Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 29-06-2017
Aflevering 26
RubriekVooraf
TitelHet contractenrecht anno 2025
CiteertitelNJB 2017/1392
SamenvattingTechnologie en digitalisering blazen de discussie over eenheid en toekomst van ons contractenrecht nieuw leven in. Economie 4.0 verandert het spel, nu de regels nog. Onder deze vlag varen de op 29 mei aan de Tweede Kamer aangeboden aanbevelingen van ‘Fintech Envoy’ Willem Vermeend. Een dag later zag Eerlijk delen van het Rathenau Instituut het licht. Beide stukken zien op ontwikkelingen die technologie en digitalisering als katalysator hebben. Het eerste verwacht veel van een nieuw fenomeen als blockchain, het tweede heeft betrekking op de stormachtige ontwikkeling van de deeleconomie die zwaar leunt op internetplatforms.
Auteur(s)T. Hartlief
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
LinkVolledige tekst bijlage bij Kamerstuk (officielebekendmakingen.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEssay
TitelIn naam van de toeschouwers - Over camera’s in de rechtszaal
CiteertitelNJB 2017/1393
SamenvattingTerwijl de huidige persrichtlijn van de Raad voor de rechtspraak aangeeft dat camera’s in beginsel moeten worden toegelaten tot de strafrechtszaal, zijn andere landen een stuk behoedzamer. Dit artikel gaat in op hoe in Duitsland en elders in Europa wordt omgegaan met de camera in de (straf)rechtszaal (vaak een verbod!) en bespreekt onder andere het proces-Wilders en de rol die de camera daar speelde, in het licht van de democratische betekenis van het openbaarheidbeginsel. Zichtbaarheid is iets anders dan inzicht, en een televisiekijker heeft een andere rol dan een toeschouwer in de zaal. Reflectie op de inhoud en functie van uitzendingen is nodig.
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekPraktijk
TitelDe complexiteit van vereenvoudiging - De casus Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)
CiteertitelNJB 2017/1394
SamenvattingDit artikel beschrijft de voornaamste conclusies van het rapport Evaluatie Wet griffierechten burgerlijke zaken: de complexiteit van vereenvoudiging, een gezamenlijk product van WODC en Raad voor de rechtspraak. De algemene conclusie van het rapport is dat een effectieve vereenvoudiging van een complex inningssysteem, met vele betrokken partijen, een complexe operatie is gebleken, met duidelijke overgangskosten en niet zulke duidelijke baten. De operatie heeft ook onbedoelde of niet expliciet beoogde effecten gehad. Zo zijn daarbij de gemiddelde griffierechttarieven bij handelszaken in eerste aanleg tussen 2010 en 2012 per saldo flink verhoogd, die van handelszaken in hoger beroep daarentegen verlaagd. De veranderingen in de tarieven zijn van grote invloed geweest op het beroep op de rechter in handelszaken in de periode 2009-2013.
Auteur(s)M.T. Croes , J. van der Schaaf , F.P. van Tulder , D.E.G. Molenaar
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelWir schaffen das - Hoe Duitsland in korte tijd een wettelijke regeling tot vergoeding van affectieschade tot stand bracht
CiteertitelNJB 2017/1395
SamenvattingIn Duitsland is onlangs in recordtempo een wetsvoorstel aangenomen dat vergoeding van affectieschade mogelijk maakt. De Duitse regeling is wezenlijk anders van opzet dan het Nederlandse wetsvoorstel dat momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is. Opmerkelijk is dat Duitse verzekeraars, rechterlijke macht en wetgever er vertrouwen in hebben dat de rechter in staat zal zijn om in concrete gevallen te bepalen wie gerechtigd is en een bedrag vast te stellen. Een dergelijk vertrouwen lijkt in Nederland te ontbreken.
Auteur(s)A.J. Verheij
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelDéjà vu: affectieschade
CiteertitelNJB 2017/1396
SamenvattingDe behandeling van het Wetsvoorstel vergoeding van affectieschade door de Eerste Kamer heeft deze week een aanvang genomen. Afgezien van het feit dat een regeling voor vergoeding van affectieschade voor naasten en nabestaanden hoognodig is, lijkt de voorgestelde opzet ook een goede. Hoewel er ook nadelen aan kleven, wegen deze niet op tegen de voordelen van dit systeem met een vaste kring van gerechtigden en daaraan gekoppelde vaste bedragen. Het maakt spoedige afhandeling van de affectieschade mogelijk en leidt niet tot ingewikkelde en onwenselijke discussies over de affectieve relatie en de ernst van het leed. Het is te hopen dat de Eerste Kamer dit nu ook zo ziet en de behandeling in de Senaat geen déjà vu wordt.
Auteur(s)A.H. Sas
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelBoycot in strijd met democratische rechtsstaat? Kom nou!
CiteertitelNJB 2017/1397
SamenvattingWaarom zou men het verdienmodel van Geen Stijl niet mogen ondermijnen? De democratische rechtsstaat lijdt niet onder de actie van de honderd vrouwen. Mevrouw van Haaren-Dresens neemt het op voor onfatsoen: ook dat verdient bescherming (NJB 2017/1124, afl. 21, p. 1463-1464). Wie kan het daarmee oneens zijn? De dichter Leo Vroman wist het al: Er hurkt een onfatsoen in mensenmin.
Auteur(s)H.U. Jessurun d'Oliveira
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReacties
TitelNaschrift bij Reactie
CiteertitelNJB 2017/1398
SamenvattingIne van Haaren-Dresens benadrukt dat de kern van de kwestie waar het om gaat is "dat de uiting van álle meningen, ook die met onwelvoeglijke inhoud, in een democratische rechtsstaat geoorloofd is, zolang er geen sprake is van strafbare feiten of onrechtmatigheid".
Auteur(s)C.B.M. van Haaren-Dresens
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 30-03-2017, 21884/15
CiteertitelNJB 2017/1399
SamenvattingDwangarbeid. Mensenhandel. Positieve verplichtingen. Procedurele verplichting tot onderzoek. Schadeloosstelling slachtoffers. Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel. Verplichting tot voorkomen van mensenhandel. Chowdury e.a. vs.Griekenland
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0330JUD002188415
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 04-04-2017, 2742/12
CiteertitelNJB 2017/1400
SamenvattingArt. 8 en art. 6 lid 1 EVRM. Toepassing heimelijke opsporingsbevoegdheden, motivering machtiging en wettelijke voorwaarden, schending art. 8 EVRM. Verbod op uitlokking, geen schending art. 6 lid 1 EVRM, recht op inzage in bewijs met betrekking tot derden, schending art. 6 EVRM.
UitspraakECLI:CE:ECHR:2017:0404JUD000274212
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1401
SamenvattingTaakverdeling burgerlijke rechter-belastingrechter. Nietige overeenkomst. De gemeente heft dagtoerismebelasting bij een toeristenvervoerder. De vervoerder sluit daarover overeenkomsten met de gemeente. De vervoerder vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomsten nietig zijn. Hoge Raad: Ook indien de aanslagen worden bestreden met de stelling dat de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten nietig zijn op gronden ontleend aan het burgerlijk recht, is uitsluitend de belastingrechter bevoegd. Het ontbreken van de mogelijkheid om in de fiscale rechtsgang een verklaring voor recht te vorderen, levert in dit geval geen grond op voor aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter.
Samenvatting (Bron)Verbintenissenrecht. Belastingrecht. Bevoegdheidsverdeling tussen burgerlijke en belastingrechter. Vordering tot nietigverklaring van overeenkomst met gemeente over opleggen van dagtoeristenbelasting. Bevoegdheid burgerlijke rechter om te beslissen over vordering tot nietigverklaring (art. 3:40 BW). Waarborgen procedure voor de belastingrechter.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1103
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1402
SamenvattingFailissement. Wederkerige overeenkomst. Gestanddoening door de curator. Na een faillissement verklaart de curator zich bereid de overeenkomst met een wederpartij gestand te doen en stelt hij zekerheid voor de nakoming. De wederpartij acht de gestelde zekerheid onvoldoende. Hoge Raad: De klacht dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan art. 37 lid 2 Fw, faalt bij gebrek aan belang. De klacht dat het hof een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de gedingstukken, faalt eveneens.
Samenvatting (Bron)Faillissementsrecht. Gestanddoening overeenkomst door curator, art. 37 lid 2 Fw; omvang verplichting tot zekerheidsstelling. Contractuele verplichting bankgarantie te stellen; beroep wederpartij op opschortingsrecht en retentierecht.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1105
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1403
SamenvattingOnrechtmatige hinder. Publiekrechtelijke regelgeving. Omwonenden spreken een pluimveehouder aan wegens onrechtmatige geurhinder. Hoge Raad: Voor het antwoord op de vraag of sprake was van onrechtmatige geurhinder, was niet zonder meer bepalend of werd voldaan aan de destijds geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zijn oordeel te baseren op een rapport waarin het feitelijke geurhinderniveau was berekend naar objectieve maatstaven volgens recente inzichten. Zijn oordeel is toereikend gemotiveerd.
Samenvatting (Bron)Onrechtmatige daad, hinder. Onrechtmatige stankhinder bij exploitatie pluimveebedrijf tussen 2002-2008? Mocht het hof bij de beoordeling van die vraag inspiratie putten uit normen van de in 2007 van kracht geworden Wet geurhinder en veehouderij?
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1106
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1404
SamenvattingZorgplicht bank. Overkreditering. In 1999-2003 heeft SNS hypothecaire leningen verstrekt aan consumenten. Een stichting die hun belangen behartigt, meent dat sprake is van overkreditering en dat SNS aansprakelijk is wegens schending van bancaire zorgplichten. Hoge Raad: De bijzondere zorgplicht van de bank om te waken tegen overkreditering van een consument bracht ook in de periode 1999-2003 een plicht mee om een inkomens- en vermogenstoets uit te voeren, de consument voor te lichten en zo nodig te waarschuwen, maar in beginsel geen plicht om de kredietverstrekking te weigeren.
Samenvatting (Bron)Financieel recht. Aansprakelijkheid kredietaanbieder voor mogelijke overkreditering in periode 1999-2003; ongeschreven recht. Hypothecair krediet verstrekt in verband met door een derde verstrekt advies om te beleggen met overwaarde woning. Bijzondere zorgplicht bank. Onderzoeksplicht en informatieplicht, vraag of consument lasten kon voldoen uit inkomen of vermogen. Aan belegging verbonden risico’s, waarschuwingsplicht.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1107
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1405
SamenvattingBorgtocht. Een bank spreekt een borg aan. Hoge Raad: 1. Bewijslastverdeling. Indien in geschil is of de hoofdschuldenaar reeds heeft betaald, rust de bewijslast op de borg. 2. Hoor en wederhoor. Het hof heeft de beschikking gehad over een andere versie van de memorie van grieven dan geïntimeerde.
Samenvatting (Bron)Borgtocht. Procesrecht. Vordering van bank jegens borgen wegens aan vennootschap verstrekte lening. Verweer dat hoofdschuldenaar heeft betaald; bewijslast. Schending van hoor en wederhoor.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1108
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 16-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1406
SamenvattingWet Bopz. Gedwongen opname. Tijdige mededeling. Immateriële schade. Indien een voorwaardelijke machtiging is verleend en de geneesheer-directeur beslist de betrokkene op te nemen, kan de betrokkene een beslissing van de rechter uitlokken. In het door de rechter uit te voeren onderzoek doet niet ter zake of de geneesheer-directeur de betrokkene tijdig in kennis heeft gesteld van zijn beslissing. Wel kan de betrokkene een vergoeding voor immateriële schade vorderen ten laste van het psychiatrisch ziekenhuis, of een procedure voeren op de voet van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
Samenvatting (Bron)BOPZ. Conversie voorwaardelijke machtiging in voorlopige machtiging, art. 14d Wet Bopz. Moet niet-tijdige schriftelijke opgave van de redenen daarvoor (lid 2) leiden tot invrijheidstelling? Mogelijkheden om vergoeding van immateriële schade te vragen; art. 20 en 21 Wkkgz. Samenhang met 17/00776.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1104
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 13-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1407
SamenvattingBuitenwettelijke strafuitsluitingsgrond ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en hennepteelt: onjuist is de opvatting dat aan de bewezenverklaarde gedragingen – kort gezegd: het bedrijfsmatig telen van hennep, meermalen gepleegd – de wederrechtelijkheid ontvalt doordat die hennepteelt uitsluitend plaatsvindt volgens een verantwoord, niet op winstbejag gericht productieproces ten behoeve van de levering aan gedoogde coffeeshops, waarbij onder meer verschuldigde belasting wordt betaald, goede kwaliteit wordt geleverd en geen overlast wordt veroorzaakt. Dit is niet anders vanwege de omstandigheid dat de vraag of de levering van hennep aan gedoogde coffeeshops onder bepaalde (vergunnings-)voorwaarden gedoogd zou kunnen worden onderwerp is van maatschappelijk en politiek debat.
Samenvatting (Bron)Achterdeurproblematiek bij het bedrijfsmatig telen van hennep in Bierum en Bellingwolde t.b.v. gedoogde coffeeshops. Beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. De opvatting dat aan de bewezenverklaarde gedragingen de wederrechtelijkheid ontvalt doordat hennepteelt uitsluitend plaatsvindt volgens een verantwoord, niet op winstbejag gericht productieproces t.b.v. de levering aan gedoogde coffeeshops, waarbij o.m. verschuldigde belasting wordt betaald, goede kwaliteit wordt geleverd en geen overlast wordt veroorzaakt, is onjuist. De omstandigheid dat de vraag of de levering van hennep aan gedoogde coffeeshops onder bepaalde (vergunnings-)voorwaarden gedoogd zou kunnen worden onderwerp is van maatschappelijk en politiek debat, leidt niet tot een ander oordeel. Samenhang met 15/04336.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1075
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 13-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1408
SamenvattingMedeplegen in de zin van ‘in vereniging’ in art. 141 Sr: van het ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In casu biedt de bewijsvoering van het Hof onvoldoende grond voor diens oordeel dat dit het geval is, nu ten aanzien van de rol van de verdachte bij dat geweld niet meer kan worden afgeleid dan dat hij – nadat medeverdachte] een persoon met een ploertendoder op een hand had geslagen en nadat medeverdachte achter die vervolgens wegrennende persoon is aangerend – achter medeverdachte en die persoon is aangerend op enkele meters afstand van medeverdachte.
Samenvatting (Bron)Openlijke geweldpleging in ziekenhuis, art. 141.1 Sr. Slagende bewijsklacht “in vereniging” plegen van geweld. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2003:AL6209 en ECLI:NL:HR:2015: 713 m.b.t. het “in vereniging” plegen van geweld. T.a.v. de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde geweld kan niet meer worden vastgesteld dan dat hij - nadat X door zijn medeverdachte Y met een ploertendoder op een hand was geslagen en nadat X was weggerend, waarbij hij werd achtervolgd door Y - ook achter X is aangerend, op enkele meters afstand van Y. Het behoeft nadere motivering waarom verdachte daarmee “een wezenlijke bijdrage” aan het jegens X gepleegde geweld heeft geleverd. Samenhang met 15/02995.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1093
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 13-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1409
SamenvattingOntucht plegen met minderjarige die aan de zorg en/of waakzaamheid van de pleger is toevertrouwd, art. 249 lid 1 Sr: de in deze bepaling opgenomen opsomming van door hun hoedanigheid ten opzichte van de dader aangeduide minderjarigen met wie het plegen van ontucht in deze bepaling strafbaar is gesteld, wordt hierdoor gekenmerkt dat die hoedanigheid telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarigen kan ontlenen. De strekking van evengenoemde bepaling is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen. In casu kon het hof aannemen dat de 16-jarige aangeefster gedurende die vakantie onder de hoede van de verdachte stond waardoor zij – mede omdat de verdachte tevens haar judoleraar was – zich tegenover de veel oudere verdachte in een afhankelijke positie heeft bevonden en zij onvoldoende weerstand heeft kunnen bieden aan diens, aan die afhankelijkheid ontleende overwicht op haar.
Samenvatting (Bron)Ontucht met 16-jarig meisje door 39-jarige judoleraar op vier weken durende vakantie in Frankrijk aan te merken als ontucht plegen met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige a.b.i. art. 249.1 Sr? HR herhaalt vooropstellingen uit ECLI:NL:HR:1990:AD1168; de strekking van art. 249.1 Sr is het verlenen van bescherming aan minderjarigen die als gevolg van afhankelijkheid en overwicht van dader minder weerstand aan hem kunnen bieden dan anderen. Hof heeft uit zijn vaststellingen in de bewijsvoering kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de minderjarige aangeefster gedurende de vakantie onder de hoede van verdachte stond waardoor zij – mede omdat verdachte tevens haar judoleraar was – zich tegenover de veel oudere verdachte in een afhankelijke positie heeft bevonden en zij onvoldoende weerstand heeft kunnen bieden aan diens, aan die afhankelijkheid ontleende overwicht op haar. Gelet daarop geeft het oordeel dat aangeefster “aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd” a.b.i. art. 249.1 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel voorts niet onbegrijpelijk.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1071
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 13-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1410
SamenvattingNiet-ontvankelijkheid in de vervolging wegens schending vervolgingsbeleid door dagvaarding verdachte in plaats van deze transactie aan te bieden? In casu heeft het Openbaar Ministerie gebruik kunnen en mogen maken van een discretionaire bevoegdheid, nu het Openbaar Ministerie onder specifieke omstandigheden kan afzien van het aanbieden van een transactie die volgens de hier toepasselijke richtlijnen (in beginsel) in aanmerking zou komen. Daarvoor is mede van belang dat het hof – door naast het ontbreken van een (bekende) vaste woon- of verblijfplaats van de verdachte, ook de, kennelijk op een rechterlijke beoordeling van principiële geschilpunten gerichte, proceshouding van de verdachte en de daarmee samenhangende doelmatigheid in zijn beoordeling te betrekken – tot uitdrukking heeft gebracht dat het openbaar ministerie op die gronden redelijkerwijs heeft kunnen beslissen dat het een zaak betrof die zich niet leende voor een transactievoorstel.
Samenvatting (Bron)Medeplegen van lokaalvredebreuk, art. 138.1 Sr. Schending vervolgingsbeleid OM door niet (eerst) een transactie aan te bieden? Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat onder specifieke omstandigheden het OM kan afzien van het aanbieden van een transactie die volgens de hier toepasselijke richtlijnen (in beginsel) in aanmerking zou komen en tot dagvaarding mag overgaan, welk uitgangspunt juist is. Oordeel Hof dat de door het OM gegeven motivering voor de beslissing om in de omstandigheden van dit geval geen transactievoorstel te doen en tot dagvaarding over te gaan toereikend is, is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het Hof, door naast het ontbreken van een (bekende) vaste woon- of verblijfplaats van verdachte, ook de, kennelijk op een rechterlijke beoordeling van principiële geschilpunten gerichte, proceshouding van verdachte en de daarmee samenhangende doelmatigheid in zijn beoordeling te betrekken, daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat het OM op die gronden redelijkerwijs heeft kunnen beslissen dat het een zaak betrof die zich niet leende voor een transactievoorstel. CAG: anders. Samenhang met 15/05070.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1083
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 13-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1411
SamenvattingBesparing huurkosten als wederrechtelijk verkregen voordeel? Mede gelet op art. 36e lid 5 Sr kon het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op de kosten die de betrokkene zich heeft bespaard doordat met zijn medeweten in zijn huurwoning een hennepkwekerij werd gebouwd en hij – overeenkomstig de afspraak met de personen die zich met de kwekerij bezighielden – voor die woning geen huur hoefde te betalen.
Samenvatting (Bron)Profijtontneming, aanwezig hebben van hennep. Besparing van woonkosten, art. 36e.5 Sr. Kunnen huurpenningen die betrokkene niet hoefde te betalen worden aangemerkt als w.v.v.? Hof heeft het w.v.v. voordeel geschat op de kosten die betrokkene zich heeft bespaard doordat met zijn medeweten in zijn huurwoning een hennepkwekerij werd gebouwd en hij - overeenkomstig de afspraak met de personen die zich met de kwekerij bezighielden - voor die woning geen huur hoefde te betalen. Mede gelet op art. 36e.5 Sr geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het oordeel niet onbegrijpelijk is.
UitspraakECLI:NL:HR:2017:1080
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 14-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1412
SamenvattingAanvrager mocht erop vertrouwen dat aanvraag zou worden toegewezen ondanks dat toewijzing volgens bestuursorgaan in strijd met verordening zou zijn.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 20 april 2015 heeft het algemeen bestuur het verzoek van [appellant] om vergroting van zijn vaste plaats op de Albert Cuypmarkt afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2017:1584
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 17-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1413
SamenvattingArt. 7 lid 3 Dagloonbesluit kan niet van toepassing worden geacht bij uitval wegens zwangerschap en bevalling.
Samenvatting (Bron)Hoogte dagloon. Met appellante en in lijn met [ECLI:NL:CRVB:2016:1273] wordt geoordeeld dat artikel 7, derde lid, van het Dagloonbesluit ziet op het dagloon van werknemers die naast een WW-uitkering, berekend op basis van een gedeeltelijk urenverlies, inkomsten uit arbeid hebben en die, indien zij ziek worden, recht hebben op doorbetaling van loon door de werkgever gedurende 104 weken naast een uitkering op grond van de ZW. Bij uitval wegens zwangerschap en bevalling bestaat een dergelijke loondoorbetalingsverplichting van de werkgever niet en zou toepassing van artikel 7, derde lid, van het Dagloonbesluit er toe leiden dat slechts aanspraak bestaat op een uitkering gebaseerd op de WW-uitkering. Artikel 7, derde lid, van het Dagloonbesluit kan in die situatie daarom niet van toepassing worden geacht. Dit betekent dat het Uwv het Wazo-dagloon van appellante had moeten berekenen op basis van artikel 7, eerste lid, van het Dagloonbesluit.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:2096
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 31-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1414
SamenvattingHet Uwv heeft ten onrechte de Wajong-uitkering van appellant verrekend met zijn vorderingen op appellant in de periode dat appellant in de schuldsanering op grond van de WSNP zat.
Samenvatting (Bron)Het Uwv heeft ten onrechte de Wajong-uitkering van appellant verrekend met zijn vorderingen op appellant in de periode dat appellant in de schuldsanering op grond van de WSNP zat.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:2038
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-06-2017
CiteertitelNJB 2017/1415
SamenvattingWerkomstandigheden met buitensporig karakter, schade, causaal verband.
Samenvatting (Bron)Verzoek om schadevergoeding ten onrechte afgewezen. Vrijwillige brandweer. Causaal verband tussen de deelname aan oefening en de nadien ontstane medische klachten. Het college heeft de oefening onvoldoende zorgvuldig ingericht. Dit brengt mee dat in dit geval moet worden gesproken van blootstelling aan werkomstandigheden die objectief bezien een buitensporig karakter droegen en ten aanzien waarvan het college zijn zorgplicht om appellant in bescherming te nemen heeft verzaakt. Nu vaststaat dat er psychische klachten zijn opgetreden (conversiestoornis) die tot schade hebben geleid, dienen de werkomstandigheden bij de oefening voorshands als oorzaak van de schade te worden aangemerkt, zodat sprake is van een (toereikend) oorzakelijk verband. Het is dan aan het college om aannemelijk te maken dat de schade zich evenzeer zou hebben voorgedaan indien wel was voldaan aan de zorgplicht. Daarin is het college niet geslaagd; de Raad merkt hierbij nog op dat uit de rapportages van Koerselman en Van den Bosch niet blijkt dat zij het aannemelijk achten dat de schade zonder het incident ook zou zijn opgetreden.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2017:1984
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 23-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1416
SamenvattingBesluit tot vaststelling eindtermen accountantsopleidingen 2016 is een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift en niet een concretiserend besluit van algemene strekking, zodat daartegen geen beroep open staat.
Samenvatting (Bron)Artikel 49 van de Wet op het accountantsberoep. Het door de Commissie eindtermen accountantsopleiding (CEA) genomen Besluit tot vaststelling eindtermen accountantsopleidingen 2016 is een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. De brief waarbij SRA aan CEA heeft bericht dat zij zich op twee onderdelen niet met dit besluit kan verenigen had CEA als bezwaarschrift moeten aanmerken en niet-ontvankelijk moeten verklaren.
UitspraakECLI:NL:CBB:2017:141
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 30-05-2017
CiteertitelNJB 2017/1417
SamenvattingVerzoek tot terugbetaling kosten naar aanleiding van vernietigde Tabakswet-boete. De keuze van verweerder om tot invordering over te gaan voordat het betreffende boetebesluit formele rechtskracht had verkregen dient voor zijn rekening en risico te komen.
Samenvatting (Bron)Verzoek tot terugbetaling kosten naar aanleiding van vernietigde Tabakswet-boete. De rechtbank heeft het primaire besluit ten onrechte (alleen) gekwalificeerd als een besluit ter vaststelling van de verplichting tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde boete. Het besluit dient tevens te worden beschouwd als een schadebesluit. Bij dit besluit heeft verweerder ten onrechte geen schadevergoeding toeekend voor de bij appellante in rekening gebrachte incasso- en deurwaarderskosten. De keuze van verweerder om tot invordering over te gaan voordat het betreffende boetebesluit formele rechtskracht had verkregen, dient voor zijn rekening en risico te komen. De door appellante aangevoerde gronden omtrent de verschuldigdheid van (wettelijke) rente over de aan haar te betalen bedragen zijn terecht door de rechtbank afgewezen.
UitspraakECLI:NL:CBB:2017:201
Artikel aanvragenVia Praktizijn