Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 17-10-2020
Aflevering 11
RubriekRaad van State
TitelRaad van State 08-07-2020
CiteertitelJB 2020/167
SamenvattingAfwijzing door deken van orde van advocaten van interventieverzoeken, Besluitkarakter afwijzing.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 8 april 2019 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam aan [appellant] medegedeeld dat de door hem gevraagde interventies niet tot zijn mogelijkheden behoren en dat hij geen reden ziet om verdere stappen te nemen. [appellant] stelt dat hij sinds 2013 in juridische procedures is verwikkeld, waarmee hij probeert een schade van miljoenen euro's te verhalen op zijn voormalige accountant en diens verzekeraar. De accountant en de verzekeraar werden bijgestaan door [advocatenkantoor]. Op 16 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een voorschot aan schadevergoeding ten bedrage van € 304.956,00 toegewezen. De helft daarvan is via de derdengeldenrekening van [advocatenkantoor] aan [appellant] betaald, de andere helft staat nog op die derdengeldenrekening. In 2014 heeft de Belastingdienst het faillissement aangevraagd van [appellant]' onderneming [bedrijf]. Volgens [appellant] werd de Belastingdienst daarbij ook door [advocatenkantoor] bijgestaan.
AnnotatorJ.A.F. Peters
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1603
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 12-08-2020
CiteertitelJB 2020/168
SamenvattingOmgevingsvergunning van rechtswege, Belanghebbendheid, Naburig perceel, Eigenaar, Gevolgen van enige betekenis.
Samenvatting (Bron)Bij ongedateerd besluit, verzonden op 23 januari 2018, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van een kantoor- en bedrijfsfunctie naar een dienstwoning. [appellant] heeft het college verzocht een vergunning te verlenen voor het realiseren van een bedrijfswoning in zijn pand aan de [locatie] te Zandvoort. Het college heeft, gezien het in deze uitspraak opgenomen procesverloop, uiteindelijk geweigerd deze vergunning te verlenen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de dienstwoning in strijd is met de bestemming "Bedrijventerrein" die het perceel op grond van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nieuw Noord" heeft. Het ziet geen aanleiding om de vergunning in strijd met het plan te verlenen, omdat het gebied waarbinnen het perceel is gelegen in het plan is aangeduid als ontwikkelingsgebied voor de transformatie in een woonwijk.
AnnotatorR.J.N. Schlössels
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:1910
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 02-09-2020
CiteertitelJB 2020/169
SamenvattingOpenbaarmaking rapport Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Inspectie) op grond van de Jeugdwet, Uiteenzetting rechterlijk toetsingskader.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 23 april 2019 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloten het rapport ‘[bedrijf] Nederlandse jeugdhulp in Portugal. Toets kleinschalige jeugdhulp met verblijf’ van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, openbaar te maken. [bedrijf] is een jeugdhulpaanbieder die onder meer jeugdhulp aanbiedt aan Nederlandse jongeren in Portugal. [wederpartij] is de eigenaar van [bedrijf]. Naar aanleiding van een aantal meldingen in 2018 over de kwaliteit van de door [bedrijf] geboden jeugdhulp heeft de Inspectie bij brief van 30 augustus 2018 enkele vragen aan [wederpartij] gesteld en hem verzocht om voor 19 september 2018 te reageren op de brief. [wederpartij] heeft bij brief van 3 oktober 2018 gereageerd op de vragen van de Inspectie.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2089
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 16-09-2020
CiteertitelJB 2020/170
SamenvattingMotiveringsbeginsel, Belanghebbende, Feitelijk belang, Relativiteitsvereiste.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland vergunning verleend voor het realiseren en exploiteren van Windplan Groen. Het inpassingsplan voorziet in 90 windturbines. Hiervan zijn er 71 windturbines waarvan de maximale tiphoogte 249 meter is, 7 windturbines met een maximale tiphoogte van 220 meter en 12 windturbines met een maximale tiphoogte van 156 meter. Initiatiefnemers zijn een aantal afzonderlijke bedrijven die vertegenwoordigd zijn in de vereniging Windkoepel Groen. Doel van het plan is om bij te dragen aan het opwekken van duurzame energie in Nederland en invulling te geven aan de wens van de provincie om te voorzien in een sanering en opschaling van de windenergie in het gebied. Op dit moment zijn in het gebied 98 windturbines aanwezig met een totaal opgesteld vermogen van circa 168 MW. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 90 turbines in lijnopstellingen.
AnnotatorR. Bronsema
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2226
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 11-06-2020
CiteertitelJB 2020/171
SamenvattingProcesbelang, Strekking art. 6:13 Awb, Geen argumentatieve of grondenfuik, Gronden tegen arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
Samenvatting (Bron)Procesbelang appellant. Het door de ex-werkgever ingediende bezwaar heeft tot lager arbeidsongeschiktheidspercentage geleid. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. De informatie en wat appellant in hoger beroep, mede onder verwijzing naar de in beroep overgelegde informatie, heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 november 2016 zijn de geselecteerde functies in medisch opzicht passend voor appellant.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1211
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 04-08-2020
CiteertitelJB 2020/172
SamenvattingBoete, Draagkracht, Anticiperen op Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Samenvatting (Bron)Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door van de voorbereidende activiteiten van een op te zetten onderneming en de wijze van financiering daarvan geen tijdige en volledige melding te maken bij de daarvoor bedoelde afdeling van de gemeente. Het college was op grond hiervan gehouden de bijstand in te trekken en terug te vorderen. Het college was tevens gehouden een boete op te leggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete tot een bedrag van € 5.467,- heeft het college onder andere 10% van de voor appellant toepasselijke bijstandsnorm in aanmerking genomen. Het college heeft bij deze vaststelling echter een te hoog benadelingsbedrag als uitgangspunt genomen. De Raad vernietigt op deze grond het besluit waarbij de boete is opgelegd en stelt zelf een evenredige boete vast. De Raad moet daarbij, anders dan waarvan het college uitgaat, de actuele, aannemelijk geworden omstandigheden, waaronder de financiële omstandigheden, van appellant betrekken. In dat licht wijst de Raad op de aankondiging van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2019 om de gemeenten op te roepen te anticiperen op de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet bij verrekening van schulden met een bijstandsuitkering. De Raad ziet in deze oproep aanleiding om vanaf de datum van deze uitspraak ook vooruit te lopen op de invoering van deze wet. De Raad zal daarom, in zaken zoals die van appellant, waarbij hij zelf de boete vaststelt én waarbij de draagkracht bij de vaststelling van de hoogte van de boete betrokken is, niet langer uitgaan van een beslagvrije voet van 90%, maar van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit heeft tot gevolg dat ook bestuursorganen, die een boete opleggen en rechters in eerste aanleg, die zelf een boete vaststellen, vanaf nu moeten anticiperen op de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De Raad stelt de boete voor appellant vast op € 1.347,24 waarbij onder andere rekening is gehouden met de verhoging van de beslagvrije voet.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1525
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 06-08-2020
CiteertitelJB 2020/173
SamenvattingAOW-gat, Geen onevenredig zware last, Gezinskomen boven sociaal minimum.
Samenvatting (Bron)De rechtbank heeft terecht verwezen naar de rechtspraak van de Raad, waaruit volgt dat de invoering van artikel 7a van de AOW en de daarmee gepaard gaande verhoging van de AOW aanvangs- en pensioengerechtigde leeftijd een inmenging in het eigendomsrecht is als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol). Deze inmenging wordt in het algemeen proportioneel geacht en leidt in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Of sprake is van een onevenredig zware last moet van geval tot geval op basis van deugdelijk individueel feitenonderzoek worden beoordeeld. Voor de inrichting van het vereiste individueel feitenonderzoek naar een beweerdelijk onevenredig zware last, heeft de Svb in de bezwaarfase aansluiting gezocht bij de voorwaarden die zijn opgenomen in de OBR. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank volledig dat de enkele toetsing door de Svb of de aanvrager aan de voorwaarden van de OBR voldoet niet is aan te merken als een deugdelijk individueel feitenonderzoek naar het bestaan van een onevenredig zware last. Uitspraken van de Raad van 3 januari 2019, onder meer ECLI:NL:CRVB:2019:672. Daarom moet de Svb altijd een aanvullend onderzoek verrichten naar de situatie van een aanvrager, indien deze in de bezwaarfase te kennen geeft dat hij door onverkorte toepassing van artikel 7a van de AOW onevenredig zwaar wordt getroffen. De Svb heeft daarom terecht zonder verdere compensatie per [datum in] 2016 een ouderdomspensioen aan appellante toegekend. Dit betekent dat de rechtbank terecht, na te hebben geoordeeld dat de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig is geweest, en dit besluit te hebben vernietigd, de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1765
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 06-08-2020
CiteertitelJB 2020/174
SamenvattingOnschuldpresumptie, Sepot, Beschikking gerechtshof art. 12 Sv.
Samenvatting (Bron)De Raad is van oordeel dat, nu het hof dezelfde feiten aan de hand van dezelfde beginselen heeft getoetst, niet tot het oordeel kan worden gekomen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan gedraging 1, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat betrokkene in de strafzaak werd verweten en dus zonder in strijd te handelen met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM gewaarborgde onschuldpresumptie. Het incidenteel hoger beroep van de korpschef slaagt daarom niet. Uitgaande van wat in de uitspraak is overwogen, heeft de korpschef, ook naar het oordeel van de Raad, aannemelijk gemaakt dat betrokkene de genoemde, hem verweten gedragingen 2, 3 en 4 heeft begaan. Betrokkene is aldus tekortgeschoten voor wat betreft de hulpverlening aan X en hij heeft zich met deze gedragingen schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Alles afwegende is de Raad van oordeel dat, gezien de aard en ernst van het plichtsverzuim, de straf van voorwaardelijk ontslag een te zware sanctie is. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De Raad zal zelf in de zaak voorzien. Herroept het besluit van 9 januari 2017. Het voorwaardelijk strafontslag wordt gewijzigd in de voorwaardelijke straf van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp. De Raad ziet geen aanleiding om de bij het besluit van 9 januari 2017 vastgestelde proeftijdperiode – de periode van 10 januari 2017 tot en met 9 januari 2018 – te wijzigen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1777
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 07-08-2020
CiteertitelJB 2020/175
SamenvattingMoment terpostbezorging, Termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Samenvatting (Bron)De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het bezwaarschrift terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Nu appellant het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd op de één na laatste dag van de bezwaartermijn, heeft hij het risico genomen dat het bezwaarschrift niet tijdig door het Uwv zou worden ontvangen. Het is immers niet ongebruikelijk dat een brief uit Marokko langer dan een week onderweg is. Appellant had bij de verzending van het bezwaarschrift hiermee rekening dienen te houden. Nu niet gebleken is dat appellant het bezwaarschrift niet (veel) eerder ter post had kunnen bezorgen, kan niet worden gezegd dat appellant datgene heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is daarom geen sprake.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1944
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 10-08-2020
CiteertitelJB 2020/176
SamenvattingOntbreken procesbelang.
Samenvatting (Bron)Beoordeling. Beroep niet-ontvankelijk. Onvoldoende procesbelang.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1788
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 10-08-2020
CiteertitelJB 2020/177
SamenvattingDoorbreking appelverbod, Schending essentieel voorschrift verzetprocedure, Geen eerlijk proces.
Samenvatting (Bron)Appelverbod buiten toepassing gelaten. Doordat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om op een zitting te worden gehoord hoewel hij daarom had gevraagd, is de aangevallen uitspraak gewezen in strijd met artikel 8:55, vierde lid, van de Awb is bepaald dat, alvorens uitspraak te doen op het verzet, de rechtbank de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid stelt op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de beroepsgronden had ingediend. Het verzet bij de rechtbank is ongegrond.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1789
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 18-08-2020
CiteertitelJB 2020/178
SamenvattingVergoeding griffierecht.
Samenvatting (Bron)Afgewezen individuele inkomenstoeslag. Voor beoordeling langdurig laag inkomen kan college inkomen per maand bekijken. Rechtbank heeft college ten onrechte veroordeeld tot betaling griffierecht. Grondslag afwijzing was voldoende kenbaar. Incidenteel hoger beroep van college slaagt.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1884
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 20-08-2020
CiteertitelJB 2020/179
SamenvattingBeslistermijn.
Samenvatting (Bron)De korpschef heeft in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift uiteengezet dat de beoordeling van aanvragen op grond van de RAAF geschiedt in een zeer complexe procedure. Gezien deze bijzondere, complexe procedure, het feit dat bij een positieve beslissing de functie met terugwerkende kracht wordt toegewezen aan de ambtenaar, alsmede de grote hoeveelheid aanvragen die werd verwacht, is met de politievakorganisaties een beslistermijn van 26 weken overeengekomen. Deze termijn is gelet ook op de grote aantallen die de korpschef heeft ontvangen een redelijke termijn. Gelet op de gegeven toelichting kan de Raad de rechtbank volgen in haar oordeel dat de door de korpschef voor aanvragen op grond van de RAAF gehanteerde beslistermijn van 26 weken niet onredelijk lang is te achten. De korpschef heeft afdoende toegelicht dat deze termijn redelijkerwijs nodig is geweest om de verwachte grote hoeveelheid aanvragen op verantwoorde wijze te kunnen behandelen. Appellant heeft de korpschef op 7 februari 2018 voor het einde van de beslistermijn, en dus prematuur, in gebreke gesteld. De korpschef is dan ook ten aanzien van de aanvraag op grond van de RAAF geen betaling van een dwangsom verschuldigd. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:1960
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 26-08-2020
CiteertitelJB 2020/180
SamenvattingWeigering reisvoorziening, Geen strijd met recht op onderwijs.
Samenvatting (Bron)Uit wat appellant heeft aangevoerd, volgt niet dat het weigeren van het achteraf alsnog toekennen van een reisvoorziening in strijd is met artikel 2 van het EP gegarandeerde recht op onderwijs. Appellant heeft niet onderbouwd hoe het ontbreken van de reisvoorziening het recht op onderwijs in zijn geval in de kern is aangetast. De enkele grond dat hij daarvoor kosten heeft gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat appellant voorafgaand aan het volgen van de mbo-opleiding heeft kunnen voorzien dat hij geen aanspraak zou maken op de reisvoorziening. De beroepsgrond slaagt niet. Voor zover appellant in hoger beroep heeft herhaald dat het onderscheid niet objectief gerechtvaardigd is, wordt gewezen op de uitvoerige bespreking daarvan in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft gemotiveerd waarom de hierop betrekking hebbende gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft in hoofdlijnen de overwegingen die tot het oordeel daarover in de aangevallen uitspraak hebben geleid. Het betoog van appellant dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste beoordelingsmarge slaagt niet. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:2012
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 26-08-2020
CiteertitelJB 2020/181
SamenvattingGeen aanvraag, Geen besluit.
Samenvatting (Bron)Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:283, is er geen sprake van het op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, indien geen aanvraag is ingediend. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat dit betekent dat, gelet op het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen beroep kon worden ingesteld. Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat de melding van 15 december 2017 wel degelijk als aanvraag moet worden aangemerkt, omdat hij dit zo bedoeld heeft en bovendien hierin bevestiging heeft gevonden in de e-mail van een medewerker van het college van 14 maart 2018 waarin wordt gesproken van een aanvraag en niet van een melding. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat deze grond niet slaagt. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Nu ter zitting van de Raad is gebleken dat appellant tegen het besluit van 6 december 2018 inmiddels beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, is reeds daarom uit oogpunt van rechtsbescherming geen reden om dit besluit op grond van artikel 6:20 van de Awb mee te nemen bij de beoordeling van dit hoger beroep. Het hoger beroep slaagt niet.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:2007
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 18-08-2020
CiteertitelJB 2020/182
SamenvattingBesluitbegrip, Verschoonbare termijnoverschrijding.
Samenvatting (Bron)Factuur betreffende kosten herinspectie is besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Bezwaar ingediend na afloop van de bezwaartermijn. Ontbreken rechtsmiddelvoorlichting. Verschoonbare termijnoverschrijding. Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:571
Artikel aanvragenVia Praktizijn