Nederlands Juristenblad

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Juristenblad
Datum 10-11-2021
Aflevering 38
RubriekVooraf
TitelToetsing aan de Grondwet: uitweg of uitvlucht?
CiteertitelNJB 2021/2810
SamenvattingEr zijn weinig juridische debatten denkbaar in Nederland waarop het stempel ‘grijsgedraaide plaat’ meer van toepassing is dan het debat over de opheffing van het verbod van toetsing van formele wetten aan de Grondwet.
Auteur(s)T. Barkhuysen
LinkVolledige tekst artikel (njb.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekWetenschap
TitelEen regeling voor ‘verantwoord draagmoederschap’?
CiteertitelNJB 2021/2811
SamenvattingMomenteel wordt draagmoederschap in Nederland ontmoedigd door de combinatie van een aantal strafbepalingen en de afwezigheid van een familierechtelijke regeling voor draagmoederschap. Dit ontmoedigingsbeleid heeft tot doel om misstanden rondom draagmoederschap en de opkomst van een voortplantingsmarkt tegen te gaan. Volgens de Staatscommissie Herijking Ouderschap schiet het bestaande ontmoedigingsbeleid echter zijn doel voorbij en zij beveelt aan om over te gaan op een meer pragmatisch draagmoederschapsbeleid. Het kabinet-Rutte III heeft deze aanbeveling overgenomen hetgeen resulteerde in de publicatie van het conceptwetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming. Ook de auteurs van dit artikel onderschrijven, net als het rapport van de Staatscommissie en het conceptwetsvoorstel, het ideaal van ‘verantwoord draagmoederschap’ op volledig vrijwillige en altruïstische basis maar zij zetten een aantal grote vraagtekens bij hoe ‘verantwoord’ het draagmoederschap zal zijn dat wordt gefaciliteerd via de voorgestelde regeling.
Auteur(s)B.C. van Beers , L.C. Bosch
LinkMeer over dit wetsvoorstel (internetconsultatie.nl)
LinkVolledige tekst artikel (vu.nl)
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelWet regulering sekswerk
CiteertitelNJB 2021/2812
SamenvattingNormalisering of marginalisering van sekswerk?
Auteur(s)L.E. Szuhai
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFocus
TitelAansprakelijkheid van de moeder bij onrechtmatige daden van de dochter
CiteertitelNJB 2021/2813
SamenvattingContractscrediteuren hebben met de beperkte aansprakelijkheid van de dochter ingestemd. Dat geldt niet voor onrechtmatige daadscrediteuren; zij zijn crediteur tegen hun wil. De regel voor contractscrediteuren kan hierdoor niet gedachteloos worden toegepast op onrechtmatige daadscrediteuren.
Auteur(s)J.L. Smeehuijzen
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekIn Memoriam
TitelIn memoriam mr. W.E. Haak
CiteertitelNJB 2021/2814
SamenvattingAfgelopen september overleed mr. Pim Haak, oud-president van de Hoge Raad. Oud-president Geert Corstens memoreert hem.
Auteur(s)G.J.M. Corstens
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekReactie
TitelEen wettelijke vaccinatieplicht?
CiteertitelNJB 2021/2815
SamenvattingIn zijn artikel ‘Vaccineren: keuzevrijheid of plicht volgens het EHRM?’ roept Aart Hendriks de overheid op om, als onvoldoende mensen zich laten vaccineren tegen COVID-19, andere maatregelen te treffen: ‘van indringende vaccinatiecampagnes tot een vaccinatieplicht’. Dit artikel vraagt om reactie.
Auteur(s)F. Stadermann
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekNaschrift
TitelEen wettelijke vaccinatieplicht? Zo gek nog niet
CiteertitelNJB 2021/2816
SamenvattingStadermann en ik zijn beiden van mening dat de seinen op rood staan. Maar we hebben het dan over verschillende waarschuwingssignalen. Stadermann vreest een vaccinatieplicht. Hij wijst dit af op grond van juridische en medische argumenten. Ik maak me juist zorgen over de volksgezondheidsdreiging uitgaande van niet-gevaccineerden.
