Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 09-04-2020
Aflevering 14
RubriekVooraf
TitelAnderhalve-meter-recht
CiteertitelNJB 2020/878
SamenvattingEen crisis als de huidige noodzaakt op tal van maatschappelijke terreinen tot het opnieuw doordenken van klassieke patronen en vertrouwde afspraken.
Auteur(s)J.E.J. Prins
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCorona en recht
TitelCOVID-19 in het publiekrecht – een overzicht
CiteertitelNJB 2020/879
SamenvattingDit artikel bevat een terreinverkenning van het publiekrechtelijk – maar vooral bestuursrechtelijk – instrumentarium dat de betrokken overheden ten dienste staat bij de bestrijding van het coronavirus. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verschillende taken en bevoegdheden en aan de grondslagen van maatregelen als de sluiting van restaurants en café’s, het verbod om contactberoepen uit te oefenen en de veelbesproken 1,5 meter afstand-regel. Ingegaan wordt op de wettelijke bepalingen die al zijn gebruikt en de bepalingen die mogelijk nog zullen worden gebruikt. Ook wordt een schets gegeven van de aanwijzingen die de minister heeft gegeven en de vertaling van die aanwijzingen in noodverordeningen, die onvermijdelijk achterblijft bij de ontwikkelingen. Tot slot enkele aandachtspunten bij de handhaving van de gestelde verboden.
Auteur(s)B.J.P.G. Roozendaal , S.A.L. van de Sande
LinkVolledige tekst artikel (AKD.eu)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelNood breekt wet in tijden van corona - Maar moeten we ons ook zorgen maken over onze rechtsstaat?
CiteertitelNJB 2020/880
SamenvattingIn december 2019 werden in de Chinese stad Wuhan de eerste besmettingen gemeld met het nieuwe coronavirus. Dit virus – officieel 2019-nCoV – kan COVID-19 veroorzaken. Deze ziekte had eind maart in heel Europa bijna 25.000 sterfgevallen veroorzaakt, meer dan twee derde van het totaal aantal aan COVID-19-overledenen in de wereld. Het ene na het andere land neemt maatregelen om de verdere verspreiding van het virus te voorkomen, waaronder Nederland. Hoewel in tijden van nood de wet soms moet wijken, moeten we wel kritisch blijven over de bescherming van onze rechtsstaat.
Auteur(s)A.C. Hendriks
LinkVolledige tekst tijdschriftnummer (NJB.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelContract en coronacrisis
CiteertitelNJB 2020/881
SamenvattingEr zijn talloze voorbeelden uit de praktijk waarin contracten door de coronamaatregelen zijn gaan knellen. In menig geval zal de coronacrisis die de gehele maatschappij zonder aanziens des persoons treft, aanleiding geven om in onderling overleg tot een solidaire oplossing te komen die recht doet aan de belangen van beide partijen. Maar als dat niet mogelijk is, welk contractenrechtelijk sanctiearsenaal komt partijen dan toe? Daar wordt in deze verkennende bijdrage in hoofdlijnen op ingegaan. Kan bijvoorbeeld nakoming worden gevorderd, de overeenkomst worden ontbonden, of bestaat recht op vergoeding van schade als de andere partij door coronaperikelen zijn contractuele verplichtingen niet nakomt?
Auteur(s)H.N. Schelhaas , J.H.M. Spanjaard
LinkVolledige tekst tijdschriftnummer (NJB.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelKan ik van mijn overeenkomst af met een beroep op de coronacrisis? Enkele bespiegelingen, meer in het bijzonder over schuldeisersverzuim en schuldeisersovermacht
CiteertitelNJB 2020/882
SamenvattingEr heerst crisis. Coronacrisis. Veel medewerkers van bedrijven moeten verplicht thuiswerken en veel bedrijven moeten de deuren zelfs verplicht sluiten. Dat betekent dat schuldeisers bij menige overeenkomst niet meer zitten te wachten op de nakoming van de verplichtingen van hun schuldenaren onder die overeenkomsten en al helemaal niet op de betalingsverplichtingen daaronder. In dit artikel wordt in kort bestek ingegaan op de vraag: ‘hoe kom ik als schuldeiser, al dan niet tijdelijk, onder mijn overeenkomst uit?’, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de leerstukken van het schuldeisersverzuim en de schuldeisersovermacht en waarbij de onderliggende problematiek kort wordt belicht zowel vanuit het perspectief van de schuldenaar als uit die van de schuldeiser.
Auteur(s)M.R. Ruygvoorn
LinkVolledige tekst artikel (VBK.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelVan hoesters en spugers tot ingetrokken verloven - De impact van corona op de Nederlandse strafrechtspleging
CiteertitelNJB 2020/883
SamenvattingCorona heeft op dit moment invloed op vrijwel alle aspecten van ons dagelijks leven. Dat geldt zeker ook voor het strafrecht. Hoewel we ons momenteel nog volop in het hart van de crisisfase bevinden en het nog veel te vroeg is om ook maar iets zinnigs te zeggen over wat dit op de lange termijn voor de strafrechtspleging gaat betekenen, zijn er volop ontwikkelingen waar te nemen die een eerste inventarisatie waard zijn.
Auteur(s)D. de Vocht
LinkVolledige tekst tijdschriftnummer (NJB.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 11-02-2020, 56867/15
CiteertitelNJB 2020/884
SamenvattingRespect voor privéleven. Cybergeweld als een vorm van huiselijk geweld. Buturugā vs. Bulgarije
UitspraakECLI:CE:ECHR:2020:0211JUD005686715
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/885
SamenvattingRechtsmiddelenregister.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Art. 3:301 BW en 433 Rv. Veroordeling tot levering registergoed met bepaling dat vonnis in de plaats treedt van rechtshandeling als veroordeelde niet meewerkt (art. 3:300 lid 1 BW). Geldt sanctie van niet-ontvankelijkheid van beroep tegen vonnis bij niet-ingeschreven rechtsmiddel (art. 3:301 lid 2 BW) ook indien de veroordeelde op het moment van instellen van het rechtsmiddel aan veroordeling heeft voldaan?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:538
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/886
SamenvattingOnredelijk bezwarend beding. Zwarte en grijze lijst.
Samenvatting (Bron)Contractenrecht. Koop-/aannemingsovereenkomst woningen. Gebreken in duurzame energievoorziening. Vervalbeding. Is vervalbeding dat wettelijke verjaringstermijn of vervaltermijn verkort onredelijk bezwarend? Art. 6:233 onder a BW; art. 6:236 onder g BW (zwarte lijst); art. 6:237 onder h BW (grijze lijst).
UitspraakECLI:NL:HR:2020:531
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/887
SamenvattingOndernemingsraad.
Samenvatting (Bron)Medezeggenschapsrecht. Verzoek tot uitsluiting deelname lid OR (art. 13 WOR); beoordelingsmaatstaf; laatste waarschuwing vereist?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:532
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/888
SamenvattingGezamenlijk gezag. Klemcriterium.
Samenvatting (Bron)Personen- en familierecht. Gezag. Uitleg art. 1:253c lid 2 BW. Kan de rechter, indien hij oordeelt dat is voldaan aan het 'klemcriterium', toch gezamenlijk gezag toekennen?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:533
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/889
SamenvattingCuraçao. Partneralimentatie.
Samenvatting (Bron)Caribische zaak. Personen- en familierecht. Partneralimentatie na echtscheiding. Beperking van duur onderhoudsverplichting zonder daartoe strekkend verzoek (art. 1:157 lid 3 BWNA). Vaststelling hoogte inkomen van onderhoudsplichtige echtgenoot.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:535
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/890
SamenvattingTrainen voor terrorisme, art. 134a Sr.
Samenvatting (Bron)Context zaak. Criminele en terroristische organisatie die zich bezig hield met opruien tot deelname aan gewapende strijd in Syrië, werven van Syriëgangers, financieren van terrorisme en bevorderen of vergemakkelijken van door jihadstrijders te plegen levensdelicten in Syrië. Deelnemen aan terroristisch trainingskamp, art. 134a Sr. Heeft verdachte in trainingskamp kennis en/of vaardigheden verworven tot plegen van terroristisch misdrijf? Art. 134a Sr ziet op gedragingen die in enig verband staan met terroristische training. O.b.v. wetsgeschiedenis moet training voor terrorisme in ruime zin worden verstaan als opdoen of overbrengen van kennis of zich of ander bekwamen in vaardigheden of technieken. Dat komt o.m. tot uitdrukking in art. 134a Sr v.zv. daarin strafbaar is gesteld zich verwerven of ander bijbrengen van kennis of vaardigheden tot plegen van terroristisch misdrijf dan wel misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van terroristisch misdrijf (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1011). Hof heeft blijkens bewijsvoering vastgesteld dat verdachte naar Syrië is afgereisd en dat hij aldaar heeft deelgenomen aan trainingskamp van rebellengroep, waarin men zowel militaire, fysieke als religieuze trainingen kreeg. Verder heeft het vastgesteld dat die training voorbereidde op actief participeren op slagveld, dat tijdens trainingen werd geleerd om tijdens gevechten geen gevangenen te nemen maar die gelijk te doden en dat militair kamp erg pittig was, waarbij men moest hardlopen, onder grond kruipen en slingeren van ene paal naar andere. Daarnaast blijkt uit s Hofs vaststellingen dat iedere nieuwe deelnemer aan gewapende strijd gedurende 6 weken daaraan voorafgaand op die deelname gerichte training kreeg, terwijl Hof ook heeft bewezenverklaard dat verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan gewapende strijd ter plaatse. s Hofs o.m. op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte kennis en/of vaardigheden heeft verworven tot plegen van terroristisch misdrijf en/of misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van terroristisch misdrijf, is niet onjuist en voldoende met redenen omkleed. Opvatting dat uit bewijsvoering moet blijken welke concrete kennis en/of vaardigheden daadwerkelijk zijn verworven tijdens training, vindt ook in het licht van wetsgeschiedenis geen steun in het recht. Volgt verwerping. Samenhang met 18/02493, 18/02560 en 18/02561.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:449
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/891
SamenvattingOpruiing.
Samenvatting (Bron)Context zaak. Criminele en terroristische organisatie die zich bezig hield met opruien tot deelname aan gewapende strijd in Syrië, werven van Syriëgangers, financieren van terrorisme en bevorderen of vergemakkelijken van door jihadstrijders te plegen levensdelicten in Syrië. (Medeplegen) opruiing tot terroristisch misdrijf (art. 131.1 jo. 131.2 Sr) en (medeplegen) verspreiding van tot terroristisch misdrijf opruiend materiaal (art. 132.1 jo. 132.3 Sr). 1. Heeft verdachte via verschillende media (YouTube en sociale media) uitingen gedaan/verspreid die opruien tot enig strafbaar feit? 2. Heeft Hof grondslag tll. verlaten door niet alle in tll. aangeduide berichten bewezen te verklaren maar desondanks verdachte te veroordelen voor (mede)plegen van opruiing door plaatsen van berichten op Facebookpagina? 3. Staan vrijheid van godsdienst (art. 9 EVRM) en vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) in de weg staan aan strafbaarheid van bewezenverklaarde? Ad 1. Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte via sociale media en website heeft opgeruid tot enig strafbaar feit en opruiende berichten heeft verspreid. s Hofs oordeel komt erop neer dat aan deze uitingen gemeenschappelijk is dat daarin wordt opgeroepen tot daadwerkelijk afreizen naar Syrië teneinde deel te nemen aan gewapende jihadstrijd in Syrië en/of Irak, althans dat zij oproepen tot plegen van terroristische misdrijven dan wel misdrijven ter voorbereiding of vergemakkelijking daarvan. Hof heeft hieromtrent overwogen dat daadwerkelijk deelnemen aan gewapende strijd in Syrië en/of Irak aan zijde van aan deze jihadstrijd deelnemende strijdgroepen, altijd plegen van terroristische misdrijven inhoudt. Gelet op deze vaststellingen geeft bewezenverklaring v.zv. inhoudende dat sprake was van opruien tot enig strafbaar feit zijnde terroristisch misdrijf, ook in het licht van wat daarover door verdediging is aangevoerd, niet blijk van onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR in aanmerking dat Hof bij beoordeling van in tll. bedoelde uitingen inhoud en strekking daarvan in hun samenhang heeft bezien en daarbij mede heeft gelet op context waarin deze uitingen aan publiek zijn geopenbaard, terwijl uit b.m. telkens blijkt aan welke concrete uitingen Hof zijn oordeel heeft ontleend dat uitingen van verdachte als opruiend kunnen worden aangemerkt. Mede gelet hierop geeft ook s Hofs oordeel dat het niet t.a.v. iedere uitlating afzonderlijk heeft te beoordelen of inhoud daarvan opruiend is maar dat het daarbij telkens (mede) gaat om (ook aan samenhang tussen en context van deze uitingen te ontlenen) strekking van deze uitingen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Hof heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat sprake is van opruiing indien rechtstreeks wordt aangespoord tot enig strafbaar feit. Met zijn overweging dat beïnvloeding ook op indirecte wijze opruiend kan zijn, heeft Hof kennelijk tot uitdrukking gebracht dat niet is uitgesloten dat ook indirecte aansporing tot enig strafbaar feit kan worden aangemerkt als opruiing. Dat oordeel geeft evenmin blijk van onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. Hof heeft t.z.v. Facebookpagina overwogen dat tlgd. uitlatingen op deze Facebookpagina niet afzonderlijk zullen worden beoordeeld maar in samenhang worden bezien, waarbij ook op zichzelf mogelijk niet-opruiende berichten rol kunnen spelen omdat zij beogen aandacht van (potentiële) lezers te trekken en hen tot volgen van pagina te verleiden. Vervolgens is Hof t.a.v. deze Facebookpagina gekomen tot bewezenverklaring waarin niet in tll. genoemde (categorieën van) berichten afzonderlijk zijn benoemd en bewezenverklaard. Hof heeft hiermee grondslag van tll. niet verlaten. Uit bewijsvoering blijkt immers op welke door Hof in b.m. weergegeven berichten zijn (mede op samenhang en context van die berichten steunende) oordeel dat Facebookpagina opruiende inhoud heeft, is gebaseerd. Wat betreft Facebookpagina heeft Hof vastgesteld dat verdachte vanaf eerder dan november 2013 (gedurende gehele periode waarin in b.m. weergegeven berichten op Facebookpagina zijn geplaatst) een van de redacteuren was van deze pagina, dat hij als redacteur stukken plaatste op deze pagina, dat hij bekend was met strekking van pagina en dat hij weet had van type berichten dat erop stond. Voorts blijkt uit bewijsvoering dat via deze pagina in periode van 2-12-2013 tot 28-4-2014 berichten zijn geplaatst die door Hof - niet onbegrijpelijk - als opruiend zijn aangemerkt, waarbij het mede in aanmerking heeft genomen steeds op deze pagina terugkerende themas, waaronder ronselen voor gewelddadige jihad in Syrië, nieuws over inzet daarbij van Nederlandse strijders en verheerlijking van martelaarsdood en van terroristische aanslagen. s Hofs hierop gebaseerde oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander/anderen, althans alleen (...) (een) Facebookbericht(en) [heeft] geplaatst op (...) Facebookpagina - waarmee Hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat v.zv. verdachte niet zelf zon bericht heeft geplaatst, hij als redacteur van Facebookpagina bijdrage van voldoende gewicht aan plaatsing ervan heeft geleverd en hij dus als medepleger kan worden aangemerkt - is niet onbegrijpelijk en ook in het licht van hetgeen namens verdachte over diens betrokkenheid bij deze pagina is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Ad 3. Hof heeft geoordeeld dat beroep van verdediging op art. 9 en 10 EVRM afstuit op art. 17 EVRM. Daaraan heeft Hof ten grondslag gelegd dat verdachte in EVRM gewaarborgde grondrechten heeft ingezet voor doeleinden (aanzetten tot deelname aan gewapende jihadstrijd in Syrië, waarin plegen van terroristische misdrijven besloten ligt) die overduidelijk in strijd zijn met geest van EVRM. In dat oordeel ligt besloten dat Hof van oordeel is dat sprake is van uitzonderlijk en extreem geval waarin uitlatingen of andere informatieverstrekkingen gericht tegen aan EVRM ten grondslag liggende waarden bescherming van art. 9 en 10 EVRM ontberen o.g.v. art. 17 EVRM (vgl. ECLI:NL:HR:2017:220). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen hetgeen bewijsvoering in zijn geheel inhoudt over bewezenverklaarde feiten. Stelling dat per uiting van verdachte moet worden beoordeeld of art. 17 EVRM kan worden ingeroepen, vindt geen steun in rechtspraak EHRM. Volgt verwerping. Samenhang met 18/02493, 18/02548 en 18/02560.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:447
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/892
SamenvattingHet ‘opzettelijk’ een politieambtenaar beledigen .
Samenvatting (Bron)Belediging van politieambtenaar door voorafgaand aan voetbalwedstrijd in Amsterdam lettercombinatie ACAB te zingen, art. 266.1 jo. 267.2 Sr. Bewijsklacht opzet. Wist verdachte betekenis van lettercombinatie ACAB? Blijkens s hofs vaststellingen bevond verdachte zich bij het (in voetbalstadion) achter elkaar zingen van leus ACAB (All Cops Are Bastards) op korte afstand van politieambtenaren en keek hij tijdens zingen naar die politieambtenaren, onder wie politieambtenaar A. Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het onaannemelijk is dat verdachte leus richting politie zingt waarvan hij betekenis of strekking niet kent. Oordeel dat verdachte opzettelijk politieambtenaar A heeft beledigd door het zingen van leus ACAB, is aldus niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd (vgl. ECLI:NL:HR:2019:899). Volgt verwerping. Samenhang met 18/05476, 18/05477, 18/05484, 18/05485 en 18/05489.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:501
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/893
SamenvattingMensenhandel en uitbuiting.
Samenvatting (Bron)Feitelijke leiding geven aan door rechtspersoon begaan van mensenhandel door ex-verslaafde i.h.k.v. opvang en zorgverlening 2 jaren lang zonder betaling te laten werken in keukenbladenfabriek van bedrijf van verdachte, art. 273f.1.4 Sr. Is sprake van uitbuiting? In art. 273f.1 Sr voorkomend bestanddeel uitbuiting is in wet niet gedefinieerd, behalve door opsomming in art. 273f.2 Sr van aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting in de zin van onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden maar is sterk verweven met omstandigheden van geval. Bij beantwoording van die vraag komt in geval als onderhavige o.m. betekenis toe aan aard en duur van tewerkstelling, beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en economisch voordeel dat daarmee door tewerksteller wordt behaald. Bij weging van deze en andere relevante factoren dienen in Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BI7099). In dit verband is nog van belang dat uitbuiting moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel van art. 273f.1.4 Sr, nu in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als mensenhandel kunnen worden bestraft indien uit bewijsvoering volgt dat is voldaan aan voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. ECLI:NL:HR:2016:556). Gelet op door hof vastgestelde omstandigheden geeft s hofs oordeel dat m.b.t. ex-verslaafde A sprake is geweest van uitbuiting, niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd. Omstandigheid dat sprake was van re-integratietraject voor ex-verslaafden, maakt dat niet anders. Hof heeft die omstandigheid en consequenties daarvan in aanmerking genomen maar geoordeeld dat in specifiek geval van A zodanig ernstige disbalans bestond tussen doelstellingen van dit traject en aard, duur en intensiteit van werkzaamheden van A en omstandigheden waaronder deze werden verricht, dat sprake was van uitbuiting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:492
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/894
SamenvattingVerdedigingsverzoek ter terechtzitting.
Samenvatting (Bron)Medeplegen brandstichting en teweegbrengen ontploffing in bedrijfspand (art. 157 Sr), medeplegen poging tot brandstichting en teweegbrengen ontploffing in woning (art. 157 Sr), poging tot oplichting (art. 326.1 Sr), verduistering in dienstbetrekking (art. 322 jo. 321 Sr) en doen van valse aangifte (art. 188 Sr). Heeft hof verzuimd te beslissen op ttz. in h.b. gedaan verzoek om nieuw psychologisch onderzoek te laten plaatsvinden, terwijl poortraadsheer voorafgaand aan onderzoek ttz. verzoek tot opmaken van nieuw psychologisch rapport omtrent verdachte heeft afgewezen? Verzoek dat verdediging ttz. in h.b. heeft gedaan, is verzoek tot benoemen van deskundige a.b.i. art. 315 jo. 328 Sv, zodat uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Op ttz. gedaan verzoek a.b.i. art. 315 jo. 328 Sv dient te worden beslist door rechter die met behandeling van zaak ttz. is belast. Noch p-v tz. in h.b. noch uitspraak hof houdt beslissing in op dit verzoek. Dat verzuim heeft o.g.v. art. 330 jo. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafbaarheid van verdachte en strafoplegging) en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:503
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/895
SamenvattingBetekening verstekmededeling art. 366 Sv.
Samenvatting (Bron)Gebruik maken van een niet op haar naam gesteld reisdocument, art. 231.2 Sr. Is redelijke termijn bij betekening verstekmededeling ex art. 366 Sv na arrest hof overschreden, nu arrest dateert van 4-8-2010, terwijl uit stukken enkel blijkt dat verdachte op 29-9-2010 is gesignaleerd en dat op 3-3-2011, 6-12-2011 en 24-5-2012 GBA-controles zijn gedaan? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2008:BD2578 t.a.v. overschrijding van redelijke termijn in geval OM bij ex art. 366 Sv voorgeschreven betekening van verstekmededeling niet nodige voortvarendheid heeft betracht. Niet blijkt dat binnen 1 jaar na s hofs arrest verstekmededeling is betekend en dat OM minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd alsnog verstekmededeling te betekenen. HR vermindert opgelegde gevangenisstraf met 2 weken.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:488
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/896
SamenvattingOmvang hoger beroep.
Samenvatting (Bron)Feitelijke leiding geven aan niet (tijdig) doen van aangifte omzetbelasting door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 69 AWR, feit 1), feitelijke leiding geven aan onjuist of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting door rechtspersoon (art. 69 AWR, feit 2) en voorhanden hebben van revolver en munitie (art. 26.1 WWM, feit 6). Omvang h.b. en strafbepaling, art. 423.4 Sv. Heeft hof gelet op gedeeltelijke intrekking h.b. ten onrechte feit 6 in h.b. betrokken en verzuimd ex art. 423.4 Sv sanctie te bepalen voor dit niet aan zijn oordeel onderworpen feit? Indien bij samenloop van feiten niet tegen vonnis in zijn geheel maar slechts tegen een of meer van die feiten h.b. is ingesteld, zal hof - i.g.v. vernietiging t.a.v. sanctieoplegging - ex art. 423.4 Sv voor niet aan zijn oordeel onderworpen feiten sanctie moeten bepalen. Dit betekent dat hof moet beslissen welk gedeelte van hoofdstraf en/of bijkomende straf(fen) en/of maatregel(en) geacht moet(en) worden door eerste rechter te zijn opgelegd t.z.v. feit dat of feiten die niet aan s hofs oordeel is/zijn onderworpen (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK3202). Uit procesverloop en stukken van geding (i.h.b. akte partiële intrekking) volgt dat het er in cassatie voor moet worden gehouden dat verdachte zijn h.b. m.b.t. feit 6 tijdig heeft ingetrokken. Dat brengt mee dat hof feit 6 ten onrechte heeft betrokken in h.b. en dat het heeft nagelaten voor dit niet aan zijn oordeel onderworpen feit sanctie te bepalen a.b.i. art. 423.4 Sv. Geen cassatie bij gebrek aan belang. Blijkens s hofs motivering is hoogte van straf gebaseerd op ernst van feiten 1 en 2. Tegen die achtergrond valt niet in te zien welk belang verdachte erbij heeft dat alsnog ex art. 423.4 Sv sanctie wordt bepaald m.b.t. feit 6. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:406
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (belastingkamer)
TitelHoge Raad 20-03-2020
CiteertitelNJB 2020/897
SamenvattingDerdebelanghebbende.
Samenvatting (Bron)Art. 8:26 Awb en Wet WOZ; verhuurder sociale huurwoning voor de toepassing van art. 8:26 Awb als belanghebbende aan te merken.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:468
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 20-03-2020
CiteertitelNJB 2020/898
SamenvattingAangenomen moet worden dat een gebruiker van een woning.
Samenvatting (Bron)artikelen 22 en 24, lid 3, Wet WOZ, artikel 1:2 Awb, heeft huurder die een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen een (proces)belang? ECLI:NL:HR:2017:2656.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:467
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 27-03-2020
CiteertitelNJB 2020/899
Samenvatting‘Hardheid’ termijn.
Samenvatting (Bron)Artikelen 122e en 40 Wet financiering sociale verzekeringen; regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten; totstandkoming eigenrisicodragerschap WGA vast en WGA flex; beëindiging eigenrisicodragerschap?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:439
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 11-03-2020
CiteertitelNJB 2020/900
SamenvattingWeigering van een vergunning.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 18 juni 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sluis de aanvraag van Droompark voor de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan geweigerd. Droompark heeft op 12 mei 2017 een aanvraag ingediend bij het college om tien chalets van het type Cube Maximaal in de kleur "Pure White" op het park te realiseren. Het bouwplan is volgens het college in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd om omgevingsvergunning te verlenen omdat de chalets niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Droompark en Somnium zijn het niet eens met de weigering. Zij stellen zich op het standpunt dat er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:642
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 18-03-2020
CiteertitelNJB 2020/901
SamenvattingToekenning van een woonbestemming voor een woonschip.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 28 mei 2018 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem het bestemmingsplan "Buitengebied Oost" vastgesteld. Het plan geldt voor het oostelijke deel van het buitengebied van de gemeente Kaag en Braassem. Het plan vormt een actualisering van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" uit 2008 en een aantal bestemmingsplannen voor kleinere delen van het buitengebied en maakt geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen een of meer onderdelen van het plan.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:817
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 18-03-2020
CiteertitelNJB 2020/902
SamenvattingPlanschadevergoeding.
Samenvatting (Bron)Bij besluiten van 29 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert aanvragen van [appellant] en anderen om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Deze uitspraak gaat over de uitleg van artikel 6.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge die bepaling moet een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag op welke dag die termijn in dit geval is aangevangen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:792
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 25-03-2020
CiteertitelNJB 2020/903
SamenvattingRechtszekerheid.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een eerder aan Stichting CLOK verleende subsidie op nihil vastgesteld en het reeds uitbetaalde voorschot van 10.400,00 teruggevorderd. Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het college aan Stichting CLOK een subsidie verleend van maximaal 13.000,00 voor activiteiten in het kader van het project "Meten = Weten, Uitvoering kwaliteitsscans op bedrijventerreinen in Zuid-Holland". Bij dit besluit is aan de stichting een voorschot verstrekt van 10.400,00.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:851
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 25-03-2020
CiteertitelNJB 2020/904
SamenvattingBeoordelings- en beleidsruimte CBR.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 januari 2019 heeft het CBR [appellant] een verklaring van geschiktheid verstrekt voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B, BE en T met een termijnbeperking van vijf jaar, tot en met 31 januari 2024.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:844
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 01-04-2020
CiteertitelNJB 2020/905
SamenvattingBestuursorgaan verwerkt persoonsgegevens in strijd met de AVG of de Uitvoeringswet AVG.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de minister voor Rechtsbescherming een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. De directeur van het Pieter Baan Centrum heeft in een tegen hem gerichte klachtprocedure zonder toestemming en buiten medeweten van [appellant] op 15 januari 2018 stukken met medische gegevens over hem verstrekt aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. In de verzonden conceptversies van psychologische en psychiatrische onderdelen van Pro Justitia rapportages waren strikt vertrouwelijke persoonsgegevens van [appellant] opgenomen. [appellant] heeft bij brief van 4 februari 2018 bij de minister bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de rapportages en verzocht om schadevergoeding.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:898
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 06-03-2020
CiteertitelNJB 2020/906
SamenvattingWettelijk vermoeden als bewijsmiddel .
Samenvatting (Bron)De minister heeft bewezen dat betrokkene in de periode van 24 september 2015 tot en met 12 september 2016 niet woonde op het brp-adres. Voor de periode daarvoor heeft de minister niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. In aanmerking nemend de systematiek van de Wsf 2000 waarin een studiefinancieringstijdvak ten minste één kalendermaand omvat, waarbij de toestand op de eerste dag van de maand bepalend is, ontbreekt een grondslag voor herziening en terugvordering voor de periode van 1 juli 2013 tot 1 oktober 2015. De herziening en terugvordering over de periode vanaf 1 oktober 2015 is rechtmatig. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover het betreft de herziening en terugvordering over de periode juli 2013 tot 1 oktober 2015 en het besluit van 21 oktober 2016 herroepen voor zover het op die periode betrekking heeft.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:668
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 11-03-2020
CiteertitelNJB 2020/907
SamenvattingTerugvordering pgb.
Samenvatting (Bron)Appellante heeft opzettelijk hulp en assistentie verleend bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens door betrokkene. Het college heeft daarom de geldswaarde van het ten onrechte door betrokkene genoten pgb van appellante kunnen vorderen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:667
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 17-03-2020
CiteertitelNJB 2020/908
SamenvattingAanmerking als middelen.
Samenvatting (Bron)Boete. Er is geen melding gemaakt van contante stortingen op de bankrekening. College heeft voldaan aan aantoonplicht ten aanzien van schending inlichtingenverplichting. Dat stortingen volgens betrokkene spaargeld betreffen maakt niet dat hij hiervan geen melding hoefde te maken. In hoger beroep door betrokkene ingenomen standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid kan niet beoordeeld worden nu dit niet in beroep is aangevoerd en betrokkene geen incidenteel beroep heeft ingesteld.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:679
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 17-03-2020
CiteertitelNJB 2020/909
SamenvattingGeen maatwerkvoorziening voor vreemdelingen vanuit Wmo 2015.
Samenvatting (Bron)Boete. Er is geen melding gemaakt van contante stortingen op de bankrekening. College heeft voldaan aan aantoonplicht ten aanzien van schending inlichtingenverplichting. Dat stortingen volgens betrokkene spaargeld betreffen maakt niet dat hij hiervan geen melding hoefde te maken. In hoger beroep door betrokkene ingenomen standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid kan niet beoordeeld worden nu dit niet in beroep is aangevoerd en betrokkene geen incidenteel beroep heeft ingesteld.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:679
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 20-03-2020
CiteertitelNJB 2020/910
SamenvattingVrees voor wegmaken bewijzen van handelen.
Samenvatting (Bron)De Raad is van oordeel dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de inhoud van het gesprek van 24 september 2018 tussen verzoeker en zijn leidinggevende K, zoals weergegeven in het daarvan door de aanwezige HR Adviseur opgemaakte verslag, voldoende grond opleverde voor een concreet vermoeden van ernstig plichtsverzuim, waardoor twijfel ontstond aan de integriteit van verzoeker en het in hem te stellen vertrouwen was geschaad. Dat dit verslag volgens verzoeker onvolledig is, leidt niet tot een andere conclusie. Gelet op de aard van de gedragingen van verzoeker kon de minister zich verder in redelijkheid op het standpunt stellen dat het niet aanvaardbaar was dat verzoeker in afwachting van de uitkomsten van het in te stellen disciplinaire onderzoek zijn werk bleef doen. De minister mocht daarom het dienstbelang laten prevaleren boven het belang van verzoeker om zijn werk te kunnen blijven doen en hem schorsen en de toegang tot IND-locaties ontzeggen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat wat verzoeker na het opleggen van de schorsing en de ontzegging van de toegang over de gerezen verdenking van plichtsverzuim heeft aangevoerd, de aanvankelijk gerezen twijfel die aanleiding was voor het instellen van een onderzoek en het opleggen van de ordemaatregelen niet meer kon wegnemen. In het besluit waarbij de schorsing en de ontzegging van de toegang zijn opgelegd is de duur van de maatregelen voldoende concreet aangeduid. Anders dan verzoeker meent, bestaat er geen verplichting om aan deze duur een concrete tijdspanne te verbinden. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:743
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/911
Samenvatting Identificatie- & Registratiesysteem doodgeboorte kalf.
Samenvatting (Bron)Verordening (EG) nr. 1760/2000 Richtlijn 64/432/EEG Regeling I&R Ambtshalve meldingen I&R-systeem doodgeboorte kalveren. Publiekrechtelijke grondslag ontbreekt. Geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:188
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 24-03-2020
CiteertitelNJB 2020/912
SamenvattingWet marktordening gezondheidszorg.
Samenvatting (Bron)Wmg. Toekenning door NZa van suppletiebedragen voor de jaren 2013 t/m 2016 op grond van de beleidsregel Garantieregeling kapitaallasten 2013-2016. Daarbij heeft NZa de rente- en afschrijvingskosten voor de nieuwbouw te Uden buiten beschouwing gelaten omdat appellante voor deze locatie niet beschikt over een door het voormalige College Bouw Zorginstellingen op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) afgegeven bouwvergunning. Het College oordeelt dat NZa de eis van een WTZi-vergunning mocht stellen en dat Bernhoven niet over zon vergunning beschikt. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen. Ook geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan NZa van de beleidsregel had moeten afwijken. Beroep ongegrond.
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:192
Artikel aanvragenVia Praktizijn