Nederlandse Jurisprudentie (NJ)

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie (NJ)
Datum 23-05-2021
Aflevering 20-21
RubriekEHRM
TitelEHRM 01-12-2020, 26374/18
CiteertitelNJ 2021/159
SamenvattingBegrip 'gerecht dat bij wet is ingesteld". Guðmundur Andri Ástráðsson/IJsland
AnnotatorB.E.P. Myjer
LinkVolledige tekst uitspraak (echr.coe.int)
UitspraakECLI:CE:ECHR:2020:1201
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHvJ EU
TitelHvJ EU 11-07-2019, C-502/18
CiteertitelNJ 2021/160
SamenvattingVervoersrecht. Luchtvaart. Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. Recht op compensatie. České aerolinie. Rechtstreeks aansluitende vluchten. Vlucht bestaande uit twee vluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen. Langdurige vertraging die is ontstaan bij de tweede vlucht, waarvan het begin- en eindpunt zich buiten de Europese Unie bevinden en die werd uitgevoerd door een in een derde land gevestigde vervoerder.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Negende kamer) van 11 juli 2019.#CS e.a. tegen Ceske aerolinie a.s.#Prejudiciele verwijzing - Vervoer - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikel 5, lid 1, onder c) - Artikel 7, lid 1 - Recht op compensatie - Rechtstreeks aansluitende vluchten - Vlucht bestaande uit twee vluchten uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen - Langdurige vertraging die is ontstaan bij de tweede vlucht, waarvan het begin- en eindpunt zich buiten de Europese Unie bevinden en die werd uitgevoerd door een in een derde land gevestigde vervoerder.#Zaak C-502/18.
AnnotatorC.M.D.S. Pavillon
LinkVolledige tekst annotatie (rug.nl)
UitspraakECLI:EU:C:2019:604
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHvJ EU
TitelHvJ EU 19-12-2019, C-390/18
CiteertitelNJ 2021/161
SamenvattingVerzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de onderzoeksrechter van de tribunal de grande instance de Paris. Beperking van het rije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij. Airbnb Ireland.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 december 2019.#Strafzaak tegen.#Verzoek van Juge d'instruction du tribunal de grande instance de Paris om een prejudici?le beslissing.#Prejudici?le verwijzing - Richtlijn 2000/31/EG - Diensten van de informatiemaatschappij - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten - In contact brengen van professionele of particuliere verhuurders die over te huur staande accommodatie beschikken, met personen die op zoek zijn naar dit soort accommodatie - Kwalificatie - Nationale regeling die de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar aan bepaalde beperkingen onderwerpt - Richtlijn 2000/31/EG - Artikel 3, lid 4, onder b), tweede streepje - Verplichting tot kennisgeving van maatregelen die het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij beperken - Geen kennisgeving - Tegenwerpbaarheid - Strafprocedure met civielepartijstelling.#Zaak C-390/18.
AnnotatorE.J. Dommering
LinkVolledige tekst annotatie (IvIR.nl)
UitspraakECLI:EU:C:2019:1112
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 19-02-2021
CiteertitelNJ 2021/162
SamenvattingWvggz. Tijdelijke verplichte zorg.
Samenvatting (Bron)Wvggz. Tijdelijke verplichte zorg. Art. 8:11 en 8:12 Wvggz. Wijziging zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz op de voet van art. 8:12 Wvggz. Klachten over wijzigingsmogelijkheid zorgmachtiging en beperking hiervan tot noodsituaties als bedoeld in art. 8:11 Wvggz.
AnnotatorJ. Legemaate
UitspraakECLI:NL:HR:2021:272
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 23-04-2021
CiteertitelNJ 2021/163
SamenvattingBeslagrecht. Derdenbeslag.
Samenvatting (Bron)Beslagrecht, procesrecht. Vervolg op HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1009. Derdenbeslag onder v.o.f. Vallen na beslaglegging gedane privé-opnames van vennoot onder het beslag? Uitleg v.o.f.-overeenkomst. Vloeien vorderingen van vennoot op de v.o.f. die leiden tot de betalingen rechtstreeks voort uit bestaande rechtsverhouding (art. 475 Rv)? Betekenis wilsrecht; verhouding tot HR 29 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4504 (Kredietruimte).
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:640
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 23-04-2021
CiteertitelNJ 2021/164
SamenvattingErfrecht.
Samenvatting (Bron)Erfrecht. Procesrecht. Verdeling nalatenschap. Art. 3:301 lid 2 BW en art. 433 Rv. Veroordeling tot medewerking aan levering registergoed met bepaling dat vonnis in de plaats treedt van een deel van de leveringsakte (art. 3:300 lid 2 BW). Hoger beroep niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Niet-ontvankelijkheid hoger beroep? Hoge Raad doet zelf de zaak af.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:647
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 23-04-2021
CiteertitelNJ 2021/165
SamenvattingVermogensrecht. Verjaring.
Samenvatting (Bron)Vermogensrecht. Nalatenschap. Afgifte legaat. Verjaring vordering tot afgifte? Art. 3:306 BW en art. 3:313 BW. Beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Art. 6:2 lid 2 BW. Uitzonderlijk geval? HR 28 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5635.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:649
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 23-04-2021
CiteertitelNJ 2021/166
SamenvattingProcesrecht. Zekerheidsstelling proceskosten.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Incident in cassatie tot zekerheidstelling voor de proceskosten (art. 414 Rv jo. art. 224 Rv). Zekerheidstelling ook voor onbetaald gebleven proceskosten uit een voorgaande instantie?
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:651
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 23-04-2021
CiteertitelNJ 2021/167
SamenvattingOntvankelijkheid cassatieberoep zekerheidsstelling.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen incidenteel arrest waarbij zekerheidstelling is bevolen m.b.t. uitvoerbaarheid bij voorraad van veroordeling in eerste aanleg. Geen toestemming tussentijds beroep gegeven. Betreft incidenteel arrest een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 401a lid 1 Rv? Verwijzing naar HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0731.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:644
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 30-04-2021
CiteertitelNJ 2021/168
SamenvattingOpzeggingsregeling distributieovereenkomst.
Samenvatting (Bron)Verbintenissenrecht. Opzegging van distributieovereenkomst tegen korte contractuele termijn, gevolgd door opzegging tegen langere contractuele termijn. Uitleg van contractuele opzeggingsregeling in het licht van Verordening (EG) 1400/2002 en rechtspraak van HvJEU. Belang bij conversie van ongeldige opzegging in geldige opzegging? Verwijzing naar schadestaatprocedure zonder vaststelling van grondslag voor aansprakelijkheid?
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:667
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 01-12-2020
CiteertitelNJ 2021/169
SamenvattingVormverzuimen.
Samenvatting (Bron)Vormverzuimen, art. 359a Sv. Politiegeweld tijdens insluiting verdachte. Medeplegen gekwalificeerde diefstal, art. 311.1 Sr. 1. Beoordelingskader vormverzuimen. 2. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM in vervolging. 3. Verweer strekkende tot strafvermindering. Ad 1. In aanvulling op ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en ECLI:NL:HR:2013:BY5321, waarin is uiteengezet wanneer sprake is van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen merkt HR n.a.v. CAG op dat HR geen aanleiding ziet substantiële wijzigingen aan te brengen in het beoordelingskader maar dat HR wel de precieze formulering van enkele maatstaven nuanceert of bijstelt. HR geeft nadere overwegingen over de beperking tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen verdachte en de toepassingsvoorwaarden voor de rechtsgevolgen van strafvermindering, bewijsuitsluiting respectievelijk n-o OM in de vervolging. Tot slot maakt HR enkele opmerkingen over de beoordeling van de feitelijke grondslag van verweren die strekken tot toepassing van art. 359a Sv. Ad 2. Aan de verwerping van het beroep op n-o OM heeft hof mede ten grondslag gelegd dat de handelwijze van de politie i.v.m. de insluiting van verdachte “buiten het toepassingsbereik van artikel 359a Sv” valt. V.zv. daarin als ’s hofs oordeel besloten ligt dat de door verdediging gestelde vormverzuimen niet zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen verdachte, is dat oordeel niet begrijpelijk. Namens verdachte is immers aangevoerd dat geweldhandelingen zijn verricht door opsporingsambtenaren bij de insluiting en volgden op aanhouding van verdachte t.z.v. het aan hem tlgd. feit. Tot cassatie behoeft dat niet te leiden, omdat onregelmatigheden in de wijze waarop verdachte is aangehouden en ingesloten op zichzelf niet meebrengen dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Dat geldt ook indien zich (tevens) onregelmatigheden hebben voorgedaan m.b.t. het onderzoek door politie en justitie naar de wijze van aanhouding en insluiting van verdachte. Dat betekent, gelet op wat is vooropgesteld, dat in zo’n geval n-o OM in beginsel niet in aanmerking komt als rechtsgevolg. ‘s Hofs overweging dat grieven van raadsman niet behandeling van zaak van verdachte betreffen maar enkel zijn gericht op fysieke behandeling van verdachte tijdens diens insluiting, draagt verwerping van verweer zelfstandig. Ad 3. ‘s Hofs verwerping van verweer dat strekt tot strafvermindering, is niet toereikend gemotiveerd, nu hof met enkele verwijzing naar onderbouwing van verweer, gerelateerde in p-v van politie over gedrag verdachte en ttz. in h.b. getoonde camerabeelden ten onrechte in het midden gelaten heeft of sprake was van onmenselijke behandeling ex art. 3 EVRM of enig ander vormverzuim. HR neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op wat is overwogen, voldoende ernstig nadeel van verdachte dat bijvoorbeeld is ontstaan door schending van lichamelijke integriteit bij toepassing van dwangmiddelen, grond kan bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Daarbij kan in voorkomende gevallen ook rekening worden gehouden met complicaties die het voeren van verdediging in relatie tot dergelijke verzuimen ernstig hebben bemoeilijkt. Volgt gedeeltelijke vernietiging (t.a.v. strafoplegging) en terugwijzing.
AnnotatorN. Jörg
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1889
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 01-12-2020
CiteertitelNJ 2021/170
SamenvattingBeoordelingskader vormverzuimen
Samenvatting (Bron)Vormverzuimen, art. 359a Sv. Omzeilen van uitleveringsprocedure door aanhouding in Venezuela en uitzetting door Venezolaanse autoriteiten. Medeplegen voorbereidingshandelingen invoer cocaïne, art. 10a.1 Opiumwet. 1. Beoordelingskader vormverzuimen. 2. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM in vervolging vanwege omzeilen van uitleveringsprocedure. 3. Beroep op niet-ontvankelijkheid OM in vervolging op grond van onvolledige, onjuiste, tegenstrijdige en te late informatieverstrekking door OM. Ad 1. In aanvulling op ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en ECLI:NL:HR:2013:BY5321, waarin is uiteengezet wanneer sprake is van een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in dat artikel genoemde rechtsgevolgen merkt HR op dat HR geen aanleiding ziet substantiële wijzigingen aan te brengen in het beoordelingskader maar dat HR wel de precieze formulering van enkele maatstaven nuanceert of bijstelt. HR geeft nadere overwegingen over de beperking tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen verdachte en de toepassingsvoorwaarden voor de rechtsgevolgen van strafvermindering, bewijsuitsluiting respectievelijk n-o OM in de vervolging. Tot slot maakt HR enkele opmerkingen over de beoordeling van de feitelijke grondslag van verweren die strekken tot toepassing van art. 359a Sv. Ad 2. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat aanhouding van verdachte in Venezuela en zijn uitzetting door Venezolaanse autoriteiten met de daarop volgende overbrenging naar Nederland, niet tot voorbereidend onderzoek a.b.i. art. 359a Sv kunnen worden gerekend. Dat oordeel is juist. Verwerping van verweer dat OM n-o is in vervolging van verdachte vanwege “het omzeilen van de uitleveringsprocedure” door aanhouding van verdachte in Venezuela, gevolgd door zijn uitzetting door Venezolaanse autoriteiten, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ad 3. Hof heeft overwogen dat sprake is geweest van vormverzuimen in de zin van art. 359a Sv in de vorm van onvolledige, onjuiste, tegenstrijdige en te late informatieverstrekking door OM maar dat vormverzuimen zijn hersteld en procedure als geheel als eerlijk moet worden beoordeeld. ‘s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat er geen grond is voor n-o verklaren van OM maar dat gebrekkige informatievoorziening en daardoor veroorzaakte lange duur van de procedure wel reden zijn straf te matigen, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
AnnotatorN. Jörg
UitspraakECLI:NL:HR:2020:1890
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 09-02-2021
CiteertitelNJ 2021/171
SamenvattingBedreiging met zware mishandeling. Coronaspugen.
Samenvatting (Bron)Bedreiging met zware mishandeling door te spugen in de richting van vier verbalisanten, art. 285 Sr. 1. Konden gedragingen van verdachte bij verbalisanten in redelijkheid vrees doen ontstaan dat zij door besmetting met coronavirus zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen? 2. Bewijsklacht opzet. HR ad 1 en 2: HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2005:AT3659 en ECLI:NL:HR:1984:AC8252 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Hof heeft geoordeeld dat bij verbalisanten in redelijkheid vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat coronavirus Nederland t.t.v. bewezenverklaarde al wekenlang in zijn greep had terwijl op dat moment nog veel onzekerheden waren over aard en verspreiding daarvan. Hof heeft verder geoordeeld dat verdachte, gelet op zijn voor het bewijs gebruikte verklaring inhoudende dat hij wist van ernst van coronavirus en mogelijkheid dat dit zich via speeksel door de lucht verspreidt, en dat hij het vaak met zijn moeder over corona heeft gehad, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij verbalisanten in redelijkheid die vrees kon ontstaan. Deze oordelen getuigen niet van onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
AnnotatorP.A.M. Mevis
UitspraakECLI:NL:HR:2021:190
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 16-03-2021
CiteertitelNJ 2021/172
SamenvattingWrakingsverzoek.
Samenvatting (Bron)Beoordeling wrakingsverzoeken in strafzaken. Feitelijk leiding geven aan oplichting (art. 326.1 Sr), bedrieglijke bankbreuk (art. 341 Sr) en valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd en medeplegen gewoontewitwassen (art. 420ter.1 Sr). Herhaald wrakingsverzoek van leden hof, nadat wrakingskamer eerder verzoek heeft afgewezen. Beslissing hof om ttz. in h.b. gedaan verzoek tot wraking buiten behandeling te laten en niet in handen te stellen van wrakingskamer. Art. 512, 513 en 515 Sv. HR wijdt voorafgaande beschouwingen aan wraking in strafzaken, bijzondere gevallen waarin strafrechter wrakingsverzoek buiten behandeling kan laten en mogelijkheden daartegen op te komen. Raadsman heeft namens verdachte op tz. van 15-5-2019 tegen leden van hof die met behandeling van zaak belast zijn, wrakingsverzoek gedaan. Op 11-10-2018 was ook al verzoek tot wraking van diezelfde leden van hof gedaan. Wrakingskamer heeft dat eerdere verzoek afgewezen. Hof heeft verzoek van 15-5-2019 onder verwijzing naar art.513.4 Sv niet in behandeling genomen, omdat “verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich allemaal hebben voorgedaan voor 11-10-2018”. Hetgeen namens verdachte i.v.m. verzoek is aangevoerd heeft hof kennelijk aangemerkt als f&o die al voor eerder wrakingsverzoek aan verdachte bekend waren, in welk geval verzoek (gelet op voorafgaande beschouwingen) buiten behandeling kon worden gelaten en dus niet aan wrakingskamer behoefde te worden voorgelegd. Oordeel is echter niet z.m. begrijpelijk, gelet op hiervoor aangegeven terughoudendheid (t.a.v. toepassing geven aan bevoegdheid wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen) en in aanmerking genomen verhandelde ttz. waaronder de door hof niet voldoende kenbaar in zijn overwegingen betrokken omstandigheid dat door raadsman is aangevoerd dat verzoek op andere gronden berustte dan eerder wrakingsverzoek. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met ECLI:NL:HR:2020:1801 en ECLI:NL:HR:2020:2039.
AnnotatorT. Kooijmans
UitspraakECLI:NL:HR:2021:370
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 20-04-2021
CiteertitelNJ 2021/173
SamenvattingGetuigenverzoeken. Na arrest EHRM inzake Keskin.
Samenvatting (Bron)Post-Keskin zaak. Mishandeling van fietsenmaker, art. 300.1 Sr. 1. HR gaat in op uitspraak van EHRM in zaak Keskin tegen Nederland (nr. 2205/16) en betekenis van die uitspraak voor beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door Nederlandse strafrechter en voor gebruik van verklaringen van getuigen voor bewijs in gevallen waarin verdediging niet behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ondervragingsrecht uit te oefenen. 2. Afwijzing van ttz. in h.b. gedaan getuigenverzoek (aangever en ander). Ad 1. HR bespreekt zijn eerdere rechtspraak (HR:2014:1496 en HR:2017:1015), uitspraak van EHRM in zaak Keskin en enkele uitgangspunten van Nederlands stelsel m.b.t. oproepen en horen van getuigen. Vervolgens zet HR uiteen dat uitspraak van EHRM in zaak Keskin aanleiding geeft tot bijstellen van eisen die in eerdere rechtspraak door HR zijn geformuleerd over onderbouwing van verzoeken van verdediging tot oproepen en horen van getuigen. Ten slotte maakt HR enkele opmerkingen over bieden van gelegenheid voor uitoefening van ondervragingsrecht en beoordeling van ‘overall fairness’ van procedure. Uitspraak van EHRM heeft tot gevolg dat in gevallen waarin getuige een verklaring met belastende strekking heeft afgelegd, het belang bij oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. In die gevallen zal indringender dan voorheen vraag onder ogen moeten worden gezien of ondervragingsgelegenheid kan en moet worden gerealiseerd. Daarnaast onderstreept uitspraak van EHRM het belang dat rechter, alvorens bewezenverklaring wordt aangenomen mede o.g.v. verklaring van niet-ondervraagde getuige, nagaat of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Uit uitspraak van EHRM volgt echter niet dat ondervragingsrecht met zich brengt dat verzoek van verdediging tot horen van getuige die verklaring met belastende strekking heeft afgelegd, steeds voor toewijzing in aanmerking komt, ongeacht desbetreffende factoren en gewicht van die verklaring in het licht van overige resultaten van strafvorderlijk onderzoek. Ad 2. Hof heeft verzoek tot horen van A en B als getuigen afgewezen omdat, gelet op onderbouwing van dat verzoek en tijdsverloop sinds pleegdatum van tlgd. feit, horen van deze getuigen niet noodzakelijk is. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, omdat aan dat verzoek ten grondslag is gelegd dat strekking van eerder door A en B afgelegde en in dossier gevoegde verklaringen belastend is voor verdachte en dat verdachte de juistheid van de waarneming van tlgd. gedraging van verdachte door die getuigen (om meerdere redenen) betwist. HR neemt hierbij in aanmerking dat hof bewezenverklaring heeft aangenomen o.g.v. uitsluitend door verdachte betwiste verklaringen van A en B zonder dat verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl hof geen blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces. Volgt vernietiging en terugwijzing.
AnnotatorJ.M. Reijntjes
LinkVolledige tekst verwante uitspraak (echr.coe.int)
UitspraakECLI:NL:HR:2021:576
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelHoge Raad 20-04-2021
CiteertitelNJ 2021/174
SamenvattingBloedafname niet binnen juiste tijdsbestek.
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. rijden onder invloed van cannabis, art. 8.5 WVW 1994. Onderzoek a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 niet uitgevoerd binnen vereiste anderhalf uur maar na 1 uur en 30 minuten. Behoort art. 12.3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer tot stelsel van strikte waarborgen? Van ‘een onderzoek’ a.b.i. art. 8.5 WVW 1994 is slechts sprake indien waarborgen zijn nageleefd waarmee wetgever dat onderzoek met het oog op betrouwbaarheid van resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR:2020:1684). Aan de in art. 12.3 Besluit opgenomen termijnstelling (anderhalf uur) ligt blijkens toelichting daarop in de kern ten grondslag dat door tijdsverloop de concentratie van de in art. 2 Besluit aangewezen stoffen in het bloed vermindert, waardoor langer durend tijdsverloop ertoe kan leiden dat de in het afgenomen bloed gemeten concentratie onder toegestane grenswaarde komt. Daarmee wordt “risico steeds groter (...) dat bestuurder t.a.v. wie o.b.v. speekselonderzoek of onderzoek van psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties een verdenking van drugsgebruik is gerezen, n.a.v. bloedonderzoek vrijuit gaat”. Dat betekent echter niet dat onderzoek waarbij eerst na verstrijken van tijdsbestek van anderhalf uur bloed is afgenomen, geen betrouwbaar resultaat geeft van de(voor bewezenverklaring beslissende) op dat moment in afgenomen bloed aanwezige concentratie van die stoffen. Daaruit volgt dat voorschrift niet rechtstreeks in verband staat met juistheid en betrouwbaarheid van resultaten van verricht onderzoek. ‘s Hofs oordeel hof dat, nu verrichte bloedafname niet binnen het in art. 12.3 BADG genoemde tijdsbestek is verricht, geen sprake is geweest van ‘een onderzoek’ ex art. 8.5 WVW 1994 en dat daarom verdachte van het hem tlgd. moet worden vrijgesproken, is gelet op het voorgaande niet juist. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:619
Artikel aanvragenVia Praktizijn