Auteur(s)A.C. Hendriks
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 01-07-2021, 56176/18
CiteertitelNJB 2021/2817
SamenvattingCase of Association Burestop 55 and others v. France. Organisaties komen op tegen bouw opslag radio-actief afval. Schending art. 6 lid 1 EVRM. Recht op informatie over milieurisico’s; informatie moet eerlijk, accuraat en voldoende zijn. Geen schending art. 10 EVRM.
UitspraakECLI:CE:ECHR:2021:0701JUD005617618
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - EHRM
TitelEHRM, 28-10-2021, 52374/15
CiteertitelNJB 2021/2818
SamenvattingCase of Bancók and László Magyar (No. 2) v. Hungary. Art. 6 EVRM. Onpartijdig gerecht. Twijfel aan objectieve onpartijdigheid. Geen gebrek subjectieve onpartijdigheid.
UitspraakECLI:CE:ECHR:2021:1028JUD005237415
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2819
SamenvattingIs sprake van medeplegen, nu verdachte niet de uitvoeringshandelingen heeft verricht die hij volgens tevoren gemaakt plan zou plegen?
Samenvatting (Bron)Medeplegen invoer cocaïne in partij olijfolie (art. 2.A Opiumwet). Bewijsklachten medeplegen. Is sprake van medeplegen, nu verdachte niet de uitvoeringshandelingen heeft verricht die hij volgens tevoren gemaakt plan zou plegen? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2014:3474, HR:2015:718 en HR:2016:1316 m.b.t. afbakening tussen medeplichtigheid en medeplegen. Opvatting dat enkele omstandigheid dat verdachte niet uitvoeringshandelingen heeft verricht die hij volgens tevoren gemaakt plan zou plegen, met zich zou brengen dat geen sprake meer kan zijn van voor medeplegen vereiste bijdrage van voldoende gewicht aan delict, vindt geen steun in het recht vindt. Hof heeft o.b.v. b.m. en in bewijsoverweging opgesomde vaststellingen geoordeeld dat verdachte bij uitvoering van verschillende handelingen die als doel invoer van cocaïne hadden, bewust en nauw heeft samengewerkt met mededaders. Volgens hof was immers sprake van handelen overeenkomstig tevoren gemaakt gezamenlijk plan, met voor elk van mededaders duidelijke rolverdeling. Daarbij was onderlinge afstemming tussen verdachte en mededaders, i.h.b. ook in de aan het verzenden voorafgaande fase, cruciaal. Verdachte heeft dus uiteindelijk een voor totstandkoming van strafbaar feit cruciale rol vervuld. Dat oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat verdachte op moment dat cocaïne daadwerkelijk in Nederland werd ingevoerd de hem toebedachte rol, te weten niet deugdelijk controleren en niet onderscheppen van pakket cocaïne, niet heeft uitgevoerd omdat cocaïne abusievelijk is vrijgegeven, doet daaraan niet af. Volgt verwerping. Samenhang met 19/04976, 19/04934, 19/05030 en 19/05072.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1564
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2820
SamenvattingKlacht omtrent niet-vervolging van de (demissionair) minister-president en de (demissionair) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in verband met vermeende misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.
Samenvatting (Bron)Beklag ex art. 12 Sv over de niet-vervolging van (demissionair) minister-president en (demissionair) minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor beweerdelijk gepleegde ambtsmisdrijven a.b.i. art. 76.1 RO. Hof heeft de zaak op voet van art. 13a Sv naar de HR verwezen op grond dat beklag betrekking heeft op ambtsmisdrijven. O.g.v. art. 119 Gw, art. 76.1 RO en art. 4.1 Wet ministeriële verantwoordelijkheid ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen staan (voormalige) ministers, staatssecretarissen en leden van Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven terecht voor HR. Opdracht tot vervolging t.z.v. die misdrijven kan slechts worden gegeven bij koninklijk besluit of bij besluit van Tweede Kamer (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BO01980). Nu hieruit volgt dat HR niet bevoegd is om opdracht te geven tot vervolging t.z.v. een door een minister gepleegd ambtsmisdrijf als door klager bedoeld, is beklag van klager kennelijk niet-ontvankelijk. Dit brengt mee dat oproeping van klager achterwege kan blijven. HR verklaart klager n-o in beklag.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1554
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2821
SamenvattingBeraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de art. 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, art. 422 lid 2 Sv: in casu is daarvan in voldoende mate sprake.
