Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 26-05-2017
Aflevering 21
RubriekVooraf
TitelRechtsbescherming en IPR
CiteertitelNJB 2017/1120
SamenvattingEr is geen rechtsdomein dat zonder rechtsbescherming kan, zelfs niet het IPR.
Auteur(s)C.E. Drion
Pagina1443-1443
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelDe Tengelhamer en het Schedeldak - Over Rapportages door het Nederlands Forensisch Instituut
CiteertitelNJB 2017/1121
SamenvattingRapporten van het NFI kennen regelmatig terugkerende problemen. Die worden in dit artikel aan de hand van een enkel NFI-rapport, waarin een aantal van die problemen samenkomt, onderzocht. Een deel van deze problemen wordt veroorzaakt door staand beleid van het NFI en geldt derhalve voor elk rapport. Het ware verstandig om de rapportering door het NFI en de kwaliteit ervan eens systematisch te onderzoeken. Naast de aan de hand van deze casus gerapporteerde problemen heeft het verkort rapporteren door de NFI, een efficiency-maatregel die sinds kort standaard wordt gehanteerd, tot gevolg dat de verdediging buiten spel wordt gezet. Het maakt het onmogelijk om serieus over een NFI-rapport te discussiëren.
Auteur(s)P.J. van Köppen
Pagina1444-1452
LinkVolledige tekst artikel (petervankoppen.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelDe parlementaire enquête geëvalueerd
CiteertitelNJB 2017/1122
SamenvattingDe Tijdelijke Commissie Evaluatie Wet op de Parlementaire Enquête (TCEWPE) heeft eind februari, kort voor de verkiezingen, haar werkzaamheden afgerond via het aanbieden van een rapport waarin drie parlementaire enquêtes worden geëvalueerd. Het rapport is behoorlijk evenwichtig van toon. De commissie heeft zich niet laten ‘meeslepen’ door soms wellicht wat door emotie ingegeven oproepen van recente enquêtecommissies, maar zuiver afgewogen wat er wel en niet zou moeten worden veranderd in het stelsel van de Wet op de parlementaire enquête, en waarom dat zo is. Bij een viertal knelpunten wordt in deze bijdrage stilgestaan.
Auteur(s)J.A.M.A. Sluysmans
Pagina1453-1457
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelDe toekomst van het rechtswetenschappelijke onderwijs - Recht in context
CiteertitelNJB 2017/1123
SamenvattingHet eerder dit jaar in het NJB gepubliceerde pleidooi voor meer aandacht in het juridisch onderwijs voor kritische reflectie op het positieve recht vanuit andere wetenschapsgebieden is sympathiek en noodzakelijk. Integratie van dit analyseniveau in bestaande cursussen zou echter teveel vergen van de docenten. De grenzen tussen opleidingen zouden moeten vervagen, zodat studenten minors kunnen volgen of duaal of parallel twee programma’s kunnen volgen. Zo kan de student de benodigde kennis om kritisch te kunnen reflecteren bij de bron gaan halen.
Auteur(s)D.A.G. van Toor
Pagina1458-1462
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelOok onfatsoen verdient bescherming
CiteertitelNJB 2017/1124
SamenvattingHun afschuw van de uitingen op Geen Stijl is invoelbaar, maar dat burgers buiten de strafrechtelijke kanalen om de uitingsvrijheid vanwege de inhoud van uitingen trachten te beperken en dat ministers dat onderschrijven, past naar het oordeel van de auteur niet bij een democratische rechtsstaat.
Auteur(s)C.B.M. van Haaren-Dresens
Pagina1463-1464
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelGenormaliseerde ambtenaren
CiteertitelNJB 2017/1125
SamenvattingIn NJB 2017-8 (2017/420) trof auteur een verhandeling aan over het normaliseren van ambtenaren, in dit geval door professor Barentsen. Het is in zijn ogen opvallend dat bij al dit soort bijdragen steeds uitsluitend aandacht wordt geschonken aan de technische kant van het ‘omturnen’ van de oude ambtenaren naar ‘normale’ werknemers, met ‘normale’ arbeidscontracten en arbeidsvoorwaarden.
Auteur(s)A.Q.C. Tak
Pagina1465-1465
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelNaschrift
CiteertitelNJB 2017/1126
SamenvattingBarentsen geeft aan het niet eens te zijn met de reactie van Tak, dat de wijziging van de ambtelijke rechtspositie ten onrechte tot een uitsluitend technische exercitie wordt gereduceerd. Barentsen houdt evenwel vol dat een eenzijdige publiekrechtelijke aanstelling is in ieder geval niet noodzakelijk om de rechten en plichten van ambtenaren vast te leggen. Volgens hem leert een blik over de grens in elk geval dat het goede functioneren van overheidsmedewerkers en de vorm van hun arbeidsrelatie niets met elkaar te maken hebben.
Auteur(s)B. Barentsen
Pagina1465-1465
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 07-03-2017, 68939/12
CiteertitelNJB 2017/1127
SamenvattingArtikel 6 EVRM. Motivering door ander dan zittingsrechter. Schending. Cerovšek & Božičnik vs. Slovenië
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0307JUD006893912
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 09-03-2017, 55135/10
CiteertitelNJB 2017/1128
SamenvattingArt. 10 EVRM. Uitingsvrijheid. Kritiek door gemeenteraadslid op burgemeester. Veroordeling wegens laster. Athanasios Makris vs. Griekenland
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0309JUD005513510
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1129
SamenvattingAfwezigheid van alle schuld: voor het slagen van een beroep op avas wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde, is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was. In casu niet aannemelijk dat daarvan sprake was nu verdachtes verweer in de kern slechts inhoudt dat het voor de verdachte ‘onduidelijk’ was of het voorhanden hebben van het minipistool geoorloofd was.
Samenvatting (Bron)Beroep op afwezigheid van alle schuld (avas), nu het voor verdachte "onduidelijk" was of het voorhanden hebben van het minipistool onder de reikwijdte van de WWM viel. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AO1490 m.b.t. de vereisten voor het slagen van een beroep op avas wegens dwaling t.a.v. de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde. Het kennelijke oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat verdachte t.t.v. het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was, is onjuist noch onbegrijpelijk.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:827
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1130
SamenvattingSalduz-recht om een raadsman te raadplegen: het oordeel dat van – mogelijk – met schending van dit recht afgelegde verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt op de grond dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij bij die verklaringen blijft en daarom geen belang heeft bij zijn verweer, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Samenvatting (Bron)BTW-fraude t.z.v. uit Duitsland geïmporteerde en in Nederland verhandelde auto’s. 1. Consultatiebijstand voorafgaand aan politieverhoren (Salduz-verweer). Oordeel Hof dat in het midden kan blijven of verdachte voorafgaand aan de verhoren in de gelegenheid is gesteld een rm te raadplegen, omdat verdachte ttz. in e.a. en h.b. heeft verklaard dat hij bij zijn bij de FIOD afgelegde verklaringen blijft en daarom geen belang heeft bij zijn verweer, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9293). 2. Middel o.m. over motivering opzet verdachte behoeft geen behandeling. HR merkt op dat ook zonder uitsluiting voor het bewijs van de bij de FIOD afgelegde verklaringen van verdachte uit de bewijsvoering niet z.m. kan worden afgeleid dat verdachte de aangiften omzetbelasting telkens opzettelijk onjuist of onvolledig heeft gedaan. HR herhaalt relevante overweging uit HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:442 m.b.t. BTW-fraude in een keten van leveringen. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 15/04994; 15/04995 en 16/00476.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:830
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1131
SamenvattingDoor rechter gelasten van taakstraf in plaats van een last te geven tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, art. 14g lid 2 Sr: op grond van art. 22c lid 2 Sr bedraagt de duur van die taakstraf ten hoogste 240 uren. Noch art. 22d lid 3 Sr noch enige andere wetsbepaling dwingt de rechter ertoe bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. Wel brengt een redelijke wetsuitleg mee dat het de rechter niet vrij staat om voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, op de voet van art. 22d Sr vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet-tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.
Samenvatting (Bron)Te hanteren maatstaf wanneer bij last tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen deze worden vervangen door taakstraffen. Art. 14g, 22c, 22d Sr. Hof heeft tenuitvoerlegging gelast van twee eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van veertien dagen en één week en deze straffen vervangen door taakstraffen van zestig uren, subsidiair twee weken hechtenis, en dertig uren, subsidiair één week hechtenis. Noch art. 22d.3 Sr noch enige andere wetsbepaling dwingt de rechter ertoe bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf. Redelijke wetsuitleg brengt wel mee dat het de rechter niet vrij staat om een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf overstijgt, vgl. ECLI:NL:HR:2014:776.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:831
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1132
SamenvattingOntzegging van de rijbevoegdheid aan eigenaar of houder van een voertuig in geval van een met dat voertuig begane overtreding van de verkeerswetgeving door een onbekende verdachte, art. 181 WVW 1994: deze straf kan ook zonder nadere motivering met betrekking tot de verwijtbaarheid van de eigenaar of houder van een motorvoertuig aan deze worden opgelegd.
Samenvatting (Bron)Ontzegging rijbevoegdheid (OBM) bij onbekend gebleven bestuurder. Art. 181 WVW 1994. Art. 62 jo. 92 RVV 1990. De bijkomende straf van OBM kan ook aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig worden opgelegd, indien deze wordt veroordeeld t.z.v. overtreding van art. 62 RVV 1990, terwijl het feit is begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC9414). Middel berust kennelijk op opvatting dat OBM t.z.v. zo’n overtreding niet zonder nadere motivering m.b.t. de verwijtbaarheid van de eigenaar of houder van een motorvoertuig aan deze kan worden opgelegd. Aldus stelt het een eis die het recht niet kent.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:838
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1133
SamenvattingVoordeelsontneming en aftrek van kosten: bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Indien namens de betrokkene gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken, zal de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking behoren te brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als zodanig kunnen gelden maar dat zij – al dan niet gedeeltelijk – voor rekening van de betrokkene dienen te blijven. In casu tekortschietende motivering door het hof van de verwerping van het kostenverweer.
Samenvatting (Bron)Profijtontneming. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2001:AB3200 m.b.t. kosten die voor aftrek van het w.v.v. in aanmerking komen. De door het Hof aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde omstandigheid kan de verwerping van het verweer niet dragen, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat de kosten niet kunnen gelden als kosten die in direct verband staan tot het bewezenverklaarde, dan wel die kosten als zodanig kunnen gelden maar voor rekening van de betrokkene moeten blijven. Volgt vernietiging en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:834
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 12-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1134
SamenvattingBurgemeester niet op grond van art. 13b Opw bevoegd tot sluiting pand wegens vervoer van drugs die door politie-ingrijpen pand niet hebben bereikt.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand aan de [locatie] te Den Haag (hierna: het bedrijfspand) per 7 oktober 2015 voor de duur van 12 maanden gesloten moet blijven.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:993
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 26-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1135
SamenvattingWeigering afgifte paspoort omdat eerder afgegeven paspoort opzettelijk zou zijn beschadigd. Ten onrechte geen gelegenheid geboden voor tegenonderzoek.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 20 oktober 2014 heeft de minister de aanvraag van [appellante] om afgifte van een nationaal paspoort afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:1136
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 03-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1136
SamenvattingAfdeling herformuleert standaardoverweging over aan feitenvaststelling bij invorderingsbesluiten te stellen eisen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college Abengoa een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 2.14 van de voor haar inrichting aan de Merwedeweg 10 te Rotterdam op 23 januari 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:1179
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 11-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1137
SamenvattingBuiten de termijn ingediend verweerschrift. Onaangekondigd huisbezoek.
Samenvatting (Bron)Buiten gegeven termijn ingediend verweerschrift wordt niet buiten beschouwing gelaten. Procesbelang niet geschaad. Geen medewerking verleend aan huisbezoek enkele uren na gesprek. Maatstaf dat op grond zwaarwegende redenen medewerking kan worden geweigerd is van toepassing maar familiebezoek is geen zwaarwegende reden. Aanvraag afgewezen o.g.v. Schending inlichtingenverplichting waardoor recht niet is vast te stellen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1393
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 09-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1138
SamenvattingSchending niqaabverbod tijdens werktraining. Verlaging bijstandsuitkering. Vrijheid van godsdienst. Inbreuk gerechtvaardigd.
Samenvatting (Bron)De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gemeente Utrecht een bijstandsuitkering mocht verlagen, omdat betrokkene bij herhaling had geweigerd tijdens een werktraining haar niqaab af te doen. De kans dat zij snel werk vindt, is zeer klein als zij een niqaab blijft dragen. Dit heeft tot gevolg dat onnodige druk wordt gelegd op de publieke middelen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1639
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 14-04-2017
CiteertitelNJB 2017/1139
SamenvattingVerboden stof aangetroffen in varken bij onderzoek door Duitse autoriteit. Niet op begrijpelijke en inzichtelijke wijze beargumenteerd dat en waarom het nationale recht er in dit geval aan in de weg staat dat verweerder gebruik maakt van informatie van de Duitse autoriteit voor de bewijsvoering van overtreding. Mogelijkheid tot contra-expertise. Titel 5.2 van de Awb bevat geen verplichting voor verweerder om een belanghebbende in de gelegenheid te stellen tot het doen uitvoeren van een contra-expertise. Van appellant als beroepsmatig veehouder had mogen worden verwacht dat hij reeds vanaf het moment dat hij twijfels had omtrent de juistheid van het resultaat van de analyse van het afgenomen monster, concrete stappen zou hebben ondernomen om zelf een contra-expertise te doen verrichten.
Samenvatting (Bron)Boete. Overtreding art. 8A.13
UitspraakECLI:NL:CBB:2017:126
Artikel aanvragenVia Praktizijn