Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 06-09-2020
Aflevering 29
RubriekVooraf
TitelDiscrimineren via WhatsApp
CiteertitelNJB 2020/1887
SamenvattingWanneer onvoldoende helder is waar de grenzen liggen wat betreft racistische en discriminatoire uitingen via bijvoorbeeld Whatsapp ligt een normalisering van dit fenomeen op de loer.
Auteur(s)J.E.J. Prins
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelCivielrechtelijke sancties op de schending van informatieplichten - Handvatten voor de ambtshalve toetsingspraktijk aan de Richtlijn consumentenrechten
CiteertitelNJB 2020/1888
SamenvattingDe rechter is gelet op artikel 24 Richtlijn consumentenrechten gehouden in individuele gevallen ambtshalve te toetsen of aan de informatieverplichtingen uit afdeling 6.5.2b BW is voldaan, ook wanneer de richtlijn geen expliciete sanctie aanreikt. Ten aanzien van de meeste informatieverplichtingen is dan ook onduidelijk wat de gevolgen zijn als geconstateerd wordt dat de handelaar deze niet correct is nagekomen. De sanctie op de schending van informatieplichten uit de Richtlijn consumentenrechten dient ‘doeltreffend, evenredig en afschrikkend’ te zijn en de civiele rechter kan kiezen tussen een scala aan procesrechtelijke en materieelrechtelijke sancties. Deze worden in dit artikel in kaart gebracht en de meest voor de hand liggende optie(s) worden besproken. Voorkomen moet worden dat de bescherming van de ene partij (de consument) ontaardt in een onevenredige last voor de andere partij (de handelaar).
Auteur(s)M.B.M. Loos , C.M.D.S. Pavillon
LinkVolledige tekst artikel (uva.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelToegang tot dodelijke middelen - Is aanvullende wetgeving nodig om de zelfgekozen dood mogelijk te maken?
CiteertitelNJB 2020/1889
SamenvattingIn dit artikel wordt nagegaan welke argumenten er voor pleiten om tegemoet te komen aan de roep om toegang tot dodelijke middelen, ook als niet voldaan is aan zorgvuldigheidseisen die de euthanasiewet stelt. Een recht op toegang tot dodelijke middelen kan worden afgeleid uit het recht op een privé- en gezinsleven. Maar het is niet eenvoudig om een effectief reguleringssysteem te bedenken dat in voldoende mate waarborgt dat die toegang alleen wordt verleend aan mensen die daar uit vrije wil, weloverwogen en duurzaam om vragen. Het doel van dit artikel is vooral om deze problematiek in kaart te brengen. Daarbij wordt ook een mogelijke wettelijke regeling geschetst, met name echter om nog scherper te krijgen waar de echte problemen liggen. Ook wordt nagegaan of er alternatieve mogelijkheden te vinden zijn om de bestaande dilemma’s op te lossen.
AnnotatorG.A. den Hartogh
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelWoningverhuur aan toeristen - Nu en in de toekomst in de vier grote steden
CiteertitelNJB 2020/1890
SamenvattingHet huidige en toekomstige Amsterdamse vergunningenstelsel voor vakantieverhuur voldoen niet aan de voorwaarden die de Huisvestingswet en het Europese recht stellen. Daarnaast mist het 3-Wijken-verhuurverbod een juridische grondslag, is het onbevoegd genomen, op onrechtmatige wijze tot stand gekomen en onvoldoende onderbouwd. Het is onjuist en onwenselijk dat toeristische verhuur in Amsterdam vanaf 1 januari 2021 door niet-bewoners nagenoeg ongemoeid wordt gelaten. De toekomstige Wet toeristische verhuur creëert de mogelijkheid voor gemeenten om voor toeristische verhuur in de huisvestingsverordening een registratieplicht, een quotum (eventueel met meldplicht) en een vergunningplicht op te nemen. Om vakantieverhuur in een gemeente te reguleren volstaat een quotumstelsel, eventueel met meldplicht. Het verdient aanbeveling om in de wet op te nemen dat de inzet van een instrument beperkt is tot situaties van ernstige overlast en van kortstondige verhuur.
Auteur(s)P.F. Goes
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 26-05-2020, 48297/15
CiteertitelNJB 2020/1891
SamenvattingFairtrial. Excessief formalisme. Ontvankelijkheidseisen. Herstelmogelijkheden. Gil Sanjuan tegen Spanje.
UitspraakECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD004829715
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelEHRM, 26-05-2020, 63164/16
CiteertitelNJB 2020/1892
SamenvattingVrijheid van meningsuiting. Persaccreditatie journalisten opgeschort door parlement. Mándli e.a. tegen Hongarije.
UitspraakECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD006316416
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1893
SamenvattingSchenking. Misbruik van omstandigheden. Bewijslastverdeling.
