Rubriek | Hof van Justitie EU |
---|---|
Titel | HvJ EU 20-05-2021, C-120/19 |
Citeertitel | JB 2021/154 |
Samenvatting | Formele rechtskracht van te handhaven besluit, Evidentiecriterium, Rechtszekerheid, Doeltreffendheidsbeginsel vereist dat beroep op evidentiecriterium niet louter fictief is. |
Samenvatting (Bron) | Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 mei 2021.#X tegen College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend en Tamoil Nederland BV.#Prejudici?le verwijzing - Vervoer van gevaarlijke goederen over land - Richtlijn 2008/68/EG - Artikel 5, lid 1 - Begrip ,constructievoorschrift' - Verbod om strengere constructievoorschriften vast te stellen - Autoriteit van een lidstaat die een tankstation verplicht om zich slechts van vloeibaar petroleumgas (lpg) te laten bevoorraden door tankwagens die zijn voorzien van een bijzondere, hittewerende bekleding die niet is voorgeschreven door de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) - Onrechtmatigheid - Besluit waartegen een categorie rechtzoekenden niet in rechte kan opkomen - Strikt afgebakende mogelijkheid om te verkrijgen dat een dergelijk besluit nietig wordt verklaard in geval van kennelijke strijdigheid met het Unierecht - Rechtzekerheidsbeginsel - Doeltreffendheidsbeginsel.#Zaak C-120/19. |
Annotator | L.J.M. Timmermans |
Uitspraak | ECLI:EU:C:2021:398 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Hoge Raad |
---|---|
Titel | Hoge Raad 04-06-2021 |
Citeertitel | JB 2021/155 |
Samenvatting | Prejudiciële beslissing, Formele rechtskracht handhavingsbesluiten opgelegd aan curator, Reikwijdte formele rechtskracht beperkt tot geldigheid besluit, Boedelschuld. |
Samenvatting (Bron) | Prejudiciële procedure (art. 392 Rv). Faillissementsrecht. Zijn schulden die voortvloeien uit bestuursrechtelijke lasten die aan de curator zijn opgelegd wegens de niet-naleving van milieuwetgeving, aan te merken als boedelschulden, verifieerbare concurrente faillissementsschulden of niet-verifieerbare faillissementsschulden? Rechtspraak ABRvS; curator aangewezen als ‘overtreder’ in bestuursrechtelijke zin; formele rechtskracht? |
Annotator | L.J.M. Timmermans |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2021:833 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 18-06-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/156 |
Samenvatting | Uitspraak zonder belanghebbende te horen op zitting, Kennelijk ongegrond beroep, Geen strijd met EU-recht, Beperking rechten verdediging gerechtvaardigd. |
Samenvatting (Bron) | Procesrecht; art. 8:54 en art. 8:55 Awb; art. 47 Handvest en art. 6 EVRM; mogelijkheid voor de bestuursrechter om uitspraak te doen zonder de belanghebbende op een zitting te horen; effectieve rechterlijke bescherming van de rechten van verdediging. |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2021:966 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Hoge Raad 16-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/157 |
Samenvatting | Omvang geding, Bepalingen van openbare orde, Bepalingen over tijdigheid bezwaar-en beroep, Termijnoverschrijding bij voorgaande instantie niet ambtshalve toetsen. |
Samenvatting (Bron) | Beoordeling tijdigheid ingediend rechtsmiddel; art. 6:7 t/m 6:9 Awb; ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren wegens termijnoverschrijding bij voorgaande instantie. |
Annotator | C.L.G.F.H. Albers |
Uitspraak | ECLI:NL:HR:2021:1153 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Raad van State |
---|---|
Titel | Raad van State 09-06-2021 |
Citeertitel | JB 2021/158 |
Samenvatting | Last onder dwangsom, Invordering verbeurde dwangsommen, Vertrouwensbeginsel. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland aan de maatschap een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat zij de baggerwerkzaamheden aan de Oostbroekwetering ter hoogte van haar perceel dient te gedogen. De maatschap exploiteert een melkveehouderij op het perceel aan de [locatie] te Zoeterwoude. Het perceel van de maatschap grenst aan de Oostbroekwetering, een hoofdwatergang in de Oostbroekpolder. Het college heeft toegelicht dat eens in de zoveel tijd de primaire watergangen worden gebaggerd. Baggeren verbetert de doorstroming en beperkt daarmee de kans op wateroverlast. In 2017 heeft het college aan de maatschap medegedeeld dat het voornemens is te baggeren in de Oostbroekwetering en in verband met de baggerwerkzaamheden gebruik moet worden gemaakt van het perceel. Het college heeft de maatschap meermalen verzocht hieraan medewerking te verlenen. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1223 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 30-06-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/159 |
