Nederlandse Jurisprudentie (NJ)

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie (NJ)
Datum 29-08-2020
Aflevering 35-36
RubriekHvJ EU
TitelHvJ EU 03-10-2019, C-260/18
CiteertitelNJ 2020/277
SamenvattingConsumentenovereenkomsten. Europees verbintenissenrecht. Dziubak.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 oktober 2019.#Kamil Dziubak en Justyna Dziubak tegen Raiffeisen Bank International AG.#Verzoek van de S?d Okr?gowy w Warszawie om een prejudici?le beslissing.#Prejudici?le verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Consumentenovereenkomsten - Oneerlijke bedingen - Hypothecair krediet dat is ge?ndexeerd op een vreemde valuta - Beding betreffende de bepaling van de wisselkoers tussen valuta's - Gevolgen van de vaststelling dat een beding oneerlijk is - Mogelijkheid voor de rechter om een einde te maken aan oneerlijke bedingen door gebruik te maken van open normen van burgerlijk recht - Beoordeling van het belang van de consument - Voortbestaan van de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen.#Zaak C-260/18.
AnnotatorC.M.D.S. Pavillon
UitspraakECLI:EU:C:2019:819
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHvJ EU 04-06-2020, C-41/19
CiteertitelNJ 2020/278
SamenvattingAlimentatieverordening. FX (Opposition à exécution d'une créance d'aliments).
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 juni 2020.#FX tegen GZ.#Verzoek van het Amtsgericht K?ln om een prejudici?le beslissing.#Prejudici?le verwijzing - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen - Verordening (EG) nr. 4/2009 - Artikel 41, lid 1 - Justiti?le samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 24, punt 5 - Executoriale titel waarbij wordt vastgesteld dat er een aanspraak op levensonderhoud bestaat - Beroep ter voorkoming van tenuitvoerlegging - Bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.#Zaak C-41/19.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:EU:C:2020:425
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 21-02-2020
CiteertitelNJ 2020/279
SamenvattingVerzekeringsrecht. Mededelingsplicht.
Samenvatting (Bron)Verzekeringsrecht; arbeidsongeschiktheidsverzekering. Schending mededelingsplicht door geen mededeling te doen van uitbreiding van werkzaamheden. Is sprake van opzet de verzekeraar te misleiden als bedoeld in art. 7:941 lid 5 BW? HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:507. Motiveringsklacht over miskenning van subsidiair beroep op art. 7:941 lid 3 en lid 4 BW.
AnnotatorS.D. Lindenbergh
UitspraakECLI:NL:HR:2020:311
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 29-05-2020
CiteertitelNJ 2020/280
SamenvattingVervoerrecht. IPR.
Samenvatting (Bron)Vervoersrecht. IPR. Procedure tot fondsvorming ingevolge art. 11 lid 1 Verdrag en Protocol inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC). Uitleg van LLMC; Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht. Verzoek tot fondsvorming en beperking van aansprakelijkheid (art. 642a lid 1 Rv en art. 8:750-759 BW). Rechtsmacht Nederlandse rechter op grond van art. 4-8 en 9 Verordening Brussel I-bis, art. 2-6 EVEX II-Verdrag en art. 3, onder a, Rv? Hoge Raad ziet af van het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU.
AnnotatorL. Strikwerda
UitspraakECLI:NL:HR:2020:956
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 03-07-2020
CiteertitelNJ 2020/281
SamenvattingOnteigening.
Samenvatting (Bron)Onteigeningsrecht; veroordeling tot terugbetaling teveel ontvangen voorschotten op schadeloosstelling (art. 54t lid 3 Ow). Procesrecht (art. 23 Rv; art. 233 Rv). Ambtshalve bepalen van termijn voor terugbetaling; wettelijke rente vanaf moment verstrijken termijn? Mag de rechter de veroordeling ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren? Hoor en wederhoor.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1226
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 03-07-2020
CiteertitelNJ 2020/282
SamenvattingCassatieprocesrecht.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Ontvankelijkheid incidenteel cassatieberoep. Is het in art. 3.1.5.5 van het Procesreglement Hoge Raad genoemde moment een fatale termijn voor het instellen van incidenteel cassatieberoep? Eisen van een goede procesorde. Art. 418a Rv, art. 142 Rv, art. 410 lid 1 Rv.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1224
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 09-07-2019
CiteertitelNJ 2020/283
SamenvattingMedeplegen van oplichting.