Samenvatting (Bron)Verbintenissenrecht. Zijn schenkingen tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW)? Afwijking van hoofdregel van bewijslastverdeling bij beroep van schenker op misbruik van omstandigheden (art. 7:176 BW)? Verzuim om grief te behandelen.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1240
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1894
SamenvattingAppartementsrechten. Besluit VvE. Vernietigbaarheid.
Samenvatting (Bron)Appartementsrecht. Uitleg splitsingsreglement; Modelreglement 1973. Leidt ontbreken vereiste meerderheid van stemmen tot nietigheid of tot vernietigbaarheid besluit VvE (art. 2:14 BW resp. art. 2:15 BW)? Bevoegdheid kantonrechter om vorderingen uit hoofde van nietigheid op grond van art. 2:14 BW gezamenlijk te behandelen met vorderingen uit hoofde van vernietigbaarheid op grond van art. 2:15 BW jo. art. 5:130 lid 1 BW.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1275
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1895
SamenvattingOntvankelijkheid van de gefaillieerde in vordering.
Samenvatting (Bron)Faillissementsrecht; procesrecht. Vordering ingesteld door gefailleerde tijdens diens faillissement. Faillissement eindigt kort nadien. Kan verweerder na einde faillissement nog beroep doen op niet-ontvankelijkheid eiser in diens vorderingen op grond van art. 23 en 25 lid 1 Fw?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1243
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1896
SamenvattingExhibitievordering in niet-IE-zaak.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Exhibitievordering in niet-IE-zaak (art. 843a Rv). Maatstaf voor aannemen van rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv bij gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1251
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1897
SamenvattingSchadevergoeding en wettelijke rente.
Samenvatting (Bron)Overeenkomstenrecht. Vervolg van HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2462. Toerekenbare tekortkoming. Schadevergoeding. Ingangsdatum wettelijke rente.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1253
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1898
SamenvattingOverdraagbaarheid vorderingen. Bancaire zorgplichten. Prejudiciële procedure.
Samenvatting (Bron)Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Vermogensrecht. Financieel recht. Is vordering van een bank uit geldlening overdraagbaar aan een niet-bank? Art. 3:83 lid 1 BW. Inhoud gecedeerde vordering. Art. 6:142 en 6:144 BW. Zorgplichten bank. Zorgplichten niet-bank. Verweermiddelen schuldenaar (art. 6:145 BW). Redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW).
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1274
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1899
SamenvattingPrejudiciële procedure. Bancaire zorgplichten. Overdracht van vordering.
Samenvatting (Bron)Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Vermogensrecht. Financieel recht. Is vordering van een bank uit geldlening overdraagbaar aan een niet-bank? Art. 3:83 lid 1 BW. Inhoud gecedeerde vordering. Art. 6:142 en 6:144 BW. Zorgplichten bank. Zorgplichten niet-bank. Verweermiddelen schuldenaar (art. 6:145 BW). Redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW).
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1276
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1900
SamenvattingBestuurdersaansprakelijkheid.
Samenvatting (Bron)Cassatieprocesrecht. Vervolg op HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2172. Vorderingen tegen vennootschap en tegen bestuurder daarvan in verband met faillissement van (voormalige) dochtervennootschap. Oordeel dat subsidiaire vordering wegens onrechtmatig handelen alleen tegen vennootschap is gericht; art. 6:162 BW en art. 2:11 BW; begrijpelijkheid.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1246
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1901
SamenvattingWvggz-zaak. Multi-problematiek.
Samenvatting (Bron)Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Machtiging tot voortzetting crisismaatregel (art. 7:8 Wvggz). Multiproblematiek: psychische stoornis en psychogeriatrische aandoening (dementie). Maatstaf voor beoordeling of Wvggz, dan wel Wet zorg en dwang (Wzd) van toepassing is. Kan machtiging worden toegewezen indien niet kan worden vastgesteld dat sprake is van verzet (art. 1:4 Wvggz)?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1271
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1902
SamenvattingVoorbereidingshandeling. Uitleg oogmerk van de handeling en zinsnede 'dat misdrijf'.
Samenvatting (Bron)Medeplegen voorbereiding gijzeling (art. 282a Sr) en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr) en/of afpersing (art. 317 Sr) door samen met haar moeder met ander in contact te komen, waarbij is besproken haar vader, haar oom en haar oude buurman te ontvoeren en vervolgens losgeld te vragen, en door foto’s en geschriften m.b.t. deze personen aan ander te verstrekken om hem in staat te stellen plan uit te voeren, terwijl die ander plan niet daadwerkelijk wilde uitvoeren. Is sprake van een strafbare voorbereiding a.b.i. art. 46.1 Sr? In art. 46.1 Sr wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op voorbereiding zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ1956). Dat betekent dat object waarop in art. 46 Sr genoemde gedraging betrekking heeft, moet zijn bestemd tot begaan van misdrijf dat is voorbereid. Art. 46 Sr onderscheidt zich mede hierin van strafbaarstelling van poging om ander te bewegen misdrijf te begaan in art. 46a Sr, in die zin dat in art. 46a Sr bedoeld middel, waaronder verschaffen van inlichtingen, wordt aangewend om ander te bewegen misdrijf te begaan en niet van betekenis hoeft te zijn voor uitvoering van dat misdrijf. Uit door hof gebruikte bewijsvoering blijkt dat foto’s en geschriften, waarmee verdachte en haar medeverdachte ander voorzagen van informatie over beoogde slachtoffers van in bewezenverklaring aangeduide misdrijven, bedoeld waren om te worden gebruikt bij voorbereiding van die misdrijven. Uit bewijsvoering kan echter niet z.m. worden afgeleid dat foto’s en geschriften die verdachte met haar medeverdachte heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad, waren bestemd tot begaan van in bewezenverklaring bedoelde misdrijven van (medeplegen van) gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of afpersing. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 18/05498.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1198
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1903
SamenvattingMisdrijf of overtreding bij een Opiumwetdelict.
Samenvatting (Bron)Opzettelijk aanwezig hebben 2092,24 gram hennep en 4,85 gram hasjiesj (art. 3.C Opiumwet). Aanwezig hebben 4,85 gram hasjiesj aan te merken als misdrijf of overtreding? Art. 11.6 Ow is van belang voor beantwoording van vraag of in art. 11.2 Ow bedoelde handelingen misdrijf dan wel overtreding opleveren; v.zv. deze handelingen betrekking hebben op hoeveelheid van hennep of hasjiesj van niet meer dan 30 gram zijn zij, ook in geval van opzet, niet ex art. 11.2 Ow als misdrijf strafbaar, maar worden zij bestreken door art. 11.1 Ow (vgl. ECLI:NL:HR:1994:AD2114). Hof heeft vastgesteld dat in woning van verdachte 2 tonnen met hennep en bij zijn fouillering 18 gram hennep en 4,85 gram hasjiesj zijn aangetroffen. Op basis daarvan heeft hof bewezenverklaard dat verdachte 2.092,24 gram hennep aanwezig heeft gehad en dat hij 4,85 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad. Hof heeft deze gedragingen gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met in art. 3.C Ow gegeven verbod, meermalen gepleegd, en verdachte o.m. voor deze gedragingen 1 (taak)straf van 80 uren opgelegd, daarbij toepassing gevend aan art. 57 Sr. Aldus heeft hof aanwezig hebben van 4,85 gram hasjiesj klaarblijkelijk opgevat als afzonderlijk tlgd. en daarbij miskend dat dienovereenkomstig bewezenverklaard feit wordt bestreken door art. 11.1 Ow en dat o.g.v. art. 62.1 Sr voor zo’n overtreding afzonderlijk straf wordt opgelegd. Gelet op andere bewezenverklaarde feiten is die vergissing echter van zodanig ondergeschikte betekenis dat ‘s hofs verzuim consequenties te verbinden aan gegeven dat het hier om overtreding ging, niet tot cassatie behoeft te leiden. Volgt verwerping. Samenhang met 19/01148 P.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1184
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1904
SamenvattingSchenden ambtsgeheim.
Samenvatting (Bron)Militaire zaak. Opzettelijke schending van ambtsgeheim door als adjudant/onderofficier van Koninklijke Marechaussee voor privédoeleinden informatie (o.m. m.b.t. strafrechtelijke onderzoeken) over vrouw en haar man op te laten zoeken door zijn ondergeschikte (feit 1) en op te zoeken (feit 2) in systemen van o.m. politie en KMar, art. 272.1 Sr. 1. Uitleg bestanddeel ‘enig geheim’ a.b.i. art. 272 Sr. 2. Levert het voor zichzelf (doen) ontsluiten van geheime informatie, zonder die informatie met derde te delen ‘schending’ van ambtsgeheim a.b.i. art. 272 Sr op? Ad. 1. V.zv. middel zich richt tegen bewezenverklaring feit 1 (doen plegen) faalt het, nu hof heeft vastgesteld dat in bewezenverklaring bedoeld telefoonnummer informatie betrof die verdachte niet bekend was en verder uit bewijsvoering volgt dat verdachte zijn ondergeschikte onder valse voorwendselen betreffend telefoonnummer heeft laten opzoeken in de deze ondergeschikte uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen en verkregen telefoonnummer vervolgens voor privédoeleinden heeft aangewend. Enkele omstandigheid dat dit telefoonnummer mogelijk ook elders te verkrijgen zou zijn, doet daaraan niet af (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AF2343). V.zv. middel zich richt tegen bewezenverklaring feit 2 (plegen) v.zv. inhoudende dat verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” in o.m. bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar heeft opgezocht, slaagt het. Uit bewijsvoering kan niet meer volgen dan dat verdachte in politiesystemen informatie over vrouw en haar man heeft opgevraagd en heeft gekeken of klacht tegen hem was ingediend, terwijl hof omtrent aard van opgevraagde informatie of gegevens niets naders heeft vastgesteld. Aldus kan uit bewijsvoering niet z.m worden afgeleid dat deze informatie ‘enig geheim’ betreft, dat wil zeggen informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve v.zv. deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. ’s Hofs enkele overweging dat verdachte “zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie [heeft] ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was”, maakt dat niet anders. Ad 2. Uit wetsgeschiedenis volgt dat ‘schenden’ van geheim in de zin van art. 272 Sr moet worden uitgelegd als verstrekken van geheime gegevens aan ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft ‘s hofs oordeel dat verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te (doen) ontsluiten, blijk van onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527). Dat verdachte m.b.t. bewezenverklaarde onder 1 die gegevens niet zelf heeft ontsloten maar dat heeft laten doen door collega, maakt dat niet anders. Middel klaagt daarover wat betreft bewezenverklaring feit 2 terecht. Het middel faalt t.a.v. bewezenverklaring feit 1. Bewezenverklaard is immers dat ondergeschikte van verdachte opzettelijk zijn ambtsgeheim heeft geschonden door 06-nummer op te zoeken en aan verdachte te geven, welk feit verdachte heeft doen plegen. Uit daartoe gebruikte bewijsvoering kan worden afgeleid dat ondergeschikte geheime informatie heeft verkregen en deze informatie vervolgens bekend heeft gemaakt aan ander (verdachte), die (naar hof heeft vastgesteld) aldus geheime informatie heeft doen ontsluiten die niet voor hem bedoeld was, waarin ligt besloten dat verdachte naar ‘s hofs oordeel in gegeven omstandigheden tot kennisneming van die informatie niet bevoegd was. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. feit 2 en strafoplegging) en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1197
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1905
SamenvattingGeheimhouding bij Europees onderzoeksbevel.
Samenvatting (Bron)Rolbeslissing. Tweede Enkelvoudige Kamer HR. Beslissingen over geheimhouding i.v.m. Europees Onderzoeksbevel. Ter uitvoering van EOB dat was uitgevaardigd door justitiële autoriteiten van Frankrijk is onder belanghebbenden administratie in beslag genomen en zijn digitale gegevens vastgelegd, waarna belanghebbenden o.g.v. art. 552a jo art. 5.4.10.1 Sv klaagschrift hebben ingediend. Verzoek OM in beklagprocedure ex art. 552a Sv tot geheimhouding van 1. EOB met eventuele onderliggende stukken en eventuele aanvullende onderzoeksbevelen v.zv. die zich bevinden in het dossier waarover HR beschikt en 2. in cassatieprocedure opgemaakte en nog op te maken stukken, waaronder (delen van) conclusies, genomen door parket bij HR, en (tussen/rol)beschikkingen/uitspraken van HR indien en v.zv. dit in strijd zou zijn met de door Franse autoriteiten verzochte geheimhouding. 3. Reikwijdte plicht tot geheimhouding ex art. 19 Richtlijn 2014/41/EU. Ad 1. Wat betreft deelverzoek tot geheimhouding van deze stukken is, gelet op verzoek van Franse autoriteiten, bezien in het licht van art. 19 Richtlijn 2014/41/EU, voldoende aannemelijk geworden dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad indien die stukken aan (raadsman van) belanghebbenden worden verstrekt. Rolraadsheer zal dit deelverzoek daarom toewijzen. Ad 2. Wat betreft deelverzoek tot geheimhouding van deze stukken is niet z.m. aannemelijk dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad indien die stukken aan (raadsman van) belanghebbenden worden verstrekt. Dat is naar het oordeel van rolraadsheer slechts het geval indien en v.zv. daarin melding wordt gemaakt van de inhoud van stukken die o.g.v. art. 19 Richtlijn geheim moeten blijven. T.a.v. de in cassatieprocedure reeds opgemaakte stukken, waaronder CAG en deze rolbeslissing, is daarvan geen sprake. In zoverre zal rolraadsheer dit deelverzoek daarom afwijzen. T.a.v. de in cassatieprocedure nog op te maken stukken zal rolraadsheer per geval beoordelen of zich het geval voordoet dat, gelet op art. 19 Richtlijn jo art. 23.6 Sv, moet worden afgezien van de verstrekking van deze stukken aan (raadsman van) belanghebbenden. In zoverre zal rolraadsheer dit deelverzoek toewijzen. Ad 3. N.a.v. CAG merkt HR op dat uitgangspunt van art. 19 Richtlijn is dat lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betrokken autoriteiten bij de tul van EOB de geheimhouding van het onderzoek voldoende in acht nemen, en dat de uitvoerende autoriteit de geheimhouding van de feiten en de inhoud van EOB garandeert. Tenzij uit EOB of anderszins blijkt dat de uitvaardigende autoriteit de nakoming van die verplichting tot geheimhouding niet nodig acht, geldt deze verplichting ook in gevallen waarin na een kennisgeving a.b.i. art. 5.4.10 lid 1 Sv o.g.v. art. 552a Sv een klaagschrift is ingediend. Deze verplichting staat er niet aan in de weg dat OM o.g.v. art. 23.5 Sv alle op de zaak betrekking hebbende stukken moet overleggen en dat raadkamer die over het klaagschrift moet oordelen van die stukken kennisneemt. Wel zal deze verplichting doorgaans grond geven voor het oordeel dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad als de betrokkene en/of zijn raadsman kennis kunnen nemen van de stukken waaruit de inhoud van EOB blijkt. In dat geval kan raadkamer hun die kennisneming ex art. 23.6 Sv onthouden. Het belang van een effectieve rechtsbescherming van betrokkene kan echter meebrengen dat OM in die situatie eerst aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voorlegt of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door de betrokkene van een bepaald stuk. In geval van cassatie geldt de in art. 434 Sv opgenomen verplichting tot het inzenden van het dossier aan griffier HR ook m.b.t. de stukken waarvan betrokkene en zijn raadsman geen kennis hebben kunnen nemen. Volgt partiële toewijzing verzoek OM m.b.t. EOB, onderliggende stukken en aanvullende onderzoeksbevelen in dossier HR en m.b.t. in cassatieprocedure nog op te maken stukken indien en v.zv. rolraadsheer oordeelt dat moet worden afgezien van verstrekking daarvan en partiële afwijzing van verzoek OM m.b.t. in cassatieprocedure reeds opgemaakte stukken. Samenhang met 19/04321.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1227
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1906
SamenvattingHerstelbeslissing en rechtsmiddelen.
Samenvatting (Bron)Jeugdzaak. Poging doodslag (art. 287 Sr) en openlijke geweldpleging (art. 141.1 Sr). Herstelbeslissing en ontvankelijkheid h.b. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld, art. 408.2 Sv. Verontschuldigbare termijnoverschrijding op de grond dat h.b. is ingesteld nadat Rb (ruim 3 maanden na vonnis) bij herstelvonnis in strafmotivering (van vonnis) vermelde werkstraf van 120 uren in dictum heeft opgenomen? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BW1478 m.b.t. gevallen waarin en wijze waarop feitenrechter herstelbeslissing kan geven. M.b.t. mogelijkheid van controle door rechter in h.b. of cassatie is van belang dat tegen herstelbeslissing (of weigering daarvan) geen rechtsmiddel openstaat. Herstelbeslissing (of weigering daarvan) heeft evenmin invloed op termijn voor instellen van rechtsmiddel tegen (al dan niet herstelde) uitspraak. Indien herstelbeslissing wordt gegeven, kunnen zich wel bijzondere, procespartij niet toe te rekenen omstandigheden voordoen die overschrijden van termijn voor instellen van rechtsmiddel tegen (herstelde) uitspraak verontschuldigbaar doen zijn. Daaraan kan i.h.b. worden gedacht in het geval dat herstelbeslissing wordt genomen waarin uitspraak wordt hersteld met beslissing waarop procespartij niet bedacht had hoeven te zijn en procespartij zo spoedig mogelijk na kennisgeving van die beslissing alsnog rechtsmiddel tegen (herstelde) uitspraak instelt. Als herstelbeslissing betrekking heeft op kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel brengt dat overigens mee dat procespartij daarop wel bedacht had moeten zijn. In ‘s hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat zich geen bijzondere, verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden hebben voorgedaan nu het ging om kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel zodat verdachte n-o in zijn h.b. tegen einduitspraak moest worden verklaard. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1216
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1907
SamenvattingBijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (art. 14c Sr).
Samenvatting (Bron)Verspreiden, verwerven, in bezit hebben van en zich toegang verschaffen tot kinderporno, meermalen gepleegd (art. 240b Sr). Bijzondere voorwaarde, art. 14c.2.14 Sr. Kon hof controle aan huis van digitale gegevens opleggen als bijzondere voorwaarde? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1968:AB6079, inhoudende dat bijzondere voorwaarde a.b.i. art. 14c.2.14 Sr gedrag veroordeelde dient te betreffen, en uit ECLI:NL:HR:2016:302, inhoudende dat zo’n voorwaarde niet geacht kan worden gedrag te omvatten dat in feite overeenkomt met meewerken aan door politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. Door hof gestelde bijzondere voorwaarde, inhoudende dat veroordeelde ertoe gehouden is medewerking te verlenen aan huisbezoeken van en controles van digitale gegevensdragers door reclasserings- of politiemedewerkers, is in strijd met art. 14c.2.14 Sr omdat deze voorwaarde niet voldoet aan hiervoor weergegeven maatstaven. V.zv. hof met formuleren van dit gedragsvoorschrift zou hebben beoogd toezicht op naleving van andere bijzondere voorwaarde te regelen, heeft hof dat niet voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht, terwijl hof dan evenmin voldoende precies heeft geformuleerd dat onderzoek aan gegevensdragers (en daarmee verbonden verlenen van toegang tot woning en gegevensdragers) beperkt dient te blijven tot dat toezicht op naleving van die bijzondere voorwaarde en evenmin voldoende precies heeft geformuleerd op welke wijze dat onderzoek aan gegevensdragers mag worden uitgevoerd en welke functionarissen daarbij reclassering (technische) ondersteuning mogen bieden, teneinde te waarborgen dat persoonlijke levenssfeer van verdachte niet meer dan nodig voor het beoogde toezicht wordt beperkt. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafoplegging) en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1215
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1908
SamenvattingOntnemingsprocedure.
Samenvatting (Bron)Profijtontneming, w.v.v. uit aanwezig hebben hennep, hennepteelt en diefstal elektriciteit. Heeft hof toepassing gegeven aan art. 36e.3 Sr of aan art. 36e.3 (oud) Sr? Aangezien bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd na 1-7-2011, kon hof aan art. 36e.3 Sr slechts toepassing geven indien sprake is van veroordeling wegens “misdrijf dat naar wettelijke omschrijving wordt bedreigd met geldboete van vijfde categorie”. ‘s Hofs kennelijke oordeel dat aan die eis steeds is voldaan als betrokkene is veroordeeld voor misdrijf waarvoor, in bewoordingen van art. 36e.3 (oud) Sr, geldboete van vijfde categorie “kan worden opgelegd” is onjuist. Zoals ook blijkt uit wetsgeschiedenis bij art. 36e.3 Sr, sluit na 1-7-2011 geldende formulering van art. 36e.3 Sr uit dat aan deze toepassingsvoorwaarde kan worden voldaan door eventuele bijzondere strafverhogende omstandigheden in aanmerking te nemen. Nu betrokkene in strafzaak is veroordeeld voor misdrijven die o.g.v. art. 11.2 Opiumwet en art. 310 Sr worden bedreigd met geldboete van vierde categorie, heeft hof ten onrechte toepassing gegeven aan art. 36e.3 Sr. Volgt vernietiging en terugwijzing.
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1182
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 01-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1909
SamenvattingVreemdelingenrecht. Verlening van mvv´s.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 december 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1550
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 08-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1910
SamenvattingWeigeren feitelijke handeling is besluit?
Samenvatting (Bron)Op 7 juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen aan Vexpro een brief met vier beslispunten gestuurd. Vexpro heeft gronden in eigendom aan de Oranjestraat 100, waarop zij woningen wil realiseren. Daarvoor beoogt zij herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De plannen zijn gesplitst in twee bestemmingsplannen: één voor te realiseren woningen aan het lint van de Oranjestraat, en één om 6 woningen mogelijk te maken op het achterterrein van de Oranjestraat 100, ten noorden van de lintbebouwing aan de Oranjestraat.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1604
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 15-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1911
SamenvattingCOa zet tijdelijk opvangvoorzieningen van vreemdeling stop. Opvangrichtlijn. Evenredigheid.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 juni 2019 heeft het COa de verstrekkingen aan de vreemdeling krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) voor de duur van een week ingehouden.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1622
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 15-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1912
SamenvattingHuisvesting arbeidsmigranten.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 21 februari 2019 heeft de raad van de gemeente Zaltbommel het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel, Maas-Waalweg 15 Zuilichem" vastgesteld. Proscopius is eigenaar van het perceel Maas-Waalweg 15 en exploiteerde tot 1 januari 2018 een partycentrum op dit perceel (De Heeren van Suylichem). Zij heeft het voornemen om op dit perceel en het naastgelegen perceel dat een agrarische bestemming heeft, grootschalige huisvesting voor arbeidsmigranten te realiseren. Het gaat daarbij om zeven gebouwen met in totaal 200 wooneenheden. Het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel heeft op 11 juli 2017 besloten om medewerking te verlenen aan dit initiatief, in lijn met het in 2017 door de raad vastgestelde beleid. Naar aanleiding van maatschappelijke onrust over het initiatief heeft de raad echter besloten om het beleid over huisvesting van arbeidsmigranten te heroverwegen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1639
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 15-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1913
SamenvattingAaneengrenzende percelen. Gevolgen buurperceel.
Samenvatting (Bron)Karting Eefde exploiteert een kartbaan, klimpark en survivalbaan op het perceel. [wederpartij] woont op het perceel [locatie 1] en is eigenaar van een perceel, dat voorheen bekend was als het perceel [locatie 2] te Eefde (hierna: perceel [locatie 2]). Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college aan Karting Eefde een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo voor het bouwen van een klimrots ten behoeve van de survivalbaan op het perceel. De vergunde klimwand is 12 m hoog. De afstand tussen het perceel [locatie 2] en de voorziene klimwand bedraagt ongeveer 15 m. Tussen de locatie van de klimwand en het perceel van [wederpartij] staan loofbomen. [wederpartij] verhuurt het perceel. Het perceel is in gebruik bij een stichting die daarop een landgoed ontwikkelt. Op het perceel staat een yurt.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1671
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 23-06-2020
CiteertitelNJB 2020/1914
SamenvattingGebruik risicoprofiel.
Samenvatting (Bron)Herzien en terugvorderen bijstand. Niet gemelde, op naam staande woning en huurinkomsten hieruit. Thema controle van Venlo niet discriminatoir. Gefaseerd onderzoek naar vermogen in verschillende landen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1333
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 23-06-2020
CiteertitelNJB 2020/1915
SamenvattingTermijn tussen rapport en besluit.
Samenvatting (Bron)Boete. In rechte vaststaande intrekking en terugvordering. Schending inlichtingenplicht aangetoond. Normale verwijtbaarheid. Overschrijding termijn boeterapport en boetebesluit. Termijn van orde, overschrijding van 9 maanden hoeft niet verdisconteerd te worden in de hoogte van de boete.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1337
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 30-06-2020
CiteertitelNJB 2020/1916
SamenvattingAfgeven stukken.
Samenvatting (Bron)Buiten behandeling gelaten aanvraag. Ontvangstbevestiging ontvangen bij ingeleverde stukken. Weerlegging bewijsvermoeden door college.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1345
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1917
SamenvattingBetaling op leefgeldrekening.
Samenvatting (Bron)Betaling bijstand op de leefgeldrekening van de onder bewind gestelde appellant in plaats van op de beheerrekening zoals de bewindvoerder had verzocht. Bedrag is in beschikkingsmacht van bewindvoerder gekomen. Betaling uitgesloten op leefgeldrekening. Betaling niet teruggestort. College zou bevrijdend de bijstand hebben betaald maar er is sprake van in strijd met in acht te nemen zorgvuldig handelen. Vermogensrechtelijke belangen zijn niet in acht genomen. College heeft niet voldaan aan zijn bewijslast dat appellant daadwerkelijk voordeel heeft gehad van de betaling. Nader bewijs niet toegestaan. College dient de bijstand alsnog op de beheerrekening over te maken.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1433
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 07-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1918
SamenvattingAdreswijziging in BAR-systeem.
Samenvatting (Bron)Hoger beroep niet-ontvankelijk in verband met te laat ingesteld hoger beroep en geen verschoonbare termijnoverschrijding. Gewijzigd correspondentieadres van gemachtigde niet bekend bij rechtbank ten tijde versturen uitspraak. Bekendmaking uitspraak op voorgeschreven wijze. Adreswijziging in BAR-systeem én aan rechtbank doorgeven.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1435
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 10-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1919
SamenvattingLoonheffing en Wet financiering volksverzekeringen (oud).
Samenvatting (Bron)De Svb heeft het percentage schuldige nalatigheid van appellant over 2003 ten onrechte vastgesteld op 55%. Van het totaal aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigde bedrag van € 4.923,- is een bedrag van € 4.691,- voldaan. Op de aanslag is slechts een bedrag van € 232,- verschuldigd en dit bedrag is niet betaald. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat dit bedrag betrekking heeft op premie volksverzekeringen. Er kan niet worden uitgesloten dat de inhoudingsplichtige over het volledige inkomen het belastingtarief van de eerste schijf (1,7%) heeft toegepast, in plaats van, over het deel van het inkomen dat in de tweede schijf viel, het belastingtarief over de tweede schijf (7,2%), en dat het niet betaalde bedrag van € 232,- hieraan (vrijwel) volledig is toe te rekenen. Onduidelijk is dus of appellant over 2003 überhaupt nalatig is geweest premie volksverzekeringen te betalen. De vaststelling dat appellant voor 55% schuldig nalatig is geweest, is in ieder geval onjuist.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1453
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 14-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1920
SamenvattingTermijn niet kenbaar gemaakt in e-mail.
Samenvatting (Bron)Ten onrechte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verlening hersteltermijn voor indienen gronden gegeven zonder wederom te wijzen op mogelijkheid niet-ontvankelijk verklaring. Niet voldaan aan zorgvuldigheidsvereiste. Kernoverweging: Nu het college bij het verleende uitstel om de gronden van bezwaar in te dienen, niet nogmaals kenbaar heeft gemaakt dat het overschrijden van de gegeven verlengde hersteltermijn zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar, is deze handelswijze van het college niet in overeenstemming met de in acht te nemen zorgvuldigheidseis. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1474
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 16-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1921
SamenvattingWrakingsverzoek afgewezen.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om wraking.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1523
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 04-08-2020
CiteertitelNJB 2020/1922
SamenvattingAnticiperen op Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Samenvatting (Bron)Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door van de voorbereidende activiteiten van een op te zetten onderneming en de wijze van financiering daarvan geen tijdige en volledige melding te maken bij de daarvoor bedoelde afdeling van de gemeente. Het college was op grond hiervan gehouden de bijstand in te trekken en terug te vorderen. Het college was tevens gehouden een boete op te leggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete tot een bedrag van € 5.467,- heeft het college onder andere 10% van de voor appellant toepasselijke bijstandsnorm in aanmerking genomen. Het college heeft bij deze vaststelling echter een te hoog benadelingsbedrag als uitgangspunt genomen. De Raad vernietigt op deze grond het besluit waarbij de boete is opgelegd en stelt zelf een evenredige boete vast. De Raad moet daarbij, anders dan waarvan het college uitgaat, de actuele, aannemelijk geworden omstandigheden, waaronder de financiële omstandigheden, van appellant betrekken. In dat licht wijst de Raad op de aankondiging van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2019 om de gemeenten op te roepen te anticiperen op de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet bij verrekening van schulden met een bijstandsuitkering. De Raad ziet in deze oproep aanleiding om vanaf de datum van deze uitspraak ook vooruit te lopen op de invoering van deze wet. De Raad zal daarom, in zaken zoals die van appellant, waarbij hij zelf de boete vaststelt én waarbij de draagkracht bij de vaststelling van de hoogte van de boete betrokken is, niet langer uitgaan van een beslagvrije voet van 90%, maar van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit heeft tot gevolg dat ook bestuursorganen, die een boete opleggen en rechters in eerste aanleg, die zelf een boete vaststellen, vanaf nu moeten anticiperen op de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De Raad stelt de boete voor appellant vast op € 1.347,24 waarbij onder andere rekening is gehouden met de verhoging van de beslagvrije voet.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1525
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 28-07-2020
CiteertitelNJB 2020/1923
SamenvattingAanwijzing NZa over vergoeding zorgdeclaraties.
Samenvatting (Bron)Wmg. Handhaving door NZa op verzoek van Stichting Zorghuis. Stichting Zorghuis had om handhaving verzocht, omdat volgens haar de vergoedingen die door Zilveren Kruis, FBTO en Avéro voor niet-gecontracteerde zorg bij restitutiepolissen worden uitgekeerd dusdanig beperkt zijn dat deze niet als restitutiepolissen aangeboden zouden mogen worden. Deze zorgverzekeraars hanteerden lijsten met door henzelf berekende bedragen, waarbij het gedeelte van een ingediende declaratie dat boven zo’n berekend bedrag uitkwam steeds automatisch werd afgewezen. NZa heeft vervolgens aanwijzingen opgelegd aan Zilveren Kruis en FBTO. Het College komt tot de conclusie dat NZa deze aanwijzingen terecht heeft opgelegd. Uit artikel 11 Zvw en artikel 2.2 Bzv volgt dat het uitgangspunt bij een restitutiepolis is dat de nota van de zorgaanbieder volledig wordt vergoed. Daarop bestaat slechts een uitzondering voor onredelijk hoge nota’s. Door een lijst met door henzelf vastgestelde bedragen als vast maximum te hanteren handelen de zorgverzekeraars in strijd met voornoemde bepalingen. Met het door de zorgverzekeraars gehanteerde systeem van berekening, waarbij die bedragen zodanig zijn vastgesteld dat niet meer dan ongeveer 95% van de ingediende nota’s wordt vergoed, staat geenszins vast dat een ingediende nota die boven die bedragen uitkomt “excessief” is. Niet aangetoond is dat de 5% hoogste nota’s steeds als onredelijk hoog dienen te worden aangemerkt. Het College verklaart de beroepen van Zilveren Kruis en FBTO ongegrond.
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:489
Artikel aanvragenVia Praktizijn