Samenvatting (Bron)(Poging tot) afpersing, meermalen gepleegd (art. 317 Sr), verkrachting (art. 242 Sr), brandstichting in cel (art. 157 Sr) en eenvoudige belediging van PI-medewerker (art. 266 Sr). TBS met dwangverpleging opgelegd. Beraadslaging in hoger beroep, art. 422.2 Sv. Heeft hof voldoende beraadslaagd n.a.v. onderzoek op eerdere inhoudelijke behandeling in h.b. (zaak is in h.b. 15 keer behandeld, waarvan 7 keer inhoudelijk), nu hof op die zitting door toenmalige raadsman van verdachte gevoerde verweren en ingenomen standpunten als niet gehandhaafd heeft beschouwd en (grotendeels) onbesproken heeft gelaten? Hof heeft overwogen (i) dat opvolgend raadsman in zijn pleidooi op latere tz. in h.b. alleen t.a.v. gevorderde tbs met dwangverpleging uitdrukkelijk heeft verwezen naar op eerdere tz. in h.b. door voormalige raadsman voorgedragen pleitnota, (ii) dat opvolgende raadsman voor het overige zelf verweer heeft gevoerd zonder zich uit te laten over verweren en standpunten van voormalige raadsman en (iii) dat hof die verweren en standpunten dan ook als niet gehandhaafd beschouwt. In deze overwegingen ligt als oordeel van hof besloten dat hof niet gehouden was om te responderen op verweren en standpunten van voormalige raadsman v.zv. opvolgend raadsman daar niet uitdrukkelijk naar had verwezen. Oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is in licht van procesgang in h.b. niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1419
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2822
SamenvattingToezending van de dagvaarding door tussenkomst van bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie: in dat geval geldt dat uit de stukken slechts hoeft te blijken dat die tussenkomst is ingeroepen maar niet dat aan het gedane verzoek is voldaan.
Samenvatting (Bron)Gewelddadige overval in 2010 in Wehl door Poolse verdachten. Voortgezette handeling medeplegen vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr) en medeplegen diefstal met geweld (art. 312.2.2 Sr) en voortgezette handeling medeplegen gijzeling (art. 282a.1 Sr) en medeplegen afpersing (art. 317.3 jo. 312.2.2 Sr). Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 588.2 (oud) Sv. Is dagvaarding in h.b. toegezonden aan het in appelakte vermelde adres van verdachte in Polen? In geval van toezending van dagvaarding door tussenkomst van bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie geldt dat uit stukken slechts hoeft te blijken dat die tussenkomst is ingeroepen maar niet dat aan gedane verzoek is voldaan. Indien evenwel aannemelijk is dat buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan verzoek, behoort rechter onderzoek ttz. te schorsen teneinde verzuim te doen herstellen (vgl. HR:2002:AD5163). In uitspraak hof ligt oordeel besloten dat verdachte behoorlijk is gedagvaard op adres in Polen. Dat oordeel is niet z.m. begrijpelijk. Immers, uit aan HR gezonden stukken blijkt niet dat uitreiking aan verdachte is geschied door toezending van mededeling door OM, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, v.zv. een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Uit stukken blijkt slechts dat ressortsparket een rechtshulpverzoek heeft opgesteld aangaande de uitreiking op Pools adres en daarover contact heeft gehad met internationaal rechtshulp centrum maar niet dat rechtshulpverzoek (al dan niet door tussenkomst van internationaal rechtshulpcentrum) aan bevoegde Poolse autoriteiten is aangeboden. HR verklaart betekening dagvaarding in h.b. nietig. CAG: anders.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1565
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2823
SamenvattingBeslagbeklag art. 552a en toepasselijkheid art. 552b Sv.
