Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 09-02-2021
Aflevering 2
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 18-12-2020
CiteertitelJB 2021/15
SamenvattingVoor goederen van een vreemde staat geldt een presumptie van immuniteit van executie, die alleen wijkt indien is vastgesteld dat de desbetreffende goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn beoogd voor andere dan publieke doeleinden.
Samenvatting (Bron)Internationaal recht. Immuniteit van executie. Beslag onder private, door vreemde staat gehouden vennootschap die geen beroep kan doen op zelfstandigheid. Publieke bestemming beslagen goederen?
UitspraakECLI:NL:HR:2020:2103
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRaad van State
TitelRaad van State 25-11-2020
CiteertitelJB 2021/16
SamenvattingGeen sprake van uitzonderingssituatie waarin een informele waarschuwing gelijkgesteld moet worden met een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 11 oktober 2018 heeft de burgemeester van Vlaardingen [appellant] een schriftelijke waarschuwing gegeven. [appellant] woont op het adres [locatie] te Vlaardingen. Naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage door de politie gebaseerd op een reeks aan meldingen bij de gemeente en de politie van overlast over de woning van [appellant] heeft de burgemeester [appellant] bij brief van 11 oktober 2018 een schriftelijke waarschuwing gegeven vanwege schending van de zorgplicht op grond van artikel 2.94 van de Algemene Plaatselijke Verordening Vlaardingen 2014. In de brief staat vermeld dat de burgemeester [appellant] een last onder dwangsom kan opleggen wanneer de overlast niet wordt beëindigd. Na de waarschuwing zijn er geen klachten meer geweest over de woning.
AnnotatorF.A. Pommer
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2816
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRaad van State
TitelRaad van State 02-12-2020
CiteertitelJB 2021/17
SamenvattingEen wettelijk gefixeerd boetestelsel moet differentiëren. De Afdeling geeft handvatten voor een evenredig stelsel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 14 januari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam [wederpartij A] en [wederpartij B] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,00 voor het onttrekken van een woning aan de bestemming tot bewoning. Het college heeft naar aanleiding van een ‘melding woonfraude’ in november 2018 een onderzoek ingesteld naar het feitelijk gebruik van de woning aan de [locatie]. Uit administratief onderzoek bleek dat [wederpartij A] en [wederpartij B] eigenaar van de woning waren. [wederpartij A] en [wederpartij B] zijn echtgenoten. Niemand stond als bewoner op het adres geregistreerd in de basisregistratie personen. De woning heeft de bestemming ‘bewoning’. Toezichthouders van de Afdeling Wonen van de gemeente hebben op 16 november 2018 een bezoek gebracht aan de woning.
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2851
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRaad van State
TitelRaad van State 09-12-2020
CiteertitelJB 2021/18
SamenvattingAdviescommissie bezwaarschriften. Vereiste van onafhankelijkheid geldt niet voor secretarissen, want zij zijn geen lid. Dat leden na één jaar door gemeente worden ‘geëvalueerd’, betekent op zichzelf niet dat adviescommissie niet onafhankelijk is.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 11 februari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard de locatie op de hoek bij Margrietstraat 1 en de locatie tegenover Margrietstraat 17 in Huissen aangewezen als clusterplaatsen voor het aanbieden van GFT-, PMD-, restafval en oud papier. Het besluit strekt tot aanwijzing van de locatie op de hoek bij Margrietstraat 1 en de locatie tegenover Margrietstraat 17 in Huissen als clusterplaatsen voor het aanbieden van GFT-, PMD-, restafval en oud papier. [appellant] woont aan de [locatie] en kan zich niet verenigen met dit besluit. Hij komt op tegen het besluit vanwege met name de vergroting van de loopafstand van zijn woning tot de aangewezen clusterplaatsen.
AnnotatorR.J.N. Schlössels
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2906
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 28-09-2020
CiteertitelJB 2021/19
SamenvattingVerplichting tot betalen wettelijke rente bij wijziging of intrekking van een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht, tenzij betrokkene onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft vertrekt die geleid hebben tot dat gewijzigde of ingetrokken besluit.
Samenvatting (Bron)De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek om schadevergoeding afgewezen op de grond dat het besluit van 20 november 2012 tot verlaging van de bijstand niet onrechtmatig is en het college uit coulance alsnog de bijstand heeft uitbetaald. Uit de tekst van en toelichting bij artikel 4:102, vierde lid, van de Awb vloeit voort dat op grond van dit artikellid een verplichting bestaat tot het vergoeden van wettelijke rente indien besloten wordt tot wijziging of intrekking van een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3022
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 15-10-2020
CiteertitelJB 2021/20
SamenvattingNakoming vaststellingsovereenkomst. Uitleg overeenkomst conform Haviltex-criterium.
Samenvatting (Bron)Aanvraag ingediend waarbij primair wordt verzocht om vaststelling van het tweede percentage blijvende invaliditeit en subsidiair om herziening van de eerdere toekenning van smartengeld, terecht afgewezen. Vaststellingsovereenkomst. De korpschef heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat de Coulanceregeling PTSS nog niet was vastgesteld ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, geen zodanig bijzondere omstandigheid vormt dat volledige nakoming van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken door betrokkene niet (meer) in redelijkheid kan worden gevergd. Deze beroepsgrond slaagt. Hiertoe wordt overwogen dat een vaststellingsovereenkomst wordt opgesteld om voor beide partijen optimale rechtszekerheid te creëren voor een toekomstige periode die allerlei onzekerheden kent (vergelijk de uitspraak van 1 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3463).
AnnotatorJ.J. Dammingh
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:2508
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 12-11-2020
CiteertitelJB 2021/21
SamenvattingOok onder grote werk- en tijdsdruk is de minister gehouden tot een zorgvuldige voorbereiding van het besluit.
Samenvatting (Bron)Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zijn aanvraag om toekenning van arrangement B in redelijkheid heeft mogen afwijzen. Dit betoog slaagt. Alvorens op de aanvraag te beslissen, had de minister zich moeten vergewissen van het door appellant beoogde doel van zijn aanvraag en hem om een toelichting moeten verzoeken over zijn - tegenstrijdige - antwoorden op het aanvraagformulier. Uit vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen en derhalve niet in stand kan blijven. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Opdracht nieuw te nemen besluit.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:2868
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-12-2020
CiteertitelJB 2021/22
SamenvattingOndanks verschillen in bewijsrecht tussen het bestuursrecht en het strafrecht bestaat er geen ruimte om af te wijken van het oordeel van de strafrechter.
Samenvatting (Bron)Intrekking en terugvordering. Het hof heeft appellante voor wat betreft de periode van 1 december 2007 tot 1 september 2014 vrijgesproken van het ten laste gelegde misdrijf dat zij in strijd met de haar bij artikel 17 van de PW opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten te melden dat zij met X een gezamenlijke huishouding voerde op het uitkeringsadres. Gelet op de motivering van de vrijspraak door het hof kan de Raad in dit geval niet, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat appellante in de strafzaak werd verweten en dus zonder in strijd te handelen met artikel 6, tweede lid, van het EVRM, tot een ander oordeel komen dan de strafrechter over de vraag of appellante in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met X heeft gevoerd. Het dagelijks bestuur heeft de besluitvorming mede gebaseerd op aanvullende gegevens, waarover het hof niet beschikte. Deze gegevens zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat voor 1 september 2014 sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad zal zich daarom bij dat oordeel aansluiten.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3016
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-12-2020
CiteertitelJB 2021/23
SamenvattingLegataris van X kan door de herziening en terugvordering van de WAO uitkering van X in haar vermogenspositie worden geraakt en is daarom rechtstreeks betrokken en dus belanghebbende bij het herzienings-en terugvorderingsbesluit.
Samenvatting (Bron)Appellante – die geen erfgenaam van [X.] is, maar legataris – wordt door de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van [X.] in haar vermogenspositie geraakt. Het belang van appellante is daarom rechtstreeks betrokken bij het besluit van 24 maart 2015, zodat zij belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb (vgl. de uitspraak van de Raad van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:669). Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat herziening en terugvordering van een WAO-uitkering niet kan plaatsvinden na het overlijden van de ontvanger van de uitkering. Belastend besluit. Bewijslast. Het Uwv is er met de gepresenteerde feiten niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [X.] in de in geding zijnde periode activiteiten heeft verricht die moeten worden aangemerkt als verrichte arbeid van economische betekenis. De aard en de omvang van deze activiteiten zijn niet vast komen te staan. Aan de bewijslast dat aannemelijk is gemaakt dat [X.] inkomen uit arbeid heeft genoten, is daarom niet voldaan. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, is gegrond en dit besluit dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering. De Raad gaat ervan uit dat een deugdelijke motivering niet meer gegeven kan worden. Daartoe is van belang dat niet aannemelijk is dat meer duidelijkheid over de aard en de omvang van de activiteiten van [X.] en of hij daarmee inkomsten uit arbeid heeft genoten, verkregen zal worden. Het strafrechtelijk onderzoek is nooit afgerond en [X.] is in 2013 overleden. Gelet hierop zal de Raad zelf voorziend het besluit van 24 maart 2015 herroepen. De redelijke termijn is met drie jaar en bijna één maand overschreden, waarvan 7/37 deel ten laste van het Uwv (€ 662,16) komt en 30/37 deel ten laste van de Staat (€ 2.837,84). Plus proceskosten.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3116
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-12-2020
CiteertitelJB 2021/24
SamenvattingBestuursrechter onbevoegd kennis te nemen van verzoek om schadevergoeding veroorzaakt door het niet uitvoeren van besluiten.
Samenvatting (Bron)Het college heeft bij besluit van 8 september 2016 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep tegen het bestreden besluit niet van rechtswege mede betrekking heeft op de besluiten van 24 maart 2017 en 4 juli 2016. De rechtbank heeft ten onrechte niet beslist op een verzoek om schadevergoeding. Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3025
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 09-12-2020
CiteertitelJB 2021/25
SamenvattingVan herroeping in de zin van art. 7:15 lid 2 Awb is slechts sprake indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg.
Samenvatting (Bron)Het Uwv is, gelet op hetgeen is overwogen, terecht uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Van een bijzondere omstandigheid om af te wijken van de door appellante zelf gemaakte fiscale keuze en de gegevens van de Belastingdienst, is niet gebleken. De hoger beroepsgronden tegen de berekening van de inkomsten uit arbeid kunnen dan ook niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4133) is de maatman degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid verrichtte. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat appellante zou zijn doorgegroeid naar de functie van omzettaker. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de genoemde opleidingen en werkzaamheden nieuwe bekwaamheden heeft verkregen, waarmee zij een andere functie is gaan uitoefenen met een loon op eenzelfde of hoger niveau dan het loon in de vroeger uitgeoefende functie van trainee. Daarbij heeft appellante de door haar verrichte werkzaamheden na haar uitval niet met concrete verifieerbare gegevens onderbouwd. Het hoger beroep van appellante in verband met de maatman kan dan ook niet slagen. Er is geen sprake van herroeping van het besluit van 5 juli 2016, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv de kosten die appellante in bezwaar heeft gemaakt moet vergoeden. Het incidentele hoger beroep van het Uwv slaagt. Aangevallen uitspraak 1 moet worden vernietigd, voor zover het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de kosten die appellante in bezwaar heeft gemaakt, door de rechtbank begroot op € 990,-. Aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3140
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 10-11-2020
CiteertitelJB 2021/26
SamenvattingSchriftelijke waarschuwing is geen besluit
Samenvatting (Bron)GLB; schriftelijke waarschuwing vanwege niet-naleving van een randvoorwaarde; geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Grondslag is niet artikel 99, tweede lid, van Vo 1306/2013, omdat waarschuwing is gegeven nadat de overtreding is hersteld. Geen reden om met een besluit gelijk te worden gesteld.
AnnotatorF.A. Pommer
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:814
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 24-11-2020
CiteertitelJB 2021/27
SamenvattingHet CBb volgt het oordeel van de ABRvS (5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818) over toelaatbaarheid van het inbrengen van nader bewijs na voltooiing van de bestuurlijke besluitvorming.
Samenvatting (Bron)Hoger beroep minister. Bestuurlijke boete. De minister verwijt de veehouder dat hij een varken heeft laten vervoeren, dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport. Het College is met de rechtbank van oordeel dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de veehouder de betreffende overtreding heeft gepleegd. De minister legt in hoger beroep een aanvullend rapport over. Het College volgt het oordeel van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1818) over de toelaatbaarheid van het inbrengen van nader bewijs na voltooiing van de bestuurlijke besluitvorming en concludeert dat het aanvullend rapport niet als bewijs kan worden betrokken bij deze zaak. Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, artikel 3, artikel 3, onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, § 1 en § 2, onder a, van de Transportverordening (EG 1/2005)).
AnnotatorC.L.G.F.H. Albers
UitspraakECLI:NL:CBB:2020:881
Artikel aanvragenVia Praktizijn