AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 16-06-2020
Aflevering 25
RubriekABRvS
TitelRaad van State 29-04-2020
CiteertitelAB 2020/228
SamenvattingWob. Openbaarmaking gedeeltelijk toegewezen. Conceptversies van vaststellingsovereenkomst niet openbaar. Naam publiek bekende persoon terecht weggelakt?
Samenvatting (Bron)Bij besluit, verzonden op 23 juni 2015, heeft het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren het verzoek van de stichting om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen. Het college heeft correspondentie met Tuindersvereniging De Westbatterij, waterschap Amstel, Gooi en Vecht, en waterbedrijf Waternet openbaar gemaakt. Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst heeft het college erop gewezen dat deze al gedeeltelijk openbaar is en dat het omtrent vertrouwelijke onderdelen ervan krachtens de Gemeentewet geheimhouding heeft opgelegd, die door de gemeenteraad is bekrachtigd. Openbaarmaking van overige documenten heeft het college geweigerd. Het gaat hierbij om conceptversies van de vaststellingsovereenkomst, correspondentie en overige documenten over de vaststellingsovereenkomst en de tuindersvereniging, en de koop- en verkoopovereenkomsten van de percelen.
AnnotatorP.J. Stolk
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1154
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekABRvS
TitelRaad van State 25-03-2020
CiteertitelAB 2020/229
SamenvattingMotivering vreemdelingenbewaring
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 augustus 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
AnnotatorM.A.K. Klaassen , P.R. Rodrigues
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:829
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekABRvS
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelAB 2020/230
SamenvattingVoorzienbaarheid plannen. Planschade.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming in planschade van 4.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.
AnnotatorG.M. van den Broek
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3850
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekABRvS
TitelRaad van State 13-11-2019
CiteertitelAB 2020/231
SamenvattingPlanschade. Normaal maatschappelijk risico.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 22 november 2016, nader gemotiveerd bij besluit van 12 december 2017, heeft het college aan [belanghebbende] een tegemoetkoming in planschade van 3.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2016, toegekend.
AnnotatorG.M. van den Broek
UitspraakECLI:NL:RVS:2019:3852
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 09-04-2020
CiteertitelAB 2020/232
SamenvattingBekorting loonsanctieperiode. WIA.
Samenvatting (Bron)Aangevallen uitspraak 1: Bekorting loonsanctieperiode. Het Uwv heeft terecht beslist dat de werkgever van appellante voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Aangevallen uitspraak 2: Weigering een WIA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat ook de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om anders te oordelen en meer beperkingen voor appellante aan te nemen. Juiste FML.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:921
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 07-04-2020
CiteertitelAB 2020/233
SamenvattingWAZ. Laattijdige aanvraag. Onvoldoende gegevens over gezondheidstoestand in het betreffende tijdvak komt voor risico van verzoeker.
Samenvatting (Bron)Het door verzoeker gestelde financiële belang is op zichzelf voldoende spoedeisend. Laattijdige aanvraag. Onvoldoende gegevens over gezondheidstoestand in het betreffende tijdvak komt voor risico van verzoeker, vaste rechtspraak. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare informatie om tot een retrospectieve beoordeling te komen zorgvuldig heeft bestudeerd. Hij heeft ook in hoger beroep inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat geen medische grondslag is te vinden voor het standpunt dat verzoeker in de periode hier van belang arbeidsongeschikt is geworden, welke arbeidsongeschiktheid vervolgens 52 weken heeft voortgeduurd omdat concrete medisch-objectieve gegevens voor dat standpunt ontbreken. De voorzieningenrechter is verder in navolging van de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet kan worden geconcludeerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en in strijd met het Schattingsbesluit is geweest. Bij een persoonlijk onderzoek zouden geen medische feiten aan het licht kunnen komen welke nieuwe objectieve informatie geven over het functioneren van verzoeker in augustus 1998 die tot heden niet bekend zouden zijn op basis van de beschikbare medische gegevens. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te volgen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de weigering van het Uwv om verzoeker op grond van artikel 7 van de WAZ een WAZuitkering toe te kennen op goede gronden gebaseerd. De aangevallen uitspraak voor zover aangevochten zal naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Onder deze omstandigheden geen aanleiding voor treffen van een voorlopige voorziening. Verzoek afgewezen.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:886
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 14-04-2020
CiteertitelAB 2020/234
SamenvattingOplegging arbeidsverplichtingen, re-integratieverplichting en tegenprestatie terecht?
Samenvatting (Bron)Opleggen arbeidsverplichtingen, re-integratieverplichting en tegenprestatie kunnen niet worden opgelegd omdat niet is onderzocht of appellant duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 9 lid 5 PW.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:983
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 07-01-2020
CiteertitelAB 2020/235
SamenvattingHoogte last onder dwangsom. Bij toepassing bestuursdwang kan worden volstaan met minder verstrekkend feitelijk handelen. Niet deugdelijk gemotiveerd waarom bij de bepaling van de hoogte van de dwangsom is uitgegaan van de kosten die verweerder zou moeten maken als hij de schapen en lammeren zou meevoeren en opslaan.
Samenvatting (Bron)Last onder dwangsom, bestuurlijke lus.
AnnotatorC.M.M. van Mil
LinkVolledige tekst annotatie (Hekkelman.nl)
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:7
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Den Haag 05-02-2020
CiteertitelAB 2020/236
SamenvattingSyRI (Systeem Risico Indicatie )-wetgeving in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens
Samenvatting (Bron)In English: ECLI:NL:RBDHA:2020:1878. SyRI-wetgeving in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens De rechtbank heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak over het Systeem Risico Indicatie (SyRI). SyRI is een wettelijk instrument dat de overheid gebruikt voor de bestrijding van fraude op bijvoorbeeld het terrein van uitkeringen, toeslagen en belastingen. De rechtbank is van oordeel dat de wetgeving die de inzet van SyRI regelt in strijd is met hoger recht. De wetgeving voldoet volgens de rechtbank niet aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten voor de Mens (EVRM). Dit artikel beschermt het recht op respect voor het privéleven. Toets De rechtbank moest toetsen of de SyRI-wetgeving in strijd is met eenieder verbindende bepalingen van internationaal of Europees recht. De rechtbank heeft beoordeeld of de SyRI-wetgeving voldoet aan artikel 8 lid 2 EVRM. Die bepaling vereist een fair balance (een redelijke verhouding) tussen het maatschappelijk belang dat de wetgeving dient en de inbreuk op het privéleven die de wetgeving maakt. Bijzondere verantwoordelijkheid bij nieuwe technologieën Op grond van artikel 8 EVRM rust op Nederland als lidstaat bij de toepassing van nieuwe technologieën een bijzondere verantwoordelijkheid. Daarbij gaat het om de juiste balans in de weging van enerzijds de voordelen die aan het gebruik van die technologieën verbonden zijn tegenover anderzijds de inmenging die dat gebruik op het recht op respect voor het privéleven kan maken. Dit geldt ook in het geval van de inzet van SyRI. Inzet SyRI onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar De rechtbank komt tot het oordeel dat de SyRI-wetgeving in haar huidige vorm de toets van artikel 8 lid 2 EVRM niet doorstaat. De rechtbank heeft de doelen van de SyRI-wetgeving, namelijk het voorkomen en bestrijden van fraude in het belang van het economisch welzijn, afgezet tegen de inbreuk op het privéleven die de wetgeving maakt. Volgens de rechtbank voldoet de wetgeving niet aan de fair balance die het EVRM vereist om te kunnen spreken over een voldoende gerechtvaardigde inbreuk op het privéleven. De wetgeving is wat betreft de inzet van SyRI onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar. De wetgeving is onrechtmatig want in strijd met hoger recht en dus onverbindend. Achtergrond Een aantal maatschappelijke organisaties, waaronder het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, en twee burgers hebben deze procedure tegen de Staat aangespannen. De FNV heeft zich aan de zijde van eisers gevoegd. Eisers willen een halt toeroepen aan het gebruik van SyRI. Zij vinden dat de overheid met de inzet van SyRI een ontoelaatbare inbreuk maakt op mensenrechten. De Staat is het niet eens met dit standpunt. De Staat heeft naar voren gebracht dat de SyRI-wetgeving voldoende waarborgen bevat om de privacy van eenieder te beschermen. zie ook ECLI:NL:RBDHA:2020:1878.
AnnotatorH.B. van Kolfschooten
UitspraakECLI:NL:RBDHA:2020:865
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelBundesverfassungsgericht 05-05-2020, 2 BvR 859/15, 2 BvR 1651/15, 2 BvR 2006/15, 2 BvR 980/16
CiteertitelAB 2020/237
SamenvattingHet Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zijn bevoegdheid overschreden door met een onbegrijpelijke redenering te oordelen dat het opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank een evenredige maatregel van monetair beleid is en daarom verenigbaar met het mandaat van de ECB. De eerdere uitspraak van het EU-Hof is daarom niet bindend in Duitsland. De ECB moet alsnog de evenredigheid van het opkoopprogramma onderbouwen. Dat heeft het Duitse Bundesverfassungsgericht bepaald.
AnnotatorR. Stijnen
LinkVolledige tekst uitspraak (bundesverfassungsgericht.de)
UitspraakECLI:DE:BVERFG:2020:RS202005052BVR085915
Artikel aanvragenVia Praktizijn