Samenvatting (Bron)Beklag, beslag ex art. 94 Sv op hond onder klaagster t.z.v. verdenking van dierenmishandeling door ex-partner van klaagster waarmee zij nog samenwoont. Bevoegdheid Rb. Is Rb bevoegd tot behandeling klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv, nu tegen vonnis waarbij inbeslaggenomen hond verbeurd is verklaard geen h.b. is ingesteld? HR ambtshalve: Uit door AG ingewonnen inlichtingen bij Rb blijkt dat hond waarvan klaagster teruggave verzoekt bij vonnis van Rb in strafzaak tegen ex-partner is verbeurdverklaard. Tegen dit vonnis is geen h.b. ingesteld, zodat dit onherroepelijk is. Als gerecht dat bevoegd is tot afdoening van klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv constateert dat sinds indiening daarvan de betreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing t.l.v. ander zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, moet klaagschrift worden opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. Indien gerecht, gelet op art. 552b.2 Sv, niet bevoegd is tot behandeling van zo opgevat klaagschrift dient het te bepalen dat griffier stukken zal zenden naar tot die behandeling wel bevoegd gerecht (vgl. HR:1993:ZC9284). In dit geval is vonnis met daarin verbeurdverklaring van hond pas in cassatiefase van beklagzaak onherroepelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te gelden dat klaagschrift moet worden opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. HR zal met vernietiging van beschikking Rb zaak voor verdere afdoening en behandeling verwijzen naar het ex art. 552b.2 Sv bevoegde gerecht. HR vernietigt beschikking Rb en bepaalt dat stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar Rb. CAG (anders): Door verbeurdverklaring is beslag beëindigd, zodat klaagster niet in cassatieberoep kan worden ontvangen.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1559
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Hoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 15-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2824
SamenvattingRedelijke termijn; uitstel mondelinge behandeling wegens gedragingen (voormalige) gemachtigde.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Immateriële schadevergoeding; art. 8:25, lid 1, Awb; weigering van vennootschappen; redelijke termijn; uitstel mondelinge behandeling wegens gedragingen (voormalige) gemachtigde.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1512
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 06-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2825
SamenvattingEen met toepassing van art. 6:22 Awb gepasseerd gebrek vormt geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 17 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, voor zover hier van belang, [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast om alle voorzieningen die in ruimte B van de loods op het perceel aan [locatie] in Hoensbroek aanwezig zijn om die ruimte te gebruiken als bar te verwijderen en verwijderd te houden. [appellante] huurt een gedeelte van de loods ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten bestaande uit handel in bloemen, planten, zaden en tuinbenodigdheden en de verhuur van aanhangwagens. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoensbroek-Zuid" kent de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" toe aan het perceel waarop de loods is gevestigd. Op 4 december 2018 is het bedrijfsverzamelgebouw, waarvan de loods deel uitmaakt, gecontroleerd door de politie, de belastingdienst en de gemeente Heerlen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:2225
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 06-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2826
SamenvattingIn het kader van een judiciële lus moet bij toepasselijkheid van de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag om omgevingsvergunning in beginsel eerst bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan voordat bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 7 april 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond opnieuw aan [vergunninghouder], initiatiefneemster van [bedrijf], een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een rijhal met paardenstalling en bijbehorende voorzieningen op het adres [locatie] te Roermond. Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. [appellant A] en anderen hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft ingestemd met hun verzoek om met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht rechtstreeks beroep in te stellen bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan op het beroep van [appellant A] en anderen. Bij uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2623, heeft de Afdeling het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de rechtbankuitspraak gedeeltelijk vernietigd en het besluit van 12 december 2017 vernietigd.