Samenvatting (Bron)Medeplegen oplichting (meermalen gepleegd) door met speciaal aangemaakte e-mailadressen en ID-bewijzen van derden geluidsapparatuur te huren zonder deze te retourneren (art. 326 Sr) en medeplegen diefstal met geweld (art. 312.2.2 Sr). 1. Bewijs medeplegen oplichting. 2. Motivering toewijzing vordering b.p. diefstal. Ad 1. Voor zijn oordeel dat sprake is van medeplegen van oplichting, heeft Hof i.h.b. in aanmerking genomen dat verdachte auto heeft bestuurd waarmee in bewezenverklaring bedoelde apparatuur is opgehaald door medeverdachte. Deze omstandigheid is echter, mede in het licht van hetgeen Hof heeft vastgesteld omtrent gang van zaken bij oplichtingen en rol van medeverdachte daarbij, niet z.m. voldoende om te kunnen aannemen dat verdachte zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd aan bewezenverklaarde oplichtingen dat hij deze heeft medegepleegd. Nu dat medeplegen ook overigens niet uit bewijsvoering volgt, is bewezenverklaring in zoverre niet toereikend gemotiveerd. Ad 2. HR: Klacht faalt op gronden vermeld in CAG. CAG: V.zv. klacht veronderstelt dat in bestreden overweging besloten ligt dat Hof (inhoudelijke) beoordeling van vordering achterwege heeft gelaten (en heeft toegewezen) op enkele grond dat schadeveroorzakende feit bewezen is verklaard en geen verweer is gevoerd tegen die vordering, berust deze op verkeerde lezing van uitspraak. In het licht van bewezenverklaarde handelingen van verdachte, is toewijzing van (onderbouwde) schadeposten, die volgens Hof rechtstreeks gevolg zijn van die bewezenverklaarde handelingen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. CAG: anders t.a.v. medeplegen oplichting. Samenhang met 18/00417 P.
AnnotatorW.H. Vellinga
UitspraakECLI:NL:HR:2019:1136
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 02-06-2020
CiteertitelNJ 2020/284
SamenvattingOnevenredige belasting strafgeding.
Samenvatting (Bron)Overval op woning in Rotterdam. Medeplegen diefstal met geweld, art. 312.2.2 Sr. 1. Schriftuur b.p.’s. Levert behandeling van deel van vorderingen van b.p.’s onevenredige belasting van strafgeding op? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. Hof heeft geoordeeld dat vorderingen van b.p.’s A en B (grootouders) t.z.v. materiële schade deels onevenredige belasting van strafgeding opleveren. Daarbij heeft hof o.m. in aanmerking genomen dat vorderingen werden betwist en dat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld wat waarde van gestolen goederen was, hoe groot geldbedrag was dat gestolen is en in hoeverre kosten van beveiliging van woning, schilderwerk en aanschaf van hond als rechtstreeks gevolg van bewezenverklaard feit moeten worden aangemerkt. Door aldus te oordelen heeft hof tot uitdrukking gebracht dat omvang van schade en verband tussen gevorderde bedragen en bewezenverklaard feit niet z.m. duidelijk is en dat daarvoor vereist onderzoek onevenredige belasting van strafgeding oplevert a.b.i. art. 361.3 Sv. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. M.b.t. vordering b.p. C (toentertijd 3-jarige kleinzoon) is hof tot oordeel gekomen dat vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 5.000 naar maatstaven van billijkheid zich leent voor toewijzing tot bedrag van € 2.500 en voor het overige een onevenredige belasting van strafgeding oplevert. In het licht van bewezenverklaard feit en inhoud van ingediende vordering is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk. Tot nadere motivering was hof niet gehouden. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichtingen opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffers in arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest telkens genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. CAG: anders. Samenhang met 18/04126.
AnnotatorW.H. Vellinga
UitspraakECLI:NL:HR:2020:933
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 09-06-2020
CiteertitelNJ 2020/285
SamenvattingVerklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt (art. 344a lid 3 Sv).
