Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 27-06-2019
Aflevering 25
RubriekVooraf
TitelHet Huis van de toekomst
CiteertitelNJB 2019/1429
SamenvattingHet Huis van de toekomst heeft eigenlijk weinig om het lijf. Straks kopen we wellicht niet meer dan een casco om dat vervolgens aan te kleden met allerlei ‘servicepakketten’ met betrekking tot zaken als dakbedekking, gevel(bedekking), energie, wassen, verlichting.
Auteur(s)T. Hartlief
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelAntidemocratische rechtspersonen op ondemocratische wijze verbieden
CiteertitelNJB 2019/1430
SamenvattingOm het verbieden van ‘antidemocratische’ rechtspersonen eenvoudiger te maken, stelt de regering voor, in een conceptwetsvoorstel dat de consultatiefase inmiddels is gepasseerd, om ook een ongeoorloofd doel – net als een ongeoorloofde werkzaamheid – van een rechtspersoon reden te laten zijn voor een rechterlijke verbodenverklaring. Op basis van de huidige wet is dit niet mogelijk. Herziening van het verbodsregime in artikel 2:20 BW valt op zichzelf toe te juichen. Bij de wijze waarop de regering dit wil doen, zetten auteurs echter grote vraagtekens. Hun belangrijkste vraagpunt is of het voorgestelde instrumentarium om antidemocratische rechtspersonen te verbieden zelf wel voldoet aan de democratische spelregels.
Auteur(s)J. Koornstra , B. Roorda , J.G. Brouwer
LinkVolledige tekst artikel (rug.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelVan Nashville tot Staphorst
CiteertitelNJB 2019/1431
SamenvattingIn 2019 werd de Nederlandse vertaling van de zogeheten ‘Nashville-verklaring’ gepubliceerd, een van oorsprong Amerikaans document waarin onder meer het homohuwelijk, ‘homoseksuele onreinheid’ en ‘transgenderisme’ worden afgekeurd. Het Openbaar Ministerie is kort na de publicatie van de Nederlandse versie van dit document een onderzoek gestart naar de strafbaarheid ervan. Dit artikel gaat in op de tekst en context van de Nashville-verklaring en bespreekt dit in het kader van de wetsartikelen die ‘groepsbelediging’ (artikel 137 Sr) en ‘aanzetten tot haat of discriminatie’ (artikel 137d Sr) verbieden. Deze strafbepalingen beperken de vrijheid van meningsuiting, maar de rechtspraak heeft ook duidelijk uitgemaakt dat er ruimte is voor behoudende (religieuze) uitingen over progressieve maatschappelijke ontwikkelingen.
Auteur(s)T. Herrenberg
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelEen advocaat in de cc – is daar iets mis mee?
CiteertitelNJB 2019/1432
SamenvattingAdvocaten en notarissen worden in de praktijk veelvuldig ook via de cc geïnvolveerd in e-mail-correspondentie van cliënten. Dat is riskant, omdat er tegenwoordig opsporingsambtenaren en officieren van justitie bestaan die de opvatting huldigen dat wie in de cc van een e-mail staat, niet kan gelden als een geadresseerde van die e-mail. De consequentie van die stelling is vergaand: het betekent dat e-mails aan advocaten via de cc, buiten de reikwijdte van het verschoningsrecht vallen. Opsporingsambtenaren en officieren van justitie zouden zulke e-mails dan ‘gewoon’ mogen lezen en gebruiken in hun onderzoek. De geschetste opvatting lijkt te worden gebaseerd op een overweging van de Hoge Raad in een beschikking uit 2016.
Auteur(s)D.R. Doorenbos
LinkVolledige tekst artikel (NJB.nl)
UitspraakECLI:NL:HR:2016:110
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekOpinie
TitelDe advocateneed
CiteertitelNJB 2019/1433
SamenvattingDegene die als advocaat ingeschreven wil worden moet de eed of belofte afleggen die in artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet is weergegeven. Bij deze eed plaatst auteur enkele (kritische) opmerkingen. Tot slot wordt een herformulering van deze eed voorgesteld.
Auteur(s)H.S.M. Kruijer
LinkVolledige tekst artikel (NJB.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 16-04-2019, 12778/17
CiteertitelNJB 2019/1434
SamenvattingRemainder inadmissible (Article 35-1 - Exhaustion of domestic remedies) Violation of Article 5 - Right to liberty and security (Article 5-1 - Lawful arrest or detention Procedure prescribed by law) Violation of Article 5 - Right to liberty and security (Article 5-1 - Lawful arrest or detention Article 5-1-c - Reasonable suspicion) Pecuniary damage - claim dismissed (Article 41 - Pecuniary damage Just satisfaction) Non-pecuniary damage - award (Article 41 - Non-pecuniary damage Just satisfaction) (Alparslan Altan/Turkije)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2019:0416JUD001277817
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - HvJ EU
TitelHvJ EU 15-05-2019, C-677/17
CiteertitelNJB 2019/1435
SamenvattingSociale zekerheid van migrerende werknemers – Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats (Çoban)
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 mei 2019.#M. Coban tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.#Verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Aanvullend Protocol - Artikel 59 - Besluit nr. 3/80 - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats - Artikel 6 - Uitkering bij invaliditeit - Intrekking - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen - Woonplaatsvereiste - Richtlijn 2003/109/EG - Status van langdurig ingezetene.#Zaak C-677/17.
UitspraakECLI:EU:C:2019:408
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 07-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1436
SamenvattingHandelt zorgverzekeraar in strijd met het 'hinderpaalcriterium' ?
Samenvatting (Bron)Zorgverzekeringswet. Handelt zorgverzekeraar in strijd met het 'hinderpaalcriterium' (art. 13 lid 1 Zvw) en daarmee onrechtmatig jegens een niet-gecontracteerde zorgverlener door toepassing van een generieke korting van 25% over de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg?
UitspraakECLI:NL:HR:2019:853
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1437
SamenvattingCollectieve actie ten behoeve van aandeelhouders met Nederlandse beleggingsrekening
Samenvatting (Bron)IPR. Internationale bevoegdheid. Art. 7, aanhef en punt 2, Verordening Brussel I-bis (nr. 1215/2012). Collectieve actie ten behoeve van aandeelhouders met Nederlandse beleggingsrekening op de grond dat BP hen onjuist, onvolledig of misleidend heeft geïnformeerd over de olieramp uit 2010 in de Golf van Mexico. Rechtbank en hof hebben zich onbevoegd verklaard. Biedt schade op beleggingsrekening voldoende aanknopingspunten om Nederland als 'Erfolgsort' te kwalificeren? Bijzondere of bijkomende omstandigheden voor bevoegdheid Nederlandse rechter. Betekenis van de omstandigheid dat sprake is van collectieve actie op de voet van art. 3:305a BW. Voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen aan HvJEU.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:925
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1438
SamenvattingHoofdelijke aansprakelijkheid van de andere echtgenoot na ontbinding huwelijksgemeenschap
Samenvatting (Bron)Huwelijksvermogensrecht. Geldlening aan de ene echtgenoot tijdens diens huwelijk in gemeenschap van goederen. Hoofdelijke aansprakelijkheid van de andere echtgenoot na ontbinding huwelijksgemeenschap; art. 1:102 BW. Beperking van verhaal o.g.v. tweede zin van art. 1:102 BW. Moet die beperking in dictum van de uitspraak worden opgenomen? Verschil met de tot 1 januari 2012 geldende regeling van art. 1:102 BW
UitspraakECLI:NL:HR:2019:958
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1439
SamenvattingGebrek op terrein waar aannemer werkzaamheden heeft verricht?
Samenvatting (Bron)Verbintenissenrecht. Blijkt uit deskundigenrapport dat sprake is van een gebrek (plasvorming) op deel van terrein waar aannemer werkzaamheden heeft verricht? Uitleg deskundigenrapport en opnameverslag.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:928
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1440
SamenvattingOntbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren
Samenvatting (Bron)Arbeidsrecht. WWZ. Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren (art. 7:669 lid 3, onder d, BW). Vereiste dat werknemer in voldoende mate in gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren en dat ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:933
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1441
SamenvattingBopz. Verplichting ambtshalve te onderzoeken of handtekening door geneesheer-directeur zelf is geplaatst?
Samenvatting (Bron)Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Geneeskundige verklaring, art. 16 lid 1 Wet Bopz. Toelaatbaarheid elektronische ondertekening. Aan elektronische handtekening te stellen eisen. Overeenkomstige toepassing art. 3:15a BW. Verplichting ambtshalve te onderzoeken of handtekening door geneesheer-directeur zelf is geplaatst? Zelfde benadering bij voorlopige machtiging (art. 4 en art. 5 lid 1 Wet Bopz).
UitspraakECLI:NL:HR:2019:957
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1442
SamenvattingIs met voldoende bepaaldheid gebleken op welk misdrijf voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn gericht?
Samenvatting (Bron)Syriëganger. Voorbereiden en/of bevorderen van moord en/of doodslag, begaan met terroristisch oogmerk (art. 289a.2 jo. 96.2 Sr) door zichzelf (feit 1) en door zijn broer (feit 2) door in een auto met geld, combatkleding en telefoons richting Syrië te rijden teneinde daar deel te nemen aan gewapende strijd, terwijl zijn broer reeds deelnam aan die strijd. Is met voldoende bepaaldheid gebleken op welk misdrijf voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn gericht? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:416, inhoudende dat voor bewezenverklaring van in art. 96.2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van in art. 289a Sr omschreven misdrijven, voldoende is dat oogmerk van verdachte op voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat concretisering van voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist en dat daarom slechts is vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf nader aan art. 96.2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. Hof heeft o.m. vastgesteld dat verdachte onderweg was naar zijn broer in Syrië om daar deel te nemen aan gewapende strijd en dat Whatsapp-conversatie tussen verdachte en zijn broer o.m. bepaalde zinsneden bevat. Voorts heeft Hof in aanmerking genomen dat moord en doodslag onderdeel uitmaakten van gewapende strijd in Syrië in de tlgd. periode. Bovendien heeft Hof overwogen dat die vaststellingen, bezien in onderlinge samenhang met feitelijke gedragingen die Hof in bewezenverklaring onder 1 en onder 2A heeft vermeld, tot conclusie leiden dat verdachte tevens oogmerk had om moord en/of doodslag met terroristisch oogmerk voor te bereiden en/of te bevorderen. Aldus heeft Hof als zijn - niet van onjuiste rechtsopvatting getuigende en niet onbegrijpelijke - oordeel tot uitdrukking gebracht dat met voldoende bepaaldheid is gebleken dat gedragingen van verdachte waren gericht op in art. 289a Sr omschreven misdrijven moord en/of doodslag met terroristisch oogmerk en dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte oogmerk had op voorbereiden en/of bevorderen daarvan. Volgt verwerping. Vervolg op ECLI:NL:HR:2017:416.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:907
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1443
SamenvattingOogmerk verdachte telkens gericht op voorbereiden en/of bevorderen van voornoemde misdrijven?
Samenvatting (Bron)Potentiële Syriëganger. Voorbereiden en/of bevorderen van brandstichting (art. 157 jo. 176b Sr), moord (art. 289a Sr) en doodslag (art. 288a Sr) te begaan met terroristisch oogmerk door zowel zijn eigen uitreis naar Syrië ter aansluiting bij terroristische organisatie (feit 1) als die van medeverdachte, die zich wilde aansluiten bij andere terroristische organisatie (feit 2), voor te bereiden. Oogmerk verdachte telkens gericht op voorbereiden en/of bevorderen van voornoemde misdrijven? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:416, inhoudende dat voor bewezenverklaring van in art. 96.2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van in art. 176b en/of 289a Sr omschreven misdrijven, voldoende is dat oogmerk van verdachte op voorbereiden of bevorderen van die misdrijven is gericht, zonder dat concretisering van voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist en dat daarom slechts is vereist dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 176b en/of 289a Sr omschreven misdrijf nader aan art. 96.2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. ’s Hofs op zijn vaststellingen gebaseerde oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat verdachte in vereniging met een ander oogmerk had op voorbereiden en/of bevorderen van onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven en dat met voldoende bepaaldheid blijkt dat bewezenverklaarde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen op die misdrijven waren gericht geeft, mede gelet op hetgeen is vooropgesteld, geen blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Hof tevens heeft geoordeeld dat door verdachte m.b.t. het onder 1 bewezenverklaarde aangedragen alternatieve scenario, dat hij eerst marktonderzoek ter plaatse zou verrichten en vervolgens transportonderneming zou opzetten, niet aannemelijk is geworden. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:906
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1444
SamenvattingHR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. ondervragingsrecht en vraag wanneer bewezenverklaring in beslissende mate steunt op verklaring van een niet door verdediging ondervraagde getuige.
Samenvatting (Bron)Poging tot zware mishandeling ex-partner, art. 302.1 Sr. Ondervragingsrecht getuige, art. 6.3.d EVRM. Aangeefster is voorafgaand aan verhoor door Rh-C overleden, terwijl het Hof haar bij politie afgelegde verklaring tot het bewijs heeft gebruikt. Vindt betrokkenheid verdachte in voldoende mate steun in andere b.m.? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:1016 m.b.t. ondervragingsrecht en vraag wanneer bewezenverklaring in beslissende mate steunt op verklaring van een niet door verdediging ondervraagde getuige. Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat verklaring van aangeefster bruikbaar is voor het bewijs, nu de betrokkenheid van verdachte niet in beslissende mate op die verklaring is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere b.m. en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring van aangeefster die door de verdachte zijn betwist. In het licht van de inhoud van de door het Hof gebezigde b.m., - i.h.b. medische informatie m.b.t. aangeefster van huisarts, relaas van 2 verbalisanten en verklaringen van getuige en verdachte - geeft dat oordeel niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:908
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1445
SamenvattingProfijtontneming
Samenvatting (Bron)Profijtontneming, w.v.v. uit 22 diefstallen. OM-cassatie. In mindering brengen toegekende vorderingen b.p.’s op w.v.v., art. 36e.8 (oud) Sr. Hof heeft w.v.v. na aftrek vorderingen b.p.’s geschat op nihil. Bij bepaling van bedrag waarop w.v.v. moet worden geschat, wordt aan benadeelde derde in rechte toegekende vordering overeenkomstig art. 36e.8 (oud) Sr in mindering gebracht. Bij toepassing van deze regeling komt, zoals overwogen in ECLI:NL:HR:2000:AA5438, slechts in aanmerking in rechte onherroepelijk toegekende vordering van e(rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade a.g.v. feit waarop ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en v.zv. tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor veroordeelde staat (vgl. ECLI:NL:HR:2013:CA3307). Ook indien t.t.v. bestreden uitspraak nog geen sprake was van onherroepelijke toekenning, stond het aan Hof vrij o.g.v. art. 36e.8 (oud) Sr aan benadeelde derde verschuldigde som op bedrag waarop w.v.v. werd geschat, in mindering te brengen (vgl. ECLI:NL:HR:2001:AB1518). I.c. heeft ontnemingsvordering betrekking op voordeel dat is voortgevloeid uit meer strafbare feiten en is per afzonderlijk feit bedrag vastgesteld waarop het daardoor w.v.v. wordt geschat. Uit ’s Hofs overwegingen volgt dat Hof bij vaststellen van bedrag van betalingsverplichting rekening heeft gehouden met t.g.v. b.p. uitgesproken veroordelingen van betrokkene tot betaling van schadevergoeding. Hof heeft daarbij miskend dat in een dergelijk geval de in rechte toegekende vorderingen van benadeelde derden slechts in mindering kunnen worden gebracht op het per feit geschatte bedrag, indien v.zv. tegenover desbetreffende schade daarmee corresponderend voordeel voor veroordeelde staat. In plaats daarvan heeft Hof totaal bedrag aan toegewezen schadevergoedingen geheel in mindering gebracht op totaal bedrag van w.v.v. dat met alle feiten gezamenlijk is behaald. Aldus heeft Hof onjuiste uitleg gegeven aan art. 36e.8 (oud) Sr. HR doet wat Hof had behoren te doen.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:900
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 11-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1446
SamenvattingProfijtontneming
Samenvatting (Bron)Profijtontneming, w.v.v. uit afleveren en verstrekken van grote hoeveelheid heroïne en witwassen geldbedrag. Methode van eenvoudige kasopstelling, opgelegde betalingsverplichting van € 1.554.600,-. 1. Verweer dat OM n-o moet worden verklaard in ontnemingsvordering wegens ontbreken van rechtsmacht. Is t.a.v. “andere strafbare feiten” a.b.i. art. 36e.3 (oud) Sr rechtsmacht vereist? 2. Motivering schatting w.v.v. v.zv. Hof in die schatting de aanschafwaarde van 2 panden heeft betrokken. 3. Motivering schatting w.v.v. v.zv. Hof in die schatting contante huuropbrengsten en girale huuropbrengsten heeft betrokken. Ad 1. M.b.t. misdrijf ter zake waarvan art. 36e.3 Sr veroordeling vereist, geldt dat overeenkomstig art. 2-8d Sr Nederlandse strafwet op dat misdrijf toepasselijk moet zijn. O.g.v. veroordeling die in daarop betrekking hebbende strafzaak wegens dat misdrijf is uitgesproken, staat in ontnemingsprocedure vast dat aan dat vereiste is voldaan. Hof heeft dit niet miskend. Opvatting dat in ontnemingsmaatregel a.b.i. art. 36e.3 (oud) Sr geen voordeel kan worden betrokken dat is verkregen uit “andere strafbare feiten” ten aanzien waarvan rechtsmacht in Nederland ontbreekt, vindt geen steun in het recht. Ad 2. Hof heeft t.a.v. aanschafwaarde van 2 panden gegevens in aanmerking genomen - m.b.t tenaamstelling van panden en storting en opname van huurpenningen - die niet blijken uit financieel rapport, v.zv. als b.m. gebezigd, terwijl Hof evenmin met voldoende nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welke b.m. het die gegevens heeft ontleend (vgl. ECLI:NL: HR:2013:BV9087). Ad 3. Gelet op berekening w.v.v. d.m.v. (eenvoudige) kasopstelling, waarbij negatief verschil tussen contante uitgaven en ontvangsten is aangemerkt als w.v.v., is ’s Hofs schatting van w.v.v. niet z.m. begrijpelijk, omdat daarin "contante huuropbrengsten" en "girale huuropbrengsten" zijn aangemerkt als "feitelijk gedane contante uitgaven". Volgt vernietiging en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:909
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 19-04-2019
CiteertitelNJB 2019/1447
SamenvattingVerzoek om vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van het geschilerzoek om vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van het geschil
Samenvatting (Bron)Procesrecht; art. 8:73 en 8:74 Awb; art. 47 Handvest; verzoek om vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van het geschil; mag dezelfde zetel die de hoofdzaak heeft behandeld en beslist, op dit verzoek beslissen?; bij een veroordeling tot vergoeding van betaald griffierecht brengt het Unierecht niet mee dat rente wordt vergoed die gederfd vanaf de dag van betaling van het griffierecht.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:623
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 19-04-2019
CiteertitelNJB 2019/1448
SamenvattingBewijs dat lening is aangegaan voor verbetering of onderhoud eigen woning
Samenvatting (Bron)Artikel 3.123 Wet IB 2001. Bewijs dat lening is aangegaan voor verbetering of onderhoud eigen woning.
UitspraakECLI:NL:HR:2019:629
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 24-05-2019
CiteertitelNJB 2019/1449
SamenvattingAanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet; verplicht verzekerd voor de Zvw?
Samenvatting (Bron)Aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet; verplicht verzekerd voor de Zvw?, woonplaats artikel 3, lid 1, Awbz jo 4 AWR, stellingen niet behandeld?
UitspraakECLI:NL:HR:2019:786
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 14-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1450
SamenvattingVermogensrendementsheffing box 3 in strijd met artikel 1 EP?
Samenvatting (Bron)Art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Art. 2.13, 5.2 en 5.3 Wet IB 2001 (tekst 2013 en 2014). Vermogensrendementsheffing box 3 in strijd met artikel 1 EP? Massaal bezwaarprocedure voor de jaren 2013 en 2014. Rechtstekort waarin de rechter kan voorzien?
UitspraakECLI:NL:HR:2019:816
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 12-06-2019
CiteertitelNJB 2019/1451
SamenvattingToestemming om een kirpan (een religieuze dolk) te dragen op school, afgewezen
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft de locatiedirecteur van [school A] een verzoek van [appellant A], inhoudende toestemming voor zijn zoon [appellant B] om een kirpan (een religieuze dolk) te dragen op school, afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:1885
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 22-05-2019
CiteertitelNJB 2019/1452
SamenvattingBetalingsverplichting waarvan overneming wordt verzocht, zijnde de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, heeft geen betrekking op de in artikel 64 van de WW genoemde tijdvakken.
Samenvatting (Bron)Betalingsverplichting waarvan overneming wordt verzocht, zijnde de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, heeft geen betrekking op de in artikel 64 van de WW genoemde tijdvakken. Ter zitting is gebleken dat met de werkgeefster overeengekomen vergoeding niet is aangewend voor de opbouw of aankoop van een pensioen. Anders dan door appellant gesteld, is daarom artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW niet van toepassing. Het beroep op de Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever slaagt niet.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2019:1874
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 24-05-2019
CiteertitelNJB 2019/1453
SamenvattingVerzoek om haar reiskostenvergoeding nader te bezien, ten onrechte afgewezen.
Samenvatting (Bron)Inhouding forfaitair bedrag wegens reizen eerste klas. Verzoek om haar reiskostenvergoeding nader te bezien, ten onrechte afgewezen. Nu vaststaat dat het forfaitaire bedrag dat verweerder vanwege het reizen per eerste klas op het salaris van appellante inhoudt hoger is dan de hiervoor bedoelde meerkosten, heeft verweerder het verzoek van appellante om haar reisonkostenvergoeding nader te bezien ten onrechte afgewezen. Er is geen algemeen verbindend voorschrift dat aanspraak geeft op een vergoeding voor het reizen per eerste klas. Uit de de Nota van Toelichting volgt evenwel dat de wetgever (in materiële zin) heeft beoogd reizen per eerste klas toe te staan onder de voorwaarde dat dan de meerkosten voor rekening van de ambtenaar komen. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het de werkgever niet is toegestaan om aan de betrokken ambtenaar een hoger bedrag in rekening te brengen dan die meerkosten. Het in rekening brengen van een hoger bedrag dan de meerkosten dient te worden aangemerkt als ongerechtvaardigde verrijking.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2019:1884
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 21-05-2019
CiteertitelNJB 2019/1454
SamenvattingHandhavend optreden wegens overtreding van de Wet dieren, het Besluit houders van dieren en Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden.
Samenvatting (Bron)Verweerder heeft besloten om het verzoek om handhaving van appellante af te wijzen omdat verweerder zich niet bevoegd acht om handhavend op te treden op grond van de regelgeving die van toepassing is op de activiteiten van derde-partij. Verweerder acht zich later alsnog bevoegd om van het verzoek om handhaving kennis te nemen en stelt gehouden te zijn te onderzoeken of de bepalingen van de Wet dieren zijn overtreden. Het College verwijst het beroep het besluit ter behandeling als bezwaar naar verweerder. Tussen partijen heeft immers nog geen inhoudelijk debat heeft plaatsgevonden over het handhavingsverzoek van appellante Het College verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek van appellante gegrond waardoor verweerder aan appellante een dwangsom is verschuldigd.
UitspraakECLI:NL:CBB:2019:212
Artikel aanvragenVia Praktizijn