Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 15-03-2017
Aflevering 11
RubriekVooraf
TitelRobot Tax (Droid Duties)
CiteertitelNJB 2017/616
SamenvattingRobot(winst)belasting en hoe de verliezers van de geglobaliseerde technologische revolutie binnenboord te houden. Bill Gates, de rijkste man ter wereld, zo rijk geworden door technologische innovatie, agressieve concurrentie en belastingontwijking door zijn Microsoft, stelt voor om belasting te heffen op de belangrijkste technologische innovatie van dit tijdperk, robotisering: ‘The robot that takes your job, should pay taxes’.
Auteur(s)P. Wattel
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelAdvocaat ‘let op uw saeck’ - Enkele opmerkingen over de regierol van de civiele rechter en de rol van de advocaat onder ‘KEI’
CiteertitelNJB 2017/617
SamenvattingVanuit de rechtspraak wordt veel aandacht besteed aan de met de inwerkingtreding van KEI versterkte regierol van de rechter. De advocatuur lijkt zich nog vooral te richten op de digitalisering van de rechtspraak en minder op hetgeen KEI overigens voor hun werkwijze betekent. Keurslijf of kans, is de vraag die kan worden gesteld. Het lijkt er op dat de greep van de rechter op de procedure weliswaar wordt versterkt, doordat meer dan nu reeds het geval is veel procesrechtelijke stappen afhankelijk zijn van diens instemming, en de advocaat in dat opzicht terrein verliest, maar dat KEI de advocaat ook kansen biedt. Het is zaak zich als advocaat grondig en tijdig op de inhoudelijke implicaties van KEI te beraden en de regie over de procedure niet geheel uit handen te geven c.q. te laten glippen.
Auteur(s)C.J.M. Klaassen
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEssay
TitelNaar een gezaghebbende rechtsstatelijkheidstoets van verkiezingsprogramma’s
CiteertitelNJB 2017/618
SamenvattingDe NOvA levert met zijn toetsing van verkiezingsprogramma’s een interessante bijdrage aan de rechtsstatelijkheid van ons politieke bestuur. Mocht deze traditie worden voortgezet, dan is het – ongevraagde – advies om de huidige quick scan te laten uitgroeien tot een gezaghebbende toetsing, die zich niet alleen op kiezers maar vooral ook op de politieke partijen zelf richt. De toetsingscommissie zou moeten kunnen beschikken over de concrete uitwerking van voorstellen, waardoor een veel groter aantal voorzien kan worden van een definitief oordeel. Kiezers hebben daar recht op en de politieke partijen kunnen er dan beter hun voordeel mee doen.
Auteur(s)H.M. Linthorst , P.J.P.M. van Lochem
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelReactie op ‘Naar een gezaghebbende rechtsstatelijkheidstoets van verkiezingsprogramma’s’
CiteertitelNJB 2017/619
SamenvattingHet doel van het rapport ‘De rechtsstaat – een quickscan’ is niet een eindoordeel te geven, maar tot een discussie aan te zetten over de vraag of en in hoeverre de voorgestelde plannen passen in een rechtsstaat. Het lijkt erop dat in ieder geval díe opzet geslaagd is, getuige ook het essay van Linthorst & Van Lochem. Wat rechtsstatelijk verantwoord is, is niet gelijk aan wat een politieke meerderheid zonder meer nodig acht, maar vereist permanente bewustwording, overdenking en veel discussie.
Auteur(s)E.M.L. Moerel , P.R. Rodrigues , C.B. Schutte , W.J. Veraart
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelChaotisch nieuw bosrecht
CiteertitelNJB 2017/620
SamenvattingDit jaar werd de Boswet vervangen door een apart hoofdstuk 4 in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). De Boswet was een simpele wet uit 1962 die met een eenvoudige meld- en herplantplicht het totale bosareaal in Nederland op peil wilde houden. Dat is zeer goed gelukt: het bosareaal steeg zelfs en de Boswet mag om die reden een groot legislatief succes genoemd worden. Dat kun je van niet veel wetten zeggen. De wet had maar dertien (jawel: niet meer dan dertien!) artikelen en maakte voor houtopstanden buiten de bebouwde kom de minister, en voor bomen binnen de bebouwde kom de gemeente bevoegd. Simpel en kennelijk zeer doeltreffend!
Auteur(s)M.E.A. Kistenkas
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 24-01-2017, 25358/12
CiteertitelNJB 2017/621
SamenvattingArt. 8 EVRM. Recht op respect voor privé- en gezinsleven. Uithuisplaatsing baby. Omzeiling verbod commercieel draagmoederschap en Italiaanse adoptieregels. Rechten van het kind. Geen schending. Paradiso en Campanelli vs. Italië
Samenvatting (Bron)Remainder inadmissible;No violation of Article 8 - Right to respect for private and family life (Article 8-1 - Respect for private life)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0124JUD002535812
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/622
SamenvattingTegenstrijdig belang. Concernfinanciering. In een familiebedrijf gaan enige vennootschappen failliet. Kort voor de faillissementen is (kennelijk bij wijze van reddingspoging binnen de familie) een financieringsconstructie overeengekomen die voorziet in een regresmogelijkheid. Na het faillissement wordt een op die regresmogelijkheid gebaseerde vordering ingediend ter verificatie. De curator betwist de vordering met het betoog dat bij het in het leven roepen van de regresmogelijkheid, een direct bestuurder en een indirect bestuurder hebben gehandeld met een tegenstrijdig belang. In cassatie klaagt de curator dat het hof een deel van dit betoog onbehandeld heeft gelaten. Hoge Raad: De klacht faalt. Het hof heeft het betoog van de curator verworpen op grond van doel, achtergrond en structuur van de concernfinancieringsverhouding. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de omstandigheid waarop de klacht een beroep doet, niet van belang is.
Samenvatting (Bron)Ondernemingsrecht. Concernfinanciering, tegenstrijdig belang; art. 2:256 (oud) BW. Regres toegekend aan medeschuldenaar waarvan (indirecte) bestuurder van vennootschap die zich verbond (indirecte) aandeelhouder was.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:363
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/623
SamenvattingConcurrentiebeding. Schriftelijkheidsvereiste. Hoge Raad: Aan de eis dat een concurrentiebeding schriftelijk is overeengekomen, kan zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het door de werknemer ondertekende document. In dat geval moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten: de arbeidsvoorwaarden waren als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document is naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het concurrentiebeding. Deze eisen dienen strikt te worden uitgelegd. De wetswijziging van 2015 heeft voor een geval als het onderhavige geen verandering gebracht in het bestaande recht.
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht. Art. 7:653 lid 1 BW. Maakt relatiebeding in personeelsreglement deel uit van de arbeidsovereenkomst? Uitleg van HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384, NJ 2008/503. Terugkomen van beslissing in eerder tussenarrest.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:364
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/624
SamenvattingKinderalimentatie. Kindgebonden budget. Hoge Raad: In HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, NJ 2015/465, is de regel neergelegd dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat deze regel slechts ‘in beginsel’ geldt.
Samenvatting (Bron)Personen- en familierecht. Kinderalimentatie. Draagkracht ouder die kindgebonden budget ontvangt; betekenis prejudiciële beslissing HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011, NJ 2015/465. Onjuiste rechtsopvatting hof?
UitspraakECLI:NL:HR:2017:360
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-02-2017
CiteertitelNJB 2017/625
SamenvattingNoodweerexces bij verdachte die leidt aan PTSS en vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. In casu kan worden aangenomen dat de door de aanval van slachtoffer veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de aan de verdachte verweten gedraging. De omstandigheid dat het hof bij zijn oordeel ook heeft betrokken dat bij de verdachte sprake was van PTSS, doet daaraan niet af nu die PTSS weliswaar een factor is geweest die mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging maar de hevige gemoedsbeweging niet in essentie op die omstandigheid valt terug te voeren.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Poging tot doodslag, ontslag van alle rechtsvervolging. Noodweerexces. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. “onmiddellijk gevolg”. ’s Hofs oordeel dat de door de aanval van X veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de aan verdachte verweten gedraging is onjuist noch onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het Hof bij zijn oordeel - naast de verklaring van verdachte zelf - ook heeft betrokken een rapportage en verklaring van een GZ-deskundige die o.m. inhouden dat bij verdachte sprake was van PTSS doet daar niet aan af, nu uit het voorgaande immers voortvloeit dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat die PTSS weliswaar een factor is geweest die mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, doch dat de hevige gemoedsbeweging niet in essentie op die omstandigheid terug te voeren valt.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:319
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-02-2017
CiteertitelNJB 2017/626
SamenvattingMedeplegen hennepteelt door vrouw in wier huurwoning een afgesloten hennepkwekerij wordt aangetroffen, art. 47 Sr? I.c. schiet de motivering van medeplegen tekort. Voor de kwalificatie medeplegen is namelijk vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), zal in het geval dat toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen wordt gekomen, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig dienen te worden gemotiveerd.
Samenvatting (Bron)Slagende bewijsklacht medeplegen hennepteelt (als medehuurder van het pand). HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:716 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. medeplegen. De bewijsvoering van het Hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:336
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-02-2017
CiteertitelNJB 2017/627
SamenvattingIs de toewijzing vordering wijziging tenlastelegging art. 313 Sr in appel in strijd met ne bis idem beginsel art. 68 Sr op de grond dat het openbaar ministerie niet in hoger beroep is gekomen en de gewijzigde tenlastelegging onder feit 2 hetzelfde feit betreft als in eerste aanleg aan de verdachte onder feit 3 was tenlastegelegd, voor welk feit verdachte door de rechtbank is vrijgesproken? Dat is niet het geval nu het in het onderhavige geval in essentie gaat om een voortzetting in hoger beroep van de vervolging ter zake van feit 2, zodat van "andermaal vervolgen" geen sprake is door het vorderen en toewijzen van deze wijziging van de tenlastelegging van de onder 2 bedoelde feiten.
Samenvatting (Bron)Easy life. Vordering wijziging tll., art. 313.2 Sv en art. 68.1 Sr. Verdachte is in e.a. t.a.v. één en hetzelfde geldbedrag veroordeeld t.z.v. oplichting (feit 2) en vrijgesproken van verduistering (feit 3), waarna alleen verdachte h.b. heeft ingesteld. OM heeft in h.b. gevorderd dat tll. wordt gewijzigd in die zin dat onder 2B verduistering ten laste wordt gelegd. Schending “ne bis in idem-beginsel” door de tll. in h.b. te wijzigen waardoor een feit waarvoor verdachte in e.a. is vrijgesproken wederom aan de (hoger beroeps)rechter wordt voorgelegd terwijl het OM niet in h.b. is gegaan? HR: er is i.c. geen sprake van het “andermaal vervolgen” door het vorderen en toewijzen van de wijziging tll. Voortzetting bestaande vervolging (vgl. HR NJ 1966/281). Samenhang met 15/05674 en 16/00661.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:323
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-02-2017
CiteertitelNJB 2017/628
SamenvattingNiet-ontvankelijkverklaring hoger beroep van – in persoon opgeroepen – verdachte ingevolge art. 416 lid 2 Sv ingeval de advocaat de verdediging voor de zitting heeft neergelegd en ook verdachte niet ter terechtzitting verschijnt: in casu was het hof niet gehouden tot nader onderzoek omtrent de vraag of verdacht het verlangen had hetzij bij zijn afwezigheid zich door een raadsman te doen verdedigen hetzij zich van een nieuwe raadsman te voorzien, en evenmin tot toevoeging van een andere raadsman op de voet van art. 41 of art. 45 Sv. Slechts in bijzondere omstandigheden moet hierover anders worden geoordeeld.
Samenvatting (Bron)Opvolgend raadsman toevoegen? Twee dagen voor de zitting bij het Hof, waarvoor verdachte de dagvaarding i.p. uitgereikt heeft gekregen, laat de raadsman weten de verdediging te hebben neergelegd. Ttz. verschijnt noch verdachte noch diens raadsman. Hof verleent verstek en verklaart verdachte n-o in het h.b. ex art. 416.2 Sv. HR: er bestond voor het Hof geen aanleiding om ervan uit te gaan dat verdachte het verlangen had bij zijn afwezigheid zich door zijn raadsman te doen verdedigen of zich van een nieuwe raadsman te voorzien. Onder deze omstandigheden hoefde het Hof ook geen nader onderzoek te doen omtrent dat verlangen noch een andere raadsman toe te voegen ex art. 41 of 45 Sv. Slechts in bijzondere omstandigheden kan hierover anders worden geoordeeld. De stukken van het geding houden evenwel niets in waaruit het vermoeden kan rijzen dat zich zodanige omstandigheden hebben voorgedaan.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:322
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 28-02-2017
CiteertitelNJB 2017/629
SamenvattingVoordeelsontneming en hoofdelijke aansprakelijkheid, art. 36e lid 7 Sr: het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting voor het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder dat is kunnen worden vastgesteld dat de ‘schuldenaar’ dat voordeel heeft verkregen, zal doorgaans in strijd zijn met het uitgangspunt dat slechts voordeel kan worden ontnomen dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Alleen indien het verkregen wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken, tast oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting het karakter van de ontnemingsmaatregel niet aan. In casu is de hoofdelijk opgelegde betalingsverplichting ontoereikend gemotiveerd, nu die oplegging enkel is gebaseerd op de overweging dat ‘niet [kan] worden vastgesteld of en in hoeverre voordeel mede door een ander of anderen dan veroordeelde is genoten’.
Samenvatting (Bron)Profijtontneming. Hoofdelijke betalingsverplichting, art. 36e.7 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:884 m.b.t. de mogelijkheid om in geval van “gemeenschappelijk voordeel” een hoofdelijke betalingsverplichting op te leggen. ’s Hofs oordeel dat de betalingsverplichting hoofdelijk wordt opgelegd, is enkel gebaseerd op de overweging dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre voordeel mede door een ander of anderen dan betrokkene is genoten. Dit oordeel is ontoereikend gemotiveerd.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:335
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/630
SamenvattingGeen afzonderlijke proceskostenvergoeding of schadevergoeding voor door belanghebbende overgelegde juridische opinie.
Samenvatting (Bron)Inkomstenbelasting. Art. 3.65 Wet IB 2001. Geruisloze omzetting. Is belanghebbende verbonden voor de verbintenissen van het fonds voor gemene rekening waarin hij deelneemt? Kwalificatie van dit fonds voor gemene rekening als vennootschap onder firma. Geen afzonderlijke proceskostenvergoeding of schadevergoeding voor door belanghebbende overgelegde juridische opinie.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:339
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/631
SamenvattingGevolgen ontbreken van overgangsregeling bij wetswijziging waardoor de navorderingstermijn erfbelasting voor bepaalde situaties onbeperkt wordt, voor gevallen waarin vóór de wetswijziging de navorderingstermijn reeds was verstreken?
Samenvatting (Bron)Artikel 66, lid 3, Successiewet; onbeperkte navorderingstermijn erfbelasting. Gevolg ontbreken overgangsregeling bij navordering successierecht.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:356
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/632
SamenvattingDividendbelasting. Duits fonds. Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de Hoge Raad over het arrest BNB 2015/203, mede naar aanleiding van kritiek op dat arrest in de literatuur en het arrest Miljoen, stelt de Hoge Raad op zijn beurt prejudiciële vragen aan het HvJ EU over de teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aan een buitenlands beleggingsfonds dat heeft belegd in Nederlandse aandelen. De Hoge Raad meent dat uit jurisprudentie van het HvJ niet kan worden afgeleid dat zijn in BNB 2015/203 gehanteerde vergelijkingsmaatstaf onjuist is, maar is niettemin van oordeel dat, in aanmerking genomen een verwijzingsbeslissing van een Deense rechter, niet buiten redelijke twijfel is dat zijn rechtsopvatting juist is.
Samenvatting (Bron)Dividendbelasting. Artikel 10, lid 2, Wet op de dividendbelasting 1965 (tekst tot 1 januari 2008). Artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU). Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over het arrest BNB 2015/203 stelt de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJ EU over de teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aan een buitenlands beleggingsfonds dat heeft belegd in Nederlandse aandelen.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:342
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 03-03-2017
CiteertitelNJB 2017/633
SamenvattingDividendbelasting. Prejudiciële vragen naar aanleiding van prejudiciële vragen. Vergelijkbare kwestie als in het hiervoor samengevatte arrest 16/03954, zij het dat het hier een Engels fonds betreft en dat de vragen gedeeltelijk afwijken. In de samenvatting hierna ligt de nadruk op de afwijkende rechtsoverwegingen.
Samenvatting (Bron)Dividendbelasting. Artikel 10, lid 2, Wet op de dividendbelasting 1965 (tekst tot 1 januari 2008). Artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU). Naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over het arrest BNB 2015/203 stelt de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJ EU over de teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting aan een buitenlands beleggingsfonds dat heeft belegd in Nederlandse aandelen.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:346
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 08-02-2017
CiteertitelNJB 2017/634
SamenvattingMilieuzone om dieselauto’s van vóór 2001 uit het centrum van Utrecht te weren in hoger beroep in stand gebleven.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 4 november 2014, gewijzigd bij besluit van 11 november 2014, heeft het college verkeersmaatregelen vastgesteld, inhoudende het plaatsen van waarschuwingsborden vanaf 1 januari 2015 en het plaatsen van verkeersborden C6 vanaf 1 mei 2015, ter vaststelling van een milieuzone voor een groot aantal in het besluit genoemde straten in de gemeente Utrecht.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:300
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 15-02-2017
CiteertitelNJB 2017/635
SamenvattingRuimten in voormalig verpleeghuis zijn geen woonruimten. Derhalve geen onttrekkingsvergunning vereist voor gebruik als short stay verblijf.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 20 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur geweigerd aan OMVH een onttrekkingsvergunning te verlenen voor het voormalig verpleeghuis De Wittenberg, gelegen aan de Nieuwe Keizersgracht 570 en de Nieuwe Kerkstraat 159 te Amsterdam.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:435
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 21-02-2017
CiteertitelNJB 2017/636
SamenvattingDe beroepsgrond van appellant dat sprake is van onrechtmatige staatssteun kan ingevolge art. 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond wordt daarom buiten bespreking gelaten.
Samenvatting (Bron)Weigering mee te werken aan voorziening in verband met arbeidsintegratie. Maatregel. De beroepsgrond dat sprake is van onrechtmatige staatssteun kan op grond van art. 8:69a Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ziet op ander te beschermen belang dan belang van appellante. Voldoende maatwerk geleverd.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:607
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 21-02-2017
CiteertitelNJB 2017/637
SamenvattingTen onrechte (verdere) medewerking aan huisbezoek geweigerd.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag. De grond van appellante dat zij haar (verdere) medewerking aan het huisbezoek niet heeft geweigerd omdat de onderzoekers zelf de woning konden bekijken, slaagt niet. Uit het verslag van het huisbezoek, zoals in 1.2.2 tot en met 1.2.4 weergegeven, blijkt dat appellante heeft geweigerd de inhoud van een kast in de slaapkamer en de andere woonruimten te tonen. Appellante heeft ter zitting van de Raad ook erkend dat zij niet langer bereid was om zelf de inhoud van deze kast en de overige woonruimten aan de onderzoekers te tonen. Nu, zoals uit 4.3 volgt dat een redelijke grond bestond voor het huisbezoek, was appellante gehouden aan de voortgang van het huisbezoek die verdere bezichtiging mee te werken en de inhoud van de kast in de slaapkamer en de overige woonruimten te tonen. Daarbij kan, anders dan appellante heeft betoogd, niet worden volstaan met de opmerking dat de onderzoekers zelf rond kunnen kijken. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat appellante ook uitdrukkelijk en bij herhaling is gewezen op de consequenties van haar weigering om verdere medewerking te verlenen aan het huisbezoek.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:653
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 23-02-2017
CiteertitelNJB 2017/638
SamenvattingMondelinge mededeling dat appellant in eerste instantie niet zou worden uitgenodigd voor een selectiegesprek is niet gelijk te stellen met een besluit.
Samenvatting (Bron)De Raad is, met de minister en de rechtbank, van oordeel dat appellant door de mondelinge mededeling van 25 november 2014 niet rechtstreeks in een rechtspositioneel belang is getroffen. De mededeling moet daarom niet worden gelijkgesteld met een besluit. De minister heeft het bezwaar van appellant tegen deze mededeling terecht niet-ontvankelijk verklaard. Afwijzing voor de geambieerde functie omdat appellant niet de juiste ervaring heeft voor de betreffende functie. Afwijzing verzoek om schadevergoeding.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:674
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 22-02-2017
CiteertitelNJB 2017/639
SamenvattingBestuurlijke boetes wegens niet naleven van de non-discriminatieverplichting en/of transparantieverplichting als bedoeld in art. 6a.8 en 6a.9 van de Telecommunicatiewet en opgelegd uit hoofde van het Marktanalysebesluit wholesalebreedbandtoegang van 19 december 2008. ACM heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de relevante feiten met het oog op de beantwoording van de vraag of de door KPN in het specifieke geval in acht genomen aankondigingstermijn redelijk is.
Samenvatting (Bron)Bestuurlijke boetes wegens niet naleven van de non-discriminatieverplichting en/of transparantieverplichting als bedoeld in de artikelen 6a.8 en 6a.9 van de Telecommunicatiewet en opgelegd uit hoofde van het Marktanalysebesluit wholesalebreedbandtoegang van 19 december 2008
UitspraakECLI:NL:CBB:2017:43
Artikel aanvragenVia Praktizijn