RVS:2016:2651
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 13-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1963
SamenvattingAfschrijving griffierecht van rekening- courant staat niet in de weg aan het honoreren van een beroep op betalingsonmacht.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 22 december 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2016:2783
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 13-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1964
SamenvattingWanneer kan worden volstaan met een eigenverklaring geen vermogen dan is niet van belang of uit eerdere inkomsten had kunnen worden gespaard.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 29 september 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
UitspraakECLI:NL:RVS:2016:2728
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 05-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1965
SamenvattingEigen bijdrage AWBZ, vermogensinkomensbijtelling, letselschadevergoeding.
Samenvatting (Bron)Berekening bijdrageplichtig inkomen. Vermogenstoets zorgtoeslag. Besluit van 4 december 2013 tot stand gekomen om onder meer letselschadevergoedingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 uit te sluiten van de VIB. De uitzondering is beperkt tot letselschadevergoeding ontvangen tot 11 oktober 2010. Niet zodanig onredelijk dat. Geen sprake van willekeur.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3853
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 06-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1966
SamenvattingDe rechtbank had vanwege de specifieke omstandigheden van dit geval ambtshalve moeten beoordelen of de redelijke termijn was overschreden en ambtshalve een vergoeding van immateriële schade moeten toekennen.
Samenvatting (Bron)Ten onrechte zonder (nadere) zitting afgedaan, nadat nieuwe gedingstukken aan het procesdossier waren toegevoegd. Strijd met artikel 8:57 Awb. Geen terugwijzing naar de rechtbank. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de matching bij toekenning van en overgang naar LFNP-functie en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. De overschrijding van de redelijke termijn met drie dagen leidt tot een schadevergoeding van € 500,- ten laste van Staat der Nederlanden.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3743
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 11-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1967
SamenvattingAppellant kan worden verweten dat hij over de periode van juni t/m december 2013 niet uit zichzelf melding heeft gemaakt van zijn maandelijks wisselende salaris bij PostNL, maar het college kan evenzeer worden verweten te hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze situatie.
Samenvatting (Bron)Terugvordering en boete. Schending inl.verplichting. Verwijtbaarheid. Niet alleen appellant maar ook college kan worden verweten te hebben bijgedragen aan ontstaan situatie dat wisselende inkomsten niet zijn gemeld. Sprake van gedeelde verwijtbaarheid die moet leiden tot matiging boete.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2016:3832
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-10-2016
CiteertitelNJB 2016/1968
SamenvattingOvergangsrecht Wet dieren niet van toepassing op herstelsanctiebesluiten. Uit de aard van herstelsanctiebesluiten volgt dat bij de heroverweging in bezwaar op grond van het recht zoals dat gold ten tijde van het begaan van de gedraging, moet worden beoordeeld of de gedraging die feitelijk aan het herstelsanctiebesluit ten grondslag is gelegd als een overtreding moet worden gekwalificeerd.
Samenvatting (Bron)Overgangsrecht Wet dieren niet van toepassing op herstelsancties. Ex tunc toetsing herstelsancties
UitspraakECLI:NL:CBB:2016:309
Artikel aanvragenVia Praktizijn