Samenvatting | Last onder dwangsom, Invordering, Bijzondere omstandigheid, Evident onmogelijke uitvoering. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 21 maart 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland een dwangsom van € 10.000,00 bij [appellant] ingevorderd. [appellant] heeft op 11 februari 2015 op zijn perceel nabij [locatie] te Beltrum, een esrand, bestaande uit 15 bomen en een struikrand gekapt. Omdat [appellant] dit zonder vergunning heeft gedaan, heeft het college hem bij besluit van 22 april 2015 onder oplegging van een dwangsom gelast een herplant uit te voeren. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het college [appellant] opnieuw een herplantplicht opgelegd. Daarbij is bepaald dat een dwangsom van € 10.000,00 wordt verbeurd indien de herplant na 1 december 2017 niet is uitgevoerd. Nadien is deze termijn verlengd tot 1 december 2018. De herplantplicht omvat 14 zomereiken met een diameter van ongeveer 30 cm (omtrek ongeveer 1m) en een es met een omtrek van 60 tot 70 cm op de oorspronkelijke locatie. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1405 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 30-06-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/160 |
Samenvatting | Inbeslagname hond, Last onder bestuursdwang, Uitvoering last, Feitelijk handelen, Besluitonderdeel, Bevoegde rechter. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de burgemeester van Emmen besloten tot inbeslagname van Cyra, de hond van [appellant sub 1]. Na een aantal (bijt)incidenten heeft de burgemeester hond Cyra, waarvan [appellant sub 1] eigenaar is, bij besluit van 9 april 2019 gevaarlijk verklaard en een aanlijn- en muilkorfgebod voor de hond opgelegd. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt. In dit besluit is opgenomen dat de burgemeester zal overgaan tot het treffen van nadere maatregelen als zich opnieuw bijtincidenten voordoen, zoals het uitvaardigen van een last onder dwangsom of het in beslag nemen van de hond, gecombineerd met het opleggen van een gedragstest. Op 6 augustus 2019 heeft een incident plaatsgevonden, waarbij Cyra betrokken was. Cyra bevond zich niet aangelijnd en zonder muilkorf op straat en is op een andere hond afgerend, waarop deze andere hond Cyra heeft gebeten. Op 13 augustus 2019 heeft de burgemeester Cyra in beslag genomen op grond van de artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1389 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 07-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/161 |
Samenvatting | Sluiting bedrijfspandpand, Verwijt van heling, Onschuldpresumptie. |
Samenvatting (Bron) | Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2018 heeft de burgemeester van Rotterdam de sluiting van het bedrijfspand op het adres Breevaartstraat 29 te Rotterdam bevolen voor een periode van zes maanden en dat pand aangewezen als vergunningsplichtig in de zin van artikel 2:36, tweede en derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012. Riksha drijft een onderneming die zich bezighoudt met de reparatie van en handel in auto's en auto-onderdelen. De onderneming is gevestigd in een pand op het adres Breevaartstraat 29 in Rotterdam. [persoon] was ten tijde van de besluiten van de burgemeester middellijk bestuurder van Riksha. Op 15 december 2017 heeft een integrale controle plaatsgevonden in het pand. Op 29 januari 2018 heeft de politie hierover een rapportage uitgebracht aan de burgemeester. Volgens de rapportage zijn bij de controle vier autoportieren aangetroffen die afkomstig zijn van een gestolen auto. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1465 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 14-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/162 |
Samenvatting | Natuurvergunningsbesluit, Ter inzage leggen ontwerpbesluit, Implementatie Habitatrichtlijn, Inspraakverplichting, Verdrag van Aarhus, Rechtstreekse werking, Unietrouw. |
Samenvatting (Bron) | In het besluit van 22 december 2015, kenmerk 2015/0400038, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend aan [vergunninghouder] in [plaats]. [vergunninghouder] exploiteert een varkenshouderij aan de [locatie] in [plaats]. Het is voornemens om de vleesvarkenshouderij te wijzigen in een zeugenhouderij. Daarvoor worden de bestaande stallen gesloopt en nieuwe stallen gebouwd. Het college heeft op 22 december 2015 een natuurvergunning verleend voor het inwerking hebben van de zeugenhouderij. De vergunning is verleend voor het houden van 640 kraamzeugen, 2363 guste en dragende zeugen, 4 dekberen en 432 opfokzeugen, met een totale emissie van 2518,41 kg NH3/jr. Het college heeft de vergunning verleend, omdat de depositie van de aangevraagde bedrijfssituatie niet toeneemt ten opzichte van de depositie in de referentiesituatie. |
Annotator | H.C.F.J.A. de Waele |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1507 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 28-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/163 |
Samenvatting | Aanvraag, Bevoegdheid, Bezwaar, Herziening, Prorogatie. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 11 november 2019 heeft de raad van de gemeente Opsterland de aanvraag van [appellanten] om een bestemmingsplan vast te stellen voor de wijziging van de bestemming van een deel van het perceel [locatie A] te Nij Beets afgewezen. Op 4 december 2017 heeft [appellant B] bij het college van burgemeester en wethouders van Opsterland een verzoek ingediend tot, onder meer, de wijziging van de bestemming van een deel van het perceel. Dit perceel is in eigendom bij [eigenaars]. Het college heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 30 januari 2018. In de uitspraak van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2740, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college niet bevoegd is dit besluit te nemen. Op 21 augustus 2019 hebben [appellanten] de raad verzocht de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" op het perceel te wijzigen in de bestemming "Natuur". Bij besluit van 11 november 2019 heeft de raad dit verzoek afgewezen. |
Annotator | L.M. Koenraad , G.J. Stoepker |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1697 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Raad van State |
---|---|
Titel | Raad van State 28-07-2021 |
Citeertitel | JB 2021/164 |
Samenvatting | Verbod van vooringenomenheid, Zorgplicht van het bestuursorgaan. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluit van 22 februari 2018, gewijzigd bij besluit van 28 maart 2018, heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere aan de rechtsvoorganger van [vergunninghouder] een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een vitaliteitshotel op de locatie Schelpweg 8, aangevuld met percelen aan de Beatrixstraat en Weverijstraat 9-13, in Domburg. [vergunninghouder] wenst een vitaliteitshotel te realiseren op de locatie Schelpweg 8 in Domburg. Het betreft het perceel van een voormalige KPN-telefooncentrale, aangevuld met percelen aan de Beatrixstraat en Weverijstraat 9-13. De locatie van het bouwplan grenst aan de noordzijde aan de Beatrixstraat, de oostzijde aan de Weverijstraat, de zuidzijde aan de Schelpweg en de westzijde aan een park. Het hotel omvat 33 hotelsuites van ongeveer 100 m2 en 6 minisuites van ongeveer 35-65 m2. De hotelsuites zijn voorzien op de begane grond aan de zijde van de Beatrixstraat en de Weverijstraat. |
Annotator | M.H.W.C.M. Theunisse |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1682 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Raad van State 29-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/165 |
Samenvatting | Hoger beroep vreemdelingenzaken, Nadere zitting, Reactietermijn arrest EHRM. |
Samenvatting (Bron) | Bij besluiten van 5 april 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen. |
Uitspraak | ECLI:NL:RVS:2021:1710 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | Centrale Raad van Beroep |
---|---|
Titel | Centrale Raad van Beroep 15-06-2021 |
Citeertitel | JB 2021/166 |
Samenvatting | Besluit, Bestuurlijk rechtsoordeel, Niet onevenredig bezwarend om daadwerkelijk besluit af te wachten. |
Samenvatting (Bron) | Ontvankelijkheid bezwaar. Brief met mededeling over te lang verblijf in buitenland is geen besluit. Mededeling over gevolgen van te lang verblijf in buitenland is een bestuurlijk rechtsoordeel. In dit geval is het bestuurlijk rechtsoordeel niet op een lijn te stellen met een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Het college heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de brief ongegrond is verklaard, vernietigen en het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk verklaren. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1421 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 22-06-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/167 |
Samenvatting | Terugvordering, Boete, Dringende reden, Zelf voorzien in hoger beroep. |
Samenvatting (Bron) | Dringende reden om af te zien van terugvordering en boete. Met de overgelegde stukken van de wijkcoach, de arts Maatschappij & Gezondheid en de huisarts heeft appellant, mede gelet op de brief van de huisarts en praktijkondersteuners GGZ, aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van dringende redenen. In de voortdurende psychische problematiek van appellante en de omstandigheid dat de klachten zelfs zijn verergerd, ziet de Raad aanleiding om de zaak definitief te beslechten, in die zin dat geheel van de terugvordering en van het opleggen van een boete wordt afgezien. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1475 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 08-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/168 |
Samenvatting | Omvang geding, Goede procesorde, Prijsgegeven beroepsgrond. |
Samenvatting (Bron) | Omvang geding. In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank is expliciet vermeld dat appellante de herziening van de WIA-uitkering en de terugvordering niet bestrijdt, behalve voor zover het gaat om de aanwezigheid van dringende redenen die het Uwv aanleiding hadden moeten geven om van terugvordering af te zien. Appellante heeft daarmee de omvang van het geding uitdrukkelijk en welbewust beperkt tot het al dan niet aanwezig zijn van dringende redenen om van terugvordering af te zien en de boete. Geen dringende redenen om af te zien van de terugvordering van de WIA-uitkering en de toeslag. Van het ontbreken van enige mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de schending van de inlichtingenplicht is niet gebleken. De opgelegde boete van € 40,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellante gebleken omstandigheden. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1677 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 21-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/169 |
Samenvatting | Ongerechtvaardigd onderscheid door regelgever, Aanspraak op studiefinanciering. |
Samenvatting (Bron) | De groep vreemdelingen die verkeert in de situatie dat de medische behandeling een permanent karakter blijkt te hebben had, zoals uit 4.7 volgt, aanvankelijk een aanspraak op studiefinanciering. Er is geen enkel aanknopingspunt dat het een bewuste keuze van regelgever is geweest om vreemdelingen die in een dergelijke situatie verkeren na inwerkingtreding van de Vw 2000 voortaan anders te behandelen en aan hen derhalve voortaan welbewust een aanspraak op studiefinanciering te onthouden. Het moet ervoor worden gehouden dat de regelgever verzuimd heeft deze groep na inwerkingtreding van de Vw 2000 onder de uitzonderingen te laten vallen. Tegen deze achtergrond bezien heeft de regelgever, door niet (ook) aan de verblijfsvergunning die is verleend onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden verband houdend met de beperking medische behandeling een aanspraak op studiefinanciering te verbinden, een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt binnen de groep vreemdelingen die een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair hebben. Het gemaakte onderscheid is dan ook in strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, en met artikel 14 van het EVRM in combinatie met artikel 2 van het EP. Nu betrokkene een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid heeft bij haar broer aan wie ten tijde van belang een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden verband houdend met de eerdere beperking medische behandeling, is, gelet op wat onder 4.8 is overwogen, aan betrokkene ten onrechte op grond van de verblijfsstatus van haar broer een aanspraak op studiefinanciering onthouden. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met (enige) verbetering en aanvulling van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt. Betrokkene heeft dus, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, vanaf 1 februari 2018 recht op studiefinanciering. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1845 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 21-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/170 |
Samenvatting | Geen ambtshalve toetsing door bestuursrechter tijdigheid bezwaarschrift, Te laat bezwaar. |
Samenvatting (Bron) | Met zijn uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, is de Raad teruggekomen van zijn vaste rechtspraak tot dan toe, waaruit volgde dat de bestuursrechter gehouden is te beoordelen of een bezwaarschrift tijdig (of verschoonbaar te laat) is ingediend en in verband daarmee terecht door het bestuursorgaan ontvankelijk is geacht. Gelet op de genoemde uitspraak moet inmiddels tot het oordeel worden gekomen dat de rechtbank daarmee, bij de huidige stand van het recht, buiten de omvang van het geding is getreden en dat zij het bezwaar niet alsnog niet-ontvankelijk had mogen verklaren. Het subisidaire betoog van appellant behoeft daarom geen bespreking. De Raad stelt voorop dat, anders dan appellant heeft betoogd, met de op Mijn DUO geplaatste berichten waarbij de studiefinanciering van appellant is herzien, onmiskenbaar rechtsgevolg is beoogd. Niet alleen bevatten de berichten de mededeling dat het recht op studiefinanciering is gewijzigd, maar ook de verlaging van de toegekende bedragen ten opzichte van de aanvankelijke toekenning is daarin opgenomen. Dat betekent dat deze berichten moeten worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Awb. Dat het bedrag dat als gevolg van de herziening wordt teruggevorderd in een ander besluit is neergelegd, doet hieraan niets af. Omdat een herziening als hier aan de orde een belastend besluit is, moet de minister aannemelijk maken dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in artikel 1.5 van de Wsf 2000 voor toekenning van een uitwonendenbeurs zijn opgenomen. Met de onderzoeksbevindingen heeft de minister aan die bewijslast voldaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de controleurs op de kamer die als de kamer van appellant is getoond in het geheel geen tot hem te herleiden spullen hebben aangetroffen. De door appellant gegeven verklaring is niet geloofwaardig.1 De minister behoefde, anders dan door appellant is gesteld, geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen (in de buurt en/of op het ouderlijk adres). Het huisbezoek had immers voldoende informatie opgeleverd en de resultaten waren ook voldoende als grondslag voor de herziening.2 Dit betekent dat het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de herziening, ongegrond moet worden verklaard. |
Annotator | Redactionele aantekening |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1846 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 27-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/171 |
Samenvatting | Onschuldpresumptie, Voorwaardelijk sepot, Schending inlichtingenplicht. |
Samenvatting (Bron) | Intrekken en terugvorderen bijstand. Geen melding gemaakt van exploitatie hennepkwekerij. Beroep op onschuldpresumptie faalt. Voorwaardelijk sepot. Appellante heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van de hennepkwekerij in haar woning. Zij is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en ook niet dat zij geen inkomsten daaruit heeft ontvangen. Voor de stelling dat appellante door haar ex-partner werd bedreigd heeft zij geen enkele onderbouwing gegeven. Besluit tot intrekken bijstand houdt stand zonder twijfel te roepen over de juistheid van de gronden van het voorwaardelijk sepot in de strafzaak. Een voorwaardelijk sepot kan niet gelijk gesteld worden met een vrijspraak of een sepot vanwege gebrek aan bewijs. Het sepot zag op medeplichtigheid aan het opzettelijk telen van hennep terwijl bij het bij de intrekking en terugvordering van bijstand gaat om de schending van de inlichtingenverplichting over op geld waardeerbare werkzaamheden. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1852 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 03-08-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/172 |
Samenvatting | Brummenleer, Incidenteel hoger beroep, Niet verstrekte rekeningafschriften creditcard, Nieuwe feiten en omstandigheden. |
Samenvatting (Bron) | Intrekken en terugvorderen. Niet verstrekte rekeningafschriften van creditcard. Brummenleer. Oordeel rechtbank over grondslag eerder besluit. Nieuwe grondslag. Rekeningafschriften van de creditcard van appellante, informatie over de afwikkeling van de nalatenschap en over het fokken en verkopen van puppy’s zijn voor de bijstand relevant. Tijdens de procedure heeft appellant niet alle rekeningafschriften van de creditcard overgelegd waardoor het recht over de betreffende periode niet is vast te stellen. Partijen zijn gebonden aan de onvoorwaardelijke en uitdrukkelijke verwerping van beroepsgronden door de bestuursrechter. Deze zogenoemde Brummenleer is ook van toepassing indien het bestuur nalaat op te komen tegen een door de rechter expliciet en zonder voorbehoud gegeven oordeel over de grondslag van het besluit. Nieuw gebleken feiten of omstandigheden kunnen wel een hernieuwde beoordeling door de bestuursrechter rechtvaardigen. De rechtbank heeft in dit geval de intrekking en terugvordering niet in stand gelaten op de grond dat het college de middelen uit de erfenis niet juist in aanmerking heeft genomen. De grondslag van het besluit in deze procedure is echter ook gelegen in de schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van het niet verstrekken van rekeningafschriften van de creditcard. Deze feiten lagen niet ten grondslag aan het besluit waarover de rechtbank heeft geoordeeld en waren ook later pas aan het college gebleken. Dat de uitspraak van de rechtbank rechtskracht heeft gekregen staat dan ook niet in de weg aan de onderhavige besluitvorming van het college. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1938 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 05-08-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/173 |
Samenvatting | Vijfde verzoek om herziening, Geen nieuwe feiten of omstandigheden, Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. |
Samenvatting (Bron) | Afwijzing - vijfde - verzoek om herziening. Geen sprake van feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De Raad spreekt, in dit geding ten overvloede, als zijn oordeel uit dat het doen van een vijfde verzoek om herziening in een geval als het onderhavige, grenst aan kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. De Raad adviseert verzoeker om zich neer te leggen bij de uitspraak van 4 april 2013 en een zesde verzoek achterwege te laten. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:1994 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | Centrale Raad van Beroep 12-08-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/174 |
Samenvatting | Bevoegdheidsgebrek, Mandaat, Bekrachtiging onbevoegd genomen besluit, Bevoegdheidsgebrek gepasseerd. |
Samenvatting (Bron) | Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat de DJZ niet bevoegd was om het besluit op bezwaar te nemen. Ter zitting van de Raad is toegelicht dat het college het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen. Met de bekrachtiging van dit besluit heeft het college het bevoegdheidsgebrek in hoger beroep alsnog hersteld (vergelijk de uitspraak van 30 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:212). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Appellant stelt dat hij niet wist dat hij de businesskaart niet voor woon/werkverkeer mocht gebruiken. Het betoog van appellant wordt niet gevolgd. Appellant heeft door het meermaals ongeoorloofd gebruikmaken van de businesskaart gehandeld in strijd met de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente [gemeente] en de NRGA en zich daarmee schuldig gemaakt aan (ernstig) plichtsverzuim. Het college was bevoegd hem een disciplinaire straf op te leggen. Appellant heeft betoogd dat de opgelegde straf onevenredig is. Dit betoog slaagt niet. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van de gronden. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. |
Uitspraak | ECLI:NL:CRVB:2021:2060 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Rubriek | College van Beroep voor het bedrijfsleven |
---|---|
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 06-07-2021 |
Citeertitel | JB 2021/175 |
Samenvatting | Verzoek om herziening, Wijziging van het recht, Finale geschilbeslechting, Evenredigheidsbeginsel. |
Samenvatting (Bron) | Appellante heeft een verzoek gedaan aan verweerder om terug te komen op onder meer het verlagen van haar fosfaatrecht. Dit verzoek heeft zij niet onredelijk laat ingediend. Verweerder heeft het verzoek afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Wel in geschil is of zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Het College benadrukt in deze zaak dat, nu het College in eerdere uitspraken artikel 3 van de Beleidsregel fosfaatrechten jongvee buiten toepassing heeft verklaard, dit artikel vanwege strijdigheid met de wet geen rechtsgeldigheid toekomt. Als gevolg hiervan doet zich een (relevante) wijziging van het recht voor en kan de motivering in het bestreden besluit geen stand houden. Wat betreft de finale geschilbeslechting stelt het College vast dat de weigering van verweerder om op terug te komen, in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De door verweerder ingeroepen belangen om (toch) niet terug te komen, namelijk die van rechtszekerheid en doelmatig bestuur, wegen onvoldoende op tegen de belangen van appellante. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij het verzoek om terug te komen niet is ingewilligd. |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2021:707 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 27-07-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/176 |
Samenvatting | Boetes, Verdedigingsbeginsel, Willekeurverbod. |
Samenvatting (Bron) | De boete wegens overtreding van artikel 7 Meststoffenwet over het kalenderjaar 2013 wordt vernietigd gelet op de uitspraken van het College van 18 december 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:652, 653 en 654). De boete wegens overtreding van artikel 7 Meststoffenwet over het kalenderjaar 2014 wordt vernietigd wegens strijd met het willekeurverbod. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2021:780 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 17-08-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/177 |
Samenvatting | Nieuw besluit ter vervanging van vernietigd besluit, Ontvankelijkheid. |
Samenvatting (Bron) | Als van een geding bij de rechter in hoger beroep van rechtswege deel uitmaakt een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en tegen dat besluit beroep wordt ingesteld door een entiteit die geen partij is bij het geding in hoger beroep, is de rechter in hoger beroep (ook) bevoegd om kennis te nemen van dat beroep. Een beroep tegen een besluit tot intrekking, vervanging of wijziging van een besluit is niet-ontvankelijk als de indiener van het beroep door het latere besluit niet in een nadeliger positie als gebracht dan door het eerdere besluit of als geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de indiener van het beroep anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit. Wetsbepalingen: artikel 6:13, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2021:834 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
Titel | College van Beroep voor het bedrijfsleven 31-08-2021 |
---|---|
Citeertitel | JB 2021/178 |
Samenvatting | Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL), Referentieperiode, Uitleg ‘start van de activiteiten’. |
Samenvatting (Bron) | TVL. Referentieperiode. Uitleg ‘start van de activiteiten’. Artikel 3, derde lid, van de TVL. Beroep gegrond. |
Pagina | |
Uitspraak | ECLI:NL:CBB:2021:845 |
Artikel aanvragen | Via Praktizijn |