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:2218
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Raad van State
TitelRaad van State 13-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2827
SamenvattingDe specifieke rechtsgrondslag voor het toepassen van bestuursdwang in art. 5:31a Awb verschilt van de grondslag van een verzoek om handhaving door oplegging van een last onder dwangsom of bestuursdwang.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 26 september 2019 heeft [appellant] het college verzocht om handhaving ten aanzien van nieuwe illegale bouwactiviteiten op het perceel [locatie A] te Mierlo, middels het opleggen van een nieuwe last onder dwangsom. In dezelfde brief heeft [appellant] het college verzocht om een eerder opgelegde last met betrekking tot bestaande overtredingen op het perceel [locatie A] uit te voeren door over te gaan tot het invorderen van verbeurde dwangsommen. Voorts heeft [appellant] het college verzocht om een eerder opgelegde last onder bestuursdwang met betrekking tot het perceel [locatie A] uit te voeren (hierna: de brief van 26 september 2019).
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:2284
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - Centrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 12-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2828
SamenvattingBijstand. Toekenning aanvraag bijzondere bijstand voor maandelijkse kosten van bewindvoering.
Samenvatting (Bron)Toekenning aanvraag bijzondere bijstand voor maandelijkse kosten van bewindvoering. Hoogte toekenning. Draagkracht. Het inkomen uit studiefinanciering wordt aanmerking genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud. De tot de studiefinanciering behorende component ‘rentedragende lening’ moet bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking moet worden genomen. Deze component is namelijk een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, PW omdat daarover redelijkerwijs kan worden beschikt. Dit betekent dat het niet afsluiten van een rentedragende lening - met als gevolg daarvan een lagere draagkracht - niet kan worden afgewenteld op de bijstand.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:2523
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2829
SamenvattingRedelijke termijn eindigt bij kennisname van besluit dat strekt tot geheel tegemoetkomen aan belanghebbende.
Samenvatting (Bron)Redelijke termijn eindigt bij kennisname van besluit dat strekt tot geheel tegemoetkomen aan belanghebbende: geen spanning en frustratie meer. Op afzonderlijk verzoek om vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn moet binnen een jaar worden beslist. Een ongegrond verklaard verzet telt daarbij niet mee.
UitspraakECLI:NL:CBB:2021:957
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak - College van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 19-10-2021
CiteertitelNJB 2021/2830
SamenvattingVaststelling door NZa van een vaste grens (budget) voor de acute geestelijke gezondheidszorg voor de regio Amsterdam en omgeving voor het jaar 2020.
Samenvatting (Bron)Vaststelling door NZa van een vaste grens (budget) voor de acute geestelijke gezondheidszorg voor de regio Amsterdam en omgeving voor het jaar 2020. Het College overweegt dat hoewel het budget wettelijk de vorm heeft van een tarief, inhoudelijk eerder sprake is van een beschikbaarheidbijdrage, omdat het budget is bedoeld om de beschikbaarheid van bedden en personeel voor de opvang van acute psychiatrische patiënten te waarborgen. Het College overweegt voorts dat NZa verantwoordelijk is voor de beoordeling of het aangevraagde tarief voldoet aan het vereiste van kostendekkendheid. Appellante heeft zich -mede door een brief van NZa die een reactie was op haar eerdere eenzijdige aanvraag- genoodzaakt gezien om een tweezijdige aanvraag mee te ondertekenen, omdat zij (terecht of ten onrechte) vreesde te weinig geld te hebben om alle aanbieders van acute zorg in de regio te kunnen betalen. Het College is van oordeel dat NZa het budget niet conform die tweezijdige aanvraag heeft mogen vaststellen, nu NZa een inhoudelijke beoordeling van de kostendekkendheid van het aangevraagde budget achterwege heeft gelaten. Daarbij was het aangevraagde budget feitelijk eenzijdig opgesteld door de zorgverzekeraar, op basis van het door Zorgverