AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 06-10-2020
Aflevering 37
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 07-04-2020
CiteertitelAB 2020/345
SamenvattingAanspraak op proceskostenvergoeding in Wet Mulder zaken
Samenvatting (Bron)Cassatie in het belang van de wet. Aanspraak op proceskostenvergoeding in Wet Mulder zaken. Hof heroverweegt zijn vaste jurisprudentie door aansluiting te zoeken bij regeling van art. 591a Sv i.p.v. bij jurisprudentie van bestuursrechters t.a.v. art. 8:75 Awb. Is s hofs beslissing om voortaan uitsluitend proceskostenvergoeding toe te kennen indien inleidende beschikking a.b.i. art. 13a Wahv wordt vernietigd, juist? T.a.v. proceskostenvergoeding ex art. 13a Wahv komen alleen die kosten voor vergoeding in aanmerking die andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat dit het geval is als betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Bij het bepalen van het antwoord op de vraag wanneer daarvan sprake is, komt hof een grote mate van beoordelingsvrijheid toe, mede gelet op het eigenstandige karakter van Wahv. Hof heeft als criterium geformuleerd - waarbij het aansluiting heeft gezocht bij de regeling van de vergoeding van kosten ex art. 591 Sv - dat de vraag of betrokkene in het gelijk is gesteld alleen bevestigend is te beantwoorden als inleidende beschikking is vernietigd. Deze maatstaf is in zijn algemeenheid niet juist, omdat daaronder ook situaties kunnen worden gebracht waarin betrokkene materieel wel geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en de kosten dus in zoverre als regel redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen, ook zonder dat inleidende beschikking is vernietigd. In dit verband zij opgemerkt dat voor proceskostenvergoeding ook aanleiding kan bestaan indien bijvoorbeeld het sanctiebedrag lager of op nihil wordt vastgesteld of indien inleidende beschikking wordt gewijzigd wat betreft de omschrijving van de gedraging en de feitcode. Voor gevallen waarin weliswaar de beslissing van Ktr of OvJ wegens het niet of onvoldoende nageleefd zijn van procedurele voorschriften wordt vernietigd, doch onderliggende (boete)beschikking niet, en betrokkene te dien aanzien inhoudelijk in het geheel niet in het gelijk is gesteld, kan - bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van voldoende rechtens te respecteren belang van betrokkene - aanleiding bestaan vergoeding redelijkerwijs achterwege te laten, zoals hof heeft gedaan. Denkbaar is ook dat hof in de aard en ernst van de verzuimen of gebreken die tot vernietiging van beslissing van Ktr of OvJ nopen aanleiding vindt om voor door betrokkene daadwerkelijk gemaakte proceskosten redelijkerwijs enig bedrag t.z.v. (deel van) die kosten toe te kennen. Daarbij zij aangetekend dat hof in deze situaties uit een oogpunt van eenvoud en voorspelbaarheid zou kunnen bepalen voor gelijksoortige gevallen waarin betrokkene daadwerkelijk proceskosten heeft gemaakt (voortaan) bepaald (of op bepaalde wijze te berekenen) bedrag aan vergoeding van die kosten toe te kennen. Hof heeft onjuiste maatstaf gehanteerd. Volgt vernietiging in het belang van de wet.
AnnotatorR. Stijnen
UitspraakECLI:NL:HR:2020:563
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 12-08-2020
CiteertitelAB 2020/346
SamenvattingWob, onderzoek naar betrokkenheid wethouder bij realisatie van ruimte voor ruimte kavels
Samenvatting (Bron)Bij uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1479, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant A] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/1595 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom van 23 januari 2017, kenmerk U17-000102, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. [appellant] heeft het college verzocht om met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur een rapport van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. van 3 april 2014 openbaar te maken. Het rapport bevat de resultaten van een in opdracht van de burgemeester uitgevoerd onderzoek naar de betrokkenheid van voormalig wethouder Linssen bij de realisatie van zogenoemde ruimte voor ruimte kavels aan de Fort de Roverweg in Halsteren. Bij het besluit van 4 september 2019 heeft het college het rapport deels openbaar gemaakt.
AnnotatorP.J. Stolk
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1922
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 25-03-2020
CiteertitelAB 2020/347
SamenvattingZorgkantoor belast met controle van de aan de verzekerde verleende zorg en besteding van pgbs en fraudeonderzoek
Samenvatting (Bron)De Raad leidt uit het wettelijk kader af dat het zorgkantoor belast is met de controle van de aan de verzekerde verleende zorg en de besteding van de pgbs en fraudeonderzoek. De Raad is van oordeel dat dit samenstel van bepalingen is aan te merken als een toereikende wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM voor het verrichten van fysieke waarnemingen in het kader van deze taken. Het betoog van betrokkenen dat de vermelde waarnemingen als stelselmatig moeten worden aangemerkt, waarvoor een nauwkeurige wettelijke basis is vereist, volgt de Raad niet. Met de waarnemingen kon geen min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van betrokkenen worden verkregen. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het vermelde samenstel van bepalingen eveneens een toereikende wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM biedt voor het ondersteunende gebruik van de camera bij de waarnemingen. Vervolgens moet de Raad de vraag beantwoorden of de inbreuk op het recht op privéleven voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De hoger beroepen slagen en de aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd.
AnnotatorM.W. Venderbos , C.W.C.A. Bruggeman
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:768
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 30-01-2020
CiteertitelAB 2020/348
SamenvattingIngezetene van Nederland en derhalve verzekerd op grond Wlz?
Samenvatting (Bron)Appellant kan in de periode van 16 april 2013 tot 1 juli 2015 niet als ingezetene van Nederland worden aangemerkt en was derhalve in die periode niet verzekerd op grond van de Wlz. Geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De Svb heeft de gemaakte fout binnen enkele dagen hersteld en appellant kon op grond van een recente uitspraak weten dat het besluit van 15 januari 2015 onjuist was.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:208
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 20-02-2020
CiteertitelAB 2020/349
SamenvattingWAO-uitkering, bewijs toename medische beperkingen
Samenvatting (Bron)Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%, op de grond dat appellant in zijn melding van 9 mei 2017 geen begin van bewijs heeft aangedragen van een toename van medische beperkingen. Geen nader onderzoek naar de vraag of sprake is van een toename van beperkingen. Toekenning dwangsom van 460,- wegens niet tijdig beslissen op zijn melding toegenomen klachten. Afwijzing verzoek om schadevergoeding. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beslissing van het Uwv van 24 januari 2019 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het is immers een schriftelijke beslissing, gericht op rechtsgevolg. De omstandigheid dat aan dit besluit een zorgvuldigheids en/of motiveringsgebrek kleeft, brengt niet mee dat er geen sprake is van een besluit. De rechtbank heeft terecht het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8:55b van de Awb afgewezen.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:237
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 20-02-2020
CiteertitelAB 2020/350
SamenvattingKorting AOW-pensioen
Samenvatting (Bron)Tussen partijen is in geschil of de Svb op het AOW-pensioen van betrokkene een korting heeft mogen toepassen voor het tijdvak 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984, hoewel dit tijdvak in het pensioenoverzicht als verzekerd tijdvak stond vermeld. De door de Svb toegepaste beleidsregel brengt niet met zich dat correctie van de eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken nooit mag plaatsvinden als de betrokkene te goeder trouw was en niet redelijkerwijs kon weten dat hij niet verzekerd was. Getoetst moet worden of in dit geval de correctie in strijd komt met, in het bijzonder, het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. Materieel is geen sprake van het met terugwerkende kracht herstellen van een gemaakte fout door de Svb ten nadele van de burger. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Er is sprake van een aan de Svb toe te rekenen toezegging waaruit betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Svb er bij de berekening van zijn AOW-pensioen van zou uitgaan dat hij van 13 oktober 1978 tot en met 22 december 1984 verzekerd was geweest. Het algemeen belang bij berekening van het AOW-pensioen van betrokkene volgens de wettelijke voorschriften, mede in verband met het noodzakelijke evenwicht tussen pensioenbetaling en premieafdracht, legt in dit geval meer gewicht in de schaal dan het belang van betrokkene bij nakoming van de toezegging.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:387
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-04-2020
CiteertitelAB 2020/351
SamenvattingKorpschef signalen PTSS serieus genomen?
Samenvatting (Bron)Vaste rechtspraak dat bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan. De rechtbank is in haar motiveringsplicht niet tekortgeschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de gronden die appellant naar voren heeft gebracht. Gelet wat hiervoor is overwogen ziet de Raad geen grond voor de conclusie dat de korpschef de signalen van appellant over een eventueel nog bestaande PTSS niet serieus heeft genomen. Dat wordt niet anders door wat appellant heeft aangevoerd over door hem gemiste carrièrekansen. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:868
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 07-04-2020
CiteertitelAB 2020/352
SamenvattingGeen algemene bijstand omdat inkomen als zelfstandige hoger is dan norm.
Samenvatting (Bron)Afgewezen aanvraag om algemene bijstand omdat inkomen als zelfstandige hoger zijn dan de norm. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit toezegging over aanvraag om algemene bijstand kon appellante niet afleiden dat bij inname van aanvraag algemene bijstand, zij als zelfstandige zou worden behandeld, met aftrek bedrijfskosten bij inkomen.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:877
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 08-04-2020
CiteertitelAB 2020/353
SamenvattingVertrouwensbeginsel. Kon appellante afleiden dat aanspraak op huishoudelijke hulp ongewijzigd zou worden voortgezet?
Samenvatting (Bron)Beroep op het vertrouwensbeginsel. Na het ontvangen van de brief van 25 november 2014 heeft appellante een aanvraagformulier met dagtekening 2 december 2014 ingevuld met het oogmerk dat in te dienen en met de bedoeling ook na 31 december 2014 in aanmerking te komen voor huishoudelijke hulp. In dit aanvraagformulier heeft appellante vermeld dat haar pgb tot eind december 2014 loopt en dat zij dat verlengd wil zien. Hieruit maakt de Raad op dat appellante, anders dan zij betoogt, uit de brief van 25 november 2014 niet heeft afgeleid dat haar aanspraak op huishoudelijke hulp na 31 december 2014 ongewijzigd zou worden voortgezet. Dit wordt niet anders als de brief van 25 november 2014 wordt gezien in het licht van blz. 83 en 84 van de memorie van toelichting bij de Wmo 2015. Geen sprake van overgangssituatie als daar bedoeld.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:890
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 27-05-2020
CiteertitelAB 2020/354
SamenvattingHeeft wethouder of Wmo-consulent toezeggingen of andere uitlatingen gedaan?
Samenvatting (Bron)Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de wethouder of de Wmo-consulent tijdens of na het gesprek van 2 januari 2017 toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit appellante in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een vergoeding voor de reeds aangeschafte aangepaste bestelauto toegekend zou worden.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1143
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 28-05-2020
CiteertitelAB 2020/355
SamenvattingHoogte uitkering, vertrouwensbeginsel
Samenvatting (Bron)Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv, door de hoogte van de uitkering tot 1 juli 2018 ongewijzigd te laten zoals omschreven in het bestreden besluit, voldoende recht heeft gedaan aan het vertrouwensbeginsel.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1154
Artikel aanvragenVia Praktizijn