Samenvatting (Bron)Openlijke geweldpleging (art. 141.1 Sr). Dient relaas van “de auditu-verklaring” van onbekende centralist over wat onbekende “112-melder” heeft gezegd te worden aangemerkt als anonieme verklaring a.b.i. art. 344a.3 Sv? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1460 m.b.t. motiveringsplicht rechter ex art. 360.1 Sv t.a.v. gebruik voor bewijs van schriftelijk bescheid houdende verklaring van persoon wiens identiteit niet blijkt a.b.i. art. 344a.3 Sv en uit ECLI:NL:HR:2002:AE1195 m.b.t. betekenis van term “persoon wiens identiteit niet blijkt”. Hof heeft voor bewijs gebruikt p-v van bevindingen houdende weergave door verbalisanten van door centralist van operationeel centrum van politie verstrekte informatie, van welke centralist persoonsgegevens niet in dat p-v zijn opgenomen. Desbetreffende informatie houdt o.m. in dat centralist verslag doet over melding van (mogelijk) onbekend gebleven persoon. Hof is kennelijk en niet onbegrijpelijk ervan uitgegaan dat niet is gebleken dat identiteit van die persoon niet bij politie kan worden achterhaald. Gelet daarop heeft hof kunnen oordelen dat die centralist zodanig kan worden geïndividualiseerd dat verdediging desgewenst zijn verhoor als getuige kon verzoeken - zo nodig ook over identiteit van degene die informatie aan operationeel centrum heeft verstrekt - en dat dus geen sprake is van verklaring van persoon wiens identiteit niet blijkt a.b.i. art. 344a.3 Sv. Mogelijkheid dat p-v van bevindingen verklaring bevat van centralist over wat deze van onbekend gebleven persoon heeft vernomen, doet hieraan niet af (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AQ8925). Volgt verwerping. CAG: anders.
AnnotatorT. Kooijmans
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1007
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 30-06-2020
CiteertitelNJ 2020/286
SamenvattingMedeplegen van doen uitgaan van wapens.
Samenvatting (Bron)Medeplegen ‘doen uitgaan’ naar Duitsland van 2 automatische vuurwapens en munitie bestemd voor nieuw opgerichte “chapter” van motorclub in Duisburg i.h.k.v. bendeoorlog met andere motorclub, art. 14.1 WWM. Toereikend bewijs medeplegen doen uitgaan wapens en munitie? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. motiveringsplicht voor rechter ingeval medeplegen niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering. Onder ‘doen uitgaan’ a.b.i. art. 14 WWM kan niet alleen ‘doen overschrijden’ van landsgrens maar ook vanuit Nederland doen vervoeren naar bestemming in buitenland worden begrepen (vgl. m.b.t. ‘doen binnenkomen’ in art. 14 WWM ECLI:NL:HR:2020:905). Hof heeft vastgesteld dat president en enkele leden van “chapter” van motorclub in Duisburg vanuit Duitsland naar oud clubhuis van motorclub in Tilburg zijn gegaan om wapens op te halen. Lid van Duits “chapter” (A) heeft tijdens dit bezoek herhaaldelijk telefonisch contact met medeverdachte. Medeverdachte heeft met verdachte afgesproken dat verdachte om 15:00 uur in nieuw clubhuis moet zijn en heeft hem vervolgens naar oud clubhuis in Tilburg gestuurd om Duitsers 2 automatische vuurwapens en munitie te overhandigen. Om 15:17 uur heeft medeverdachte telefonisch aan A laten weten dat verdachte komt. Medeverdachte zegt vervolgens tegen B dat verdachte er aan komt, dat B gasten wat te drinken moet geven en dat ze het met verdachte moeten afhandelen. Als verdachte is gekomen, worden wapens uit tas gehaald en bekeken. Om 15:27 uur wordt medeverdachte wederom door A gebeld omdat geluiddemper ontbreekt. Daarop spreekt medeverdachte met verdachte en zegt hem dat hij ‘ze hier naartoe’ moet brengen. Nadien zijn leden van Duitse “chapter” vertrokken en hebben zij hoeveelheid munitie en/of aantal magazijnen en twee automatische vuurwapens vanuit Tilburg naar Duitsland uitgevoerd. Mede gelet op deze door verdachte op instructie van medeverdachte verrichte gedragingen en tussen verdachte en medeverdachte gemaakte afspraken omtrent ophalen van wapens door “chapter” van motorclub uit Duisburg, is ’s hofs hierop gebaseerde oordeel dat verdachte zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bewezenverklaard medeplegen van vanuit Nederland naar Duitsland doen uitgaan van 2 automatische vuurwapens en hoeveelheid munitie niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 19/01312.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1153
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 30-06-2020
CiteertitelNJ 2020/287
SamenvattingExecutieverjaring. Verkeersstrafrecht.
Samenvatting (Bron)Rijden onder invloed (art. 8.2.a WVW 1994) en snelheidsovertreding (art. 62 jo bord A1 RVV 1990). Executieverjaring i.h.k.v. (gedeeltelijke) toewijzing van vordering tul van voorwaardelijk opgelegde ontzegging bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Is recht tot uitvoering van die bijkomende straf o.g.v. art. 76.1 (oud) Sr jo. art. 70 Sr vervallen? O.g.v. art. 76 (oud) Sr jo. art. 70 Sr vervalt recht tot uitvoering van straf door verjaring (executieverjaring) en is termijn van deze verjaring een derde langer dan termijn van verjaring van recht tot strafvordering (vervolgingsverjaring). Deze bepaling is ook van toepassing in geval van bijkomende straf, zoals ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Termijn van executieverjaring vangt o.g.v. art. 76a (oud) Sr aan op “dag na die waarop rechterlijke uitspraak (...) kan worden ten uitvoer gelegd”. Op gronden weergegeven in CAG brengt redelijke uitleg van deze bepalingen mee dat in geval van voorwaardelijke veroordeling, onder “rechterlijke uitspraak” a.b.i. art. 76a (oud) Sr moet worden verstaan: uitspraak waarbij (gedeeltelijke) tul van voorwaardelijk opgelegde straf is gelast. Indien rechter tul van voorwaardelijke straf heeft gelast bij gelegenheid van veroordeling wegens door verdachte in proeftijd begaan (nieuw) strafbaar feit geldt daarbij het volgende. Aangezien in dat geval beslissing op vordering tul o.g.v. art. 361a Sv deel uitmaakt van uitspraak waarbij verdachte wordt veroordeeld wegens nieuw strafbaar feit, vangt termijn van executieverjaring t.z.v. alsnog ten uitvoer te leggen straf pas aan op dag na die waarop die uitspraak (waarbij verdachte is veroordeeld voor nieuw feit) ten uitvoer kan worden gelegd. Opvatting dat termijn van executieverjaring t.z.v. voorwaardelijk opgelegde straf aanvangt op dag na die waarop die straf is opgelegd, is - gelet op wat hiervoor is overwogen - onjuist. HR merkt op dat art. 14g.1 (oud) Sr art. 76 (oud) en 76a (oud) Sr en art. 557 (oud) Sv bij gedeeltelijke inwerkingtreding op 1-1-2020 van Wet USB zijn vervangen door resp. art. 6:6:21.1, 6:1:22, 6:1:23 en 6:1:16 Sv. Dat heeft in hiervoor weergegeven stelsel echter geen wijziging gebracht. Volgt verwerping.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1123
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekGerechtshoven
TitelGerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-03-2018
CiteertitelNJ 2020/288
SamenvattingHuwelijksvermogensrecht. IPR.
Samenvatting (Bron)Internationaal privaatrecht. Toepasselijk recht huwelijksvermogensregime.
AnnotatorTh.M. de Boer
UitspraakECLI:NL:GHARL:2018:2188
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Midden-Nederland 14-05-2020
CiteertitelNJ 2020/289
SamenvattingMededingingsrecht. Corona. Promotie- en degradatiebesluit KNVB.
Samenvatting (Bron)Kort geding. Is besluit bestuur betaald voetbal dat vanwege coronapandemie voor het seizoen 2019-2020 er geen promotie- en degradatie plaatsvindt ongeldig op grond van 2:14, 2:15 en artikel 6 Mededingingswet? Geconcludeerd wordt van niet. Geen strijd met reglementen, geen gebrekkige besluitvorming, besluit wat inhoud betreft niet in strijd met redelijkheid en billijkheid. Nader onderzoek nodig met betrekking tot mededingingsrecht, op eerste gezicht geen strijd daarmee
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:RBMNE:2020:1851
Artikel aanvragenVia Praktizijn