Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 13-05-2017
Aflevering 19
RubriekVooraf
TitelIs voorkoming van dubbele belasting een mensenrecht?
CiteertitelNJB 2017/1019
SamenvattingEen Fin die (ook) in Spanje woont en door beide landen als fiscaal inwoner wordt beschouwd én belast heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in deze eeuwige fiscale kwestie van dubbele belasting betrokken. Is hier sprake van schending van het eigendomsgrondrecht (art. 1 Protocol I EVRM)?
Auteur(s)P.J. Wattel
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEssay
TitelDe Querulant
CiteertitelNJB 2017/1020
SamenvattingBijna iedere praktiserend jurist stuit er vroeg of laat op: de querulant die zijn gelijk wil halen. Hoe aan deze types het hoofd te bieden? Het NJB vroeg psychiater Frank Koerselman of er handvatten in deze zijn aan te reiken. Van hem leren we dat queruleren geen ‘erkende’ psychiatrische aandoening is, maar dat er wel psychiatrische aandoeningen zijn die tot queruleren kunnen leiden. Een bijzonder aspect van de psychiatrie is echter dat de meeste mensen die aan een psychische stoornis lijden, dat zelf niet zo zien. Voor zover er problemen zijn, leggen ze de schuld daarvan bij de ander. In de praktijk valt er met zulke mensen dus over het algemeen geen land te bezeilen. Pogingen tot relativering of een beroep op het gezond verstand interpreteren ze al snel als verraad. Niet zelden leidt dat ertoe dat men zelf het doelwit wordt van een procedure. Het advies is dan ook om querulerend gedrag zo snel mogelijk te herkennen en zich daarvan vervolgens duidelijk te distantiëren.
Auteur(s)G.F. Koerselman
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelZorgschade - Een zoektocht naar knelpunten en oplossingen
CiteertitelNJB 2017/1021
SamenvattingDe beslissing van de wetgever om eerst nader in de praktijk te sonderen welke knelpunten er op het gebied van schade in de vorm van de behoefte aan zorg worden ervaren, alvorens hiervoor een regeling te treffen in het wetsvoorstel affectieschade, lijkt wijs geweest. De resultaten van inventarisaties in de door De Letselschade Raad georganiseerde expertmeetings laten zien dat vooral de afstemming van het deel van de zorg-behoefte waarin uit het publieke zorgaanbod wordt voorzien met het deel waarvoor een beroep wordt gedaan op het aansprakelijkheidsrecht, problematisch is. Zij laten ook zien dat de duurzame informele zorgverlening door naasten die met het oog daarop inkomen prijsgeven, niet alleen betrekkelijk weinig lijkt voor te komen, maar bovendien met zoveel problemen is omgeven dat daarvoor maatwerk op zijn plaats is.
Auteur(s)S.D. Lindenbergh
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelDefinitief ‘groen licht’ Hoge Raad voor schadevergoeding banken binnen strafproces
CiteertitelNJB 2017/1022
SamenvattingOp 22 november 2016 deed de strafkamer van de Hoge Raad een interessante uitspraak voor banken die te maken hebben gehad met frauduleuze overschrijvingen en hun klanten hiervoor schadeloos hebben gesteld.
Auteur(s)Th.O.M. Dieben
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelHeroverweeg de strafbeschikking!
CiteertitelNJB 2017/1023
SamenvattingDe invoering van de strafbeschikking is destijds gestoeld op wetenschappelijk onderzoek dat aan tunnelvisie leek te lijden. Het thans lopende evaluatieonderzoek naar de invoering en effecten van de Wet OM-afdoening biedt de mogelijkheid alsnog onderzoek te doen naar de redenen van en de ervaringen met de afschaffing van de strafbeschikking in een aantal andere Europese landen.
Auteur(s)J.M.H.F. Teunissen
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 17-01-2017, 43000/11
CiteertitelNJB 2017/1024
SamenvattingRecht op een eerlijk proces. Gebruik verklaringen van criminele informanten tot bewijs. Redelijke termijn. Habran en Dalem vs. België
Samenvatting (Bron)No violation of Article 6 - Right to a fair trial (Article 6 - Criminal proceedings;Article 6-1 - Fair hearing;Adversarial trial;Equality of arms);No violation of Article 6 - Right to a fair trial (Article 6 - Criminal proceedings;Article 6-1 - Reasonable time)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0117JUD004300011
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelEHRM, 09-02-2017, 29762/10
CiteertitelNJB 2017/1025
SamenvattingErfrecht. Overgangsrecht. Ongelijke behandeling buitenechtelijk kind. Schending. Mitzinger vs. Duitsland
Samenvatting (Bron)Violation of Article 14+8 - Prohibition of discrimination (Article 8 - Right to respect for private and family life;Article 8-1 - Respect for family life)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0209JUD002976210
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1026
SamenvattingEen woning wordt verbouwd. Na afloop vordert de opdrachtgever schadevergoeding vanwege het feit dat de keukenvloer een knik vertoont en enigszins afloopt. Hoge Raad: 1. Afwijkende afspraak. Bewijsaanbod. Relevante stellingen. Het hof heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd in het licht van relevante stellingen van de aannemer over een afwijkende afspraak over de keukenvloer, met bewijsaanbod. 2. Aanvulling rechtsgronden. Tekortkoming. Ondergeschikte betekenis. In het licht van de stellingen van de aannemer – die met name een beroep heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid – is het oordeel van het hof dat de schadevergoeding volledig toewijsbaar is, onvoldoende gemotiveerd. Gelet op die stellingen had het hof, zo nodig met ambtshalve aanvulling van rechtsgronden, moeten beoordelen of sprake is van de situatie dat de tekortkoming, gezien de (gestelde) ondergeschikte betekenis ervan, omzetting van de verbintenis in een tot vervangende schadevergoeding niet rechtvaardigt, dan wel of volledige vergoeding van de herstelkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Tekortkoming in nakoming aannemingsovereenkomst. Toepasselijkheid Stabu-voorwaarden; afwijkende afspraken? Art. 6:87 lid 2 BW: is vervangende schadevergoeding gerechtvaardigd, gelet op geringe betekenis van de tekortkoming?
UitspraakECLI:NL:HR:2017:743
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1027
SamenvattingBenadeling van een schuldeiser. Uitleg bestreden arrest. Hoge Raad: De overweging van het hof dat ‘de opeisbaarheid daarvan’ is uitgesteld, moet aldus worden begrepen dat de opeisbaarheid van de vordering op X is uitgesteld, en heeft dus geen betrekking op de opeisbaarheid van een vordering op Y. Het oordeel van het hof dat de schuldeiser is benadeeld doordat een waardevol pakket aandelen werd ingeruild voor een vordering waarvan de waarde mede afhankelijk was van toekomstig dividend – en de daarover te nemen besluiten – terwijl bovendien een vordering aan verhaal werd onttrokken, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige daad. Bestuurdersaansprakelijkheid. Benadeling crediteur vennootschap door transactie waarbij aandelen die deze vennootschap hield werden overgedragen; verhouding tot tegenprestatie. Uitleg uitspraak hof.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:754
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1028
SamenvattingIn 2003 wordt afgesproken dat A fitnessapparaten zal leveren aan B. In 2004 wordt een nadere overeenkomst gesloten. In 2007 levert C enige fitnessapparaten aan B. Het hof overweegt dat A in 2007 de vordering van B heeft erkend door C de fitnessapparaten te laten leveren ter nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van 2004, en dat deze erkenning de lopende verjaring heeft gestuit. HR: 1. Nadere overeenkomst. Het oordeel van het hof moet aldus worden begrepen dat de overeenkomst van 2003 is opgegaan in de overeenkomst van 2004. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. 2. Verjaring. Stuiting. Erkenning. Toerekening. In het oordeel van het hof ligt besloten dat A zodanige verantwoordelijkheid draagt voor de levering door C dat dit rechtvaardigt dat deze levering als erkenning aan haar wordt toegerekend. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Uitleg overeenkomst, opgaan eerdere overeenkomst in latere overeenkomst. Erkenning vordering; nakoming door derde; toerekening aan de schuldenaar.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:755
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1029
SamenvattingNaturalisatie. Toegestaan verblijf. Gezin. In de jaren negentig was verblijf voor onbepaalde tijd toegestaan aan kinderen die feitelijk behoorden tot het gezin van een in Nederland wonende Nederlander. In geschil is wat in dit verband moet worden verstaan onder ‘gezin’. Hoge Raad: Het begrip ‘kinderen … die feitelijk behoren tot het gezin’ in art. 47 lid 1 VB(oud) ziet ook op de situatie dat een kind inwoont of intrekt bij zijn grootouder(s), en uit de feiten en omstandigheden volgt dat het kind en zijn grootouder(s) samen daadwerkelijk een gezin vormen. Na verwijzing zal alsnog moeten worden onderzocht of deze situatie zich voordeed.
Samenvatting (Bron)Nationaliteitsrecht. Mede-naturalisatie van kind met moeder? Was aan kind verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland toegestaan? Art. 10 lid 2 Vreemdelingenwet (oud) in verbinding met art. 47 lid 1 Vreemdelingenbesluit (oud). Betekenis van begrip ‘feitelijk tot het gezin behoren’ in art. 47 lid 1 Vreemdelingenbesluit (oud) en Vreemdelingencirculaire 1982.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:756
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1030
SamenvattingAansprakelijkheid voor een kind. Belang. Een veertienjarige jongen pleegt een moord. De moeder van het slachtoffer spreekt de ouders van de dader in rechte aan tot schadevergoeding, zowel in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de dader als pro se. De rechtbank veroordeelt de ouders zowel in hoedanigheid als pro se. In hoger beroep komen de ouders alleen tegen de veroordeling pro se op. Het hof oordeelt dat de ouders geen belang hebben bij het hoger beroep. Hoge Raad: De enkele omstandigheid dat de ouders verzekerd zijn, brengt niet mee dat zij geen belang hebben bij een beoordeling van hun aansprakelijkheid voor de gedragingen van hun zoon.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige daad. Aansprakelijkheid ouders voor onrechtmatige gedraging 14-jarige zoon; art. 6:169 lid 2 BW. Ontvankelijkheid ouders in hoger beroep; gebrek aan belang vanwege aansprakelijkheid als wettelijke vertegenwoordigers van hun zoon?
UitspraakECLI:NL:HR:2017:757
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1031
SamenvattingPrejudiciële vragen. Effectenlease. Onredelijk bezwarend beding. Effectenleaseovereenkomsten van Dexia bevatten een beding over tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door Dexia bij wanbetaling door de lessee. Hoge Raad: De rechter is gehouden het beding als onredelijk bezwarend te vernietigen voor zover het betrekking heeft op de rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die rentetermijnen kan Dexia dus geen aanspraak maken. Bij wanbetaling door de lessee behoudt Dexia de mogelijkheid over te gaan tot ontbinding en aanspraak te maken op schadevergoeding. Indien Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomsten haar zorgplichten heeft geschonden, dient Dexia in beginsel twee derde deel van de schade zelf te dragen.
Samenvatting (Bron)Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Effectenlease (Dexia). Onredelijk beding in de zin van Richtlijn 93/13? Aan te leggen maatstaf; vergelijking contractuele en wettelijke regeling; HvJEU 14 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:164, NJ 2013/374 (Aziz) en HvJEU 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:10, NJ 2014/247 (Constructora Principado). Schadevergoeding bij beëindiging dan wel ontbinding wegens wanbetaling lessee. Toepassing art. 6:277 BW bij effectenleaseovereenkomst met financiële instelling.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:773
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1032
SamenvattingPrejudiciële vragen. Uitleg cao. Wachtgeldregeling. Bezuinigings- en/of saneringsmaatregelen. De uit te leggen cao’s bepalen dat een gunstige wachtgeldregeling van toepassing is als de werknemer wordt ontslagen vanwege reorganisatie als gevolg van bezuinigings- en/of saneringsmaatregelen opgelegd door het Ministerie van VWS en/of het Ministerie van V&J. In deze zaak zijn werknemers ontslagen vanwege reorganisatie als gevolg van de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. HR: De invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, in combinatie met de daarbij opgelegde taakstelling/budgetkorting aan de gemeenten, is te beschouwen als een bezuinigings- en/of saneringsmaatregel als bedoeld in de cao-bepalingen.
Samenvatting (Bron)Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Uitleg cao Jeugdzorg. Vraag welke wachtgeldregeling van toepassing is op ontslagen werknemers. Is de invoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015, al dan niet in combinatie met de taakstelling/budgetkorting aan de gemeenten van 15%, te beschouwen als een door de ministeries van VWS en/of V&J opgelegde bezuinigingsmaatregel, in de zin van de cao?
UitspraakECLI:NL:HR:2017:772
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1033
SamenvattingPrejudiciële vragen. Kerkgenootschap. Omzetting in een andere rechtsvorm. Hoge Raad: Het bepaalde in art. 2:18 BW over omzetting van een rechtspersoon in een andere rechtsvorm leent zich voor overeenkomstige toepassing op kerkgenootschappen. Dit geldt zowel voor de omzetting van een kerkgenootschap in een privaatrechtelijke rechtspersoon, als voor die van een privaatrechtelijke rechtspersoon in een kerkgenootschap. De HR geeft regels over de omvang van de rechterlijke toetsing.
Samenvatting (Bron)Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Is omzetting van kerkgenootschap in privaatrechtelijke rechtspersoon (of andersom) mogelijk? Overeenkomstige toepassing van art. 2:18 BW? Omvang rechterlijke toetsing.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:771
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1034
SamenvattingOmgangsondertoezichtstelling. Motiveringseisen. Hoge Raad: Met ingang van 1 januari 2015 is de wettelijke regeling van de ondertoezichtstelling gewijzigd. Bij de beoordeling van de vraag of een ‘omgangsondertoezichtstelling’ kan worden opgelegd, komt onverminderd betekenis toe aan de maatstaf die in de rechtspraak van de Hoge Raad is ontwikkeld in verband met de tot 1 januari 2015 geldende wettelijke regeling.
Samenvatting (Bron)Personen- en familierecht. Omgangsondertoezichtstelling (art. 1:255 BW). Terughoudende maatstaf en hoge motiveringseisen. Vgl. art. 1:254 (oud) BW; HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009, NJ 2002/4; HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1073, NJ 2002/5; HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:766
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1035
SamenvattingWet Bopz. Hoorplicht. Bereidheid zich te doen horen. Hoge Raad: Nu de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene behoorlijk was opgeroepen voor de mondelinge behandeling en niet is komen vast te staan dat betrokkene anderszins op de hoogte was gesteld of geraakt van datum, tijdstip en plaats van de mondelinge behandeling, is het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, ontoereikend gemotiveerd.
Samenvatting (Bron)Bopz. Voorlopige machtiging. Hoorplicht, art. 8 lid 1 Wet Bopz. Onvoldoende gemotiveerd oordeel dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:770
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1036
SamenvattingNoodweer en onttrekkingsvereiste, art. 41 Sr: de Hoge Raad herhaalt dat aan de subsidiariteitseis niet is voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. In casu kon het hof tot verwerping van het beroep op noodweer komen, onder meer erop gelet dat de verdachte wist dat de agressie van het slachtoffer buiten een partycentrum waar een feest had plaatsgevonden alleen tegen hem was gericht, dat hij heeft gezien dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich had en dat de verdachte vervolgens naar zijn auto is gegaan, de gelegenheid had om te vertrekken maar in plaats daarvan een wapen heeft gepakt en is teruggelopen in de richting van het slachtoffer waarna door zowel het slachtoffer als de verdachte is geschoten.
Samenvatting (Bron)Noodweer, art. 41.1 Sr. Nachtelijke schietpartij op parkeerterrein bij partycentrum waarbij de verdachte alsook het slachtoffer schoten lossen en het slachtoffer komt te overlijden. Gelet op de vaststellingen van het hof en in aanmerking genomen hetgeen voorop is gesteld, getuigt het oordeel van het hof dat "voor de verdachte de reële mogelijkheid [bestond] om nadat het eerdere conflict met het slachtoffer was beëindigd, weg te gaan en zich aan verder agressief gedrag van het slachtoffer te onttrekken" en dat van de verdachte ook gevergd mocht worden dat hij wegging, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Middel faalt. CAG gevolgd.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:701
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1037
SamenvattingMedeplegen, art. 47 Sr: in casu biedt de bewijsvoering van het hof onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het telen van hennep, nu verdachtes rol daarbij niet meer inhoudt dan dat de verdachte is ingegaan op het voorstel van de medeverdachte om – in ruil voor een deel van de winst – de door hem gehuurde woning ter beschikking te stellen voor de inrichting van een hennepkwekerij.
Samenvatting (Bron)Medeplegen hennepteelt. Medeplegen of medeplichtigheid? Slagende bewijsklacht. De bewijsvoering van het hof biedt onvoldoende grond voor diens oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen van het telen van hennep. T. a.v. verdachtes rol daarbij kan uit de bewijsvoering niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte is ingegaan op het voorstel van de medeverdachte om - in ruil voor een deel van de winst - de door hem gehuurde woning ter beschikking te stellen voor de inrichting van een hennepkwekerij. (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411). Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG gevolgd. Samenhang 15/05954 P.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:719
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1038
SamenvattingEen ‘staat van verminderd bewustzijn’ als bedoeld in art. 243 Sr: in casu kon het hof oordelen dat de aangeefster heeft verkeerd in een staat van verminderd bewustzijn en dat de verdachte van die staat weet had, mede erop gelet dat de aangeefster tegen het einde van het feestje een dronken indruk maakte, ineens ging overgeven, verward overkwam, begon zij te ijlen, op enig moment ‘voor pampus’ lag, terwijl de aangeefster tijdens de seksuele handelingen door verdachte zich op dat moment nog steeds niet goed voelde, zich niet goed kon bewegen en zich niet kon verzetten omdat zij te ziek was. Daaraan doet niet af dat de aangeefster kennelijk in staat was kort voor het bewezenverklaarde handelen te vragen om een arts noch dat zij ten tijde van het bewezenverklaarde handelen tweemaal heeft gezegd ‘niet doen!’ en heeft geprobeerd de verdachte weg te duwen.
Samenvatting (Bron)Seksueel binnendringen, art. 243 Sr. Verkeerde aangeefster in verminderde staat van bewustzijn en wist de verdachte dat? Vd en aangeefster waren beiden op een feestje waarbij aangeefster, tegen het eind van het feestje volgens de vd een dronken indruk maakte, ineens ging overgeven, begon te ijlen en op enig moment “voor pampus” lag, waarbij de vd de indruk had dat aangeefster behoorlijk ver heen was. Het oordeel van het hof, dat de aangeefster heeft verkeerd in een staat van verminderd bewustzijn en dat de vd van die staat weet had, getuigt gelet op ’s hofs vaststellingen en de wetsgeschiedenis niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel, dat is verweven met de aan het hof voorbehouden feitelijke waardering van het voorhanden bewijsmateriaal, is ook niet onbegrijpelijk. Aan ’s hofs oordeel doet niet af dat de aangeefster kennelijk in staat was kort voor het bewezenverklaarde handelen te vragen om een arts en dat zij ten tijde van het bewezenverklaarde handelen tweemaal heeft gezegd “niet doen!” en heeft geprobeerd de verdachte weg te duwen. Middel faalt. CAG gevolgd.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:699
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1039
SamenvattingMet Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude strijdige vervolging wegens handel in opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, art. 337 Sr? In casu strijdt vervolging niet met de Aanwijzing nu het handelen van de verdachte onder ‘grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren’ als bedoeld in de Aanwijzing valt en dat daarmee het algemeen belang in het geding is gekomen. Daartoe is mede van belang dat de verdachte – die vier keer eerder op markten namaak merk-parfums in hoeveelheden van meer dan 100 flesjes in voorraad had, te koop had aangeboden of had verkocht – bedrijfsmatig handelde.
Samenvatting (Bron)Art. 337 Sr. Handel in namaakprodukten (namaak merk-parfums). Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude (2005A022). Verwerping verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid OM in de vervolging. Gelet op ’s Hofs feitelijke vaststellingen, geeft diens oordeel dat het OM ter zake van het tlgde feit kan worden ontvangen in de vervolging van vd, nu het handelen van vd onder ‘grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren’ a.b.i. de Aanwijzing valt en dat daarmee het algemeen belang in het geding is gekomen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Tevens heeft het Hof toereikend gemotiveerd waarom de strafrechtelijke vervolging niet in strijd is met de Aanwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:700
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1040
SamenvattingTerm ‘personen wier identiteit niet blijkt’ in art. 344a lid 3 Sv: dit omvat niet personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. Beperkte anonimiteit opsporingsambtenaren, art. 190 lid 3 Sv: dat in casu een aantal van de opsporingsambtenaren naderhand door de rechter-commissaris is gehoord op de voet van art. 190 lid 3 Sv, brengt mee dat aan het gebruik van de verklaring van die opsporingsambtenaren dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360 lid 1 Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. In casu kon het hof oordelen dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles.
Samenvatting (Bron)Personen wier identiteit niet blijkt of beperkt anoniem verhoorde getuigen? Art. 190.3 Sv, art. 344a.3 Sv en art. 360.1 Sv. Personen wier identiteit niet blijkt ex art. 344a.3 Sv omvat niet personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de RC of ttz kan verzoeken (vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230, NJ 2014/362). Een aantal van de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren, is naderhand verhoord door de RC ex art. 190.3 Sv. Dit brengt mee dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het p-v van observatie, houdende de verklaring van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen (motivering ex art. 360.1 Sv). Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles. In aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuigen ten overstaan van de RC te horen over de inhoud van deze activiteitenjournaals en het p-v van observatie en het hof heeft vastgesteld dat de vd de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist, kan het middel, vzv het klaagt dat het hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, niet tot cassatie leiden (vgl. HR 23 september 1997, NJ 1998/135). Volgt verwerping. CAG gevolgd. Samenhang 16/00554.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:722
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1041
SamenvattingEen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek van het ten laste gelegde feit in de zin van art. 359a Sv: ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing. In casu ontoereikend gemotiveerd oordeel door het hof dat de controle van het voertuig niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van het in deze zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde misdrijf van art. 311 Sr, mede erop gelet dat de controle van het voertuig mede heeft plaatsgevonden in verband met recente woninginbraken en kennelijk in zoverre onderzoek in verband met strafbare feiten betrof, waaronder de tenlastegelegde inbraak die plaatsvond enkele dagen voor de genoemde controle.
Samenvatting (Bron)Art. 359a Sv. 1. Geen beslissing op verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat de politie een bestuursrechtelijke bevoegdheid heeft ingezet voor een strafrechtelijk doel. 2. Toepassingsbereik art. 359a Sv; vormverzuim moet zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen vd. t.z.v. het aan hem tlgd. feit. Ad 1. Het middel klaagt terecht dat het Hof heeft verzuimd bepaaldelijk een beslissing te geven op het verweer dat het OM in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit verzuim leidt niet tot cassatie, omdat niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Het Hof had het verweer slechts kunnen verwerpen. Ad 2. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AM2533. Het Hof heeft aan de verwerping van het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer als zijn oordeel ten grondslag gelegd dat de controle van het voertuig waarin vd reed, niet heeft plaatsgevonden i.h.k.v. het voorbereidend onderzoek van het in deze zaak tlgd. en bewezenverklaarde misdrijf van art. 311 Sr, zodat reeds op die grond geen sprake is van een vormverzuim waaraan op grond van art. 359a.1.b Sv het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting kan worden verbonden. Voorts ligt in ’s Hofs overwegingen besloten dat de controle van het voertuig heeft plaatsgevonden i.v.m. recente woninginbraken in Soest en kennelijk in zoverre onderzoek i.v.m. strafbare feiten betrof, waaronder de tlgd. inbraak die plaatsvond enkele dagen voor de genoemde controle. Gelet op het vorenstaande is het oordeel van het Hof dat de controle van het voertuig niet heeft plaatsgevonden i.h.k.v. het voorbereidend onderzoek van het in deze zaak tlgd. en bewezenverklaarde misdrijf van art. 311 Sr, ontoereikend gemotiveerd. Aan het vorenoverwogene doet niet af hetgeen de HR in o.m. ECLI:NL:HR:2016:2454 heeft geoordeeld t.a.v. het uitoefenen van controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren. Volgt vernietiging. CAG: anders t.a.v. middelen 1 en 2.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:706
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1042
SamenvattingMaken van foto’s op de openbare weg van een persoon met het oog op opsporing: in casu kon het hof oordelen dat art. 3 Politiewet 2012, mede gelet op de geringe inbreuk op de privacy van de verdachte, als wettelijke basis kon dienen voor het nemen van een foto van de verdachte op de openbare weg. De politie is ook in gevallen waarin (nog) niet een verdenking bestaat als bedoeld in art. 27 Sv, bevoegd tot handelen overeenkomstig de haar in art. 3 Politiewet 2012 opgedragen taak.
Samenvatting (Bron)Diefstal van twee geldbedragen door het onbevoegd gebruik van bankpassen met pincodes verkregen d.m.v. babbeltruc. Verwerping verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van door de politie op straat gemaakt foto van vd. ‘s Hofs oordeel dat i.c. art. 3 Politiewet 2012, mede gelet op de geringe inbreuk op de privacy van vd, als wettelijke basis kon dienen voor het nemen van een foto van vd op de openbare weg, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De politie is ook in gevallen waarin (nog) niet een verdenking bestaat a.b.i. art. 27 Sv, bevoegd tot handelen overeenkomstig de haar in art. 3 Politiewet 2012 opgedragen taak.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:725
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1043
SamenvattingVoordeelsontneming van vervolgprofijt: het hof kon oordelen dat door betrokkene verkregen speelwinsten, die het gevolg waren van de inzet bij casinobezoeken van gelden die door hem waren verkregen door middel van strafbare feiten, in hun geheel zijn aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenvatting (Bron)Profijtontneming vervolgprofijt. Hof heeft geoordeeld dat betrokkene gelden die waren verkregen d.m.v. s.f. heeft ingezet bij casinobezoeken, dat de betrokkene daarbij per saldo “speelwinsten” van € 120.000,- en twee keer € 200.000,- tot zijn beschikking heeft gekregen en dat deze in hun geheel zijn aan te merken als w.v.v. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het hof hiermee tot uitdrukking heeft gebracht dat de ‘speelwinsten’ per saldo het resultaat zijn van (bij een hogere inzet) verliezen en (bij een lagere inzet) winsten. CAG gevolgd.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:728
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 12-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1044
SamenvattingBestemmingsplan en omgevingsvergunning die zien op herontwikkeling bedrijfspand voor perifere detailhandel bevatten geen schaarse vergunningen als bedoeld in art. 33 Dienstenwet.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 november 2015 (hierna: het coördinatiebesluit) heeft de raad de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) van toepassing verklaard op de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "Ekkersrijt; Home & Living Centre" (hierna: het plan) en een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en kappen ten behoeve van de herontwikkeling van een bedrijfspand op het terrein aan Ekkersrijt 4091 (ged1/Slui), 4093, 4095, 4097, 4102A en 4102B te Son (hierna: de omgevingsvergunning).
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:1028
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 28-03-2017
CiteertitelNJB 2017/1045
Samenvatting1. De overeengekomen huurpenningen, waarmee de hypotheeklasten van de woning rechtstreeks aan de bank werden voldaan, zijn niet aan te merken als middelen. 2. Met de uit de beleidsregel voortvloeiende verplichting voor appellante, om eerst een beroep te doen op het eigen netwerk of de sociale omgeving alvorens in aanmerking te kunnen komen voor een woonkostentoeslag, stelt de commissie een zwaardere voorwaarde aan de toekenning van bijzondere bijstand dan voortvloeit uit art. 35 Participatiewet.
Samenvatting (Bron)De bewijzen van huurbetalingen door zus betaalde hypotheekkosten van het door appellante aan zus verhuurde woonhuis kunnen niet als middelen worden aangemerkt. Geen nadere afstemming omdat appellante toeslag van 10% ontving. De beleidsregel dat bijzondere bijstand voor woonkosten slechts wordt verstrekt indien beroep op eigen netwerk of sociale omgeving niet mogelijk is, moet in strijd met art. 35 PW buiten toepassing blijven.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1387
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 11-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1046
SamenvattingDe door appellante aan haar moeder verleende zorg, waarvoor de zoon van appellante ingevolge de zorgovereenkomst een pgb ontving, moet als op geld waardeerbare arbeid worden aangemerkt.
Samenvatting (Bron)Verzwegen op geld waardeerbare verzorging aan moeder waarvoor de zoon volgens de zorgovereenkomst pgb ontving. Voldoende grondslag voor intrekking en terugvordering bijstand.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1448
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 13-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1047
SamenvattingNu inmiddels zijn ruim zeven jaren verstreken zonder enige voortgang in de kwestie(s) en in aanmerking genomen dat sinds de eerdere beslissing van de Raad tot het toestaan van beperkte kennisneming dus ook geen enkele ontwikkeling in de zaak valt te bespeuren, prevaleert thans het belang van appellant om over de relevante informatie te beschikken in de procedure over de weigering hem te laten terugkeren in de politiedienst boven het belang van de korpschef dat bepaalde gegevens niet openbaar worden.
Samenvatting (Bron)) Geen gewichtige redenen om appellant de kennisname van bepaalde stukken met toepassing van artikel 8:29 van de Awb te onthouden. 2) In aanmerking genomen dat de korpschef zelf de inhoud van de stukken, betreffende de aangifte door L wegens smaad/laster of het schenden van het ambtsgeheim, al aan appellant bekend heeft gemaakt, is voor toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb, geen grond.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1427
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 18-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1048
SamenvattingBeëindiging bijstand in verband met scholingsplicht. Het college had daarmee in dit geval niet kunnen en mogen volstaan en had een meer actieve rol moeten nemen door gerichte ondersteuning en begeleiding te bieden.
Samenvatting (Bron)Betrokkene kon (nog) geen uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen; psychische beperkingen; meer gerichte ondersteuning en begeleiding van college te vergen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1565
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 25-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1049
SamenvattingGemeenschappelijk landbouwbeleid. Intrekking erkenning producentenorganisatie. Grove nalatigheid voor ernstige inbreuken op de erkenningscriteria.
Samenvatting (Bron)Intrekking erkenning producentenorganisatie
UitspraakECLI:NL:CBB:2017:123
Artikel aanvragenVia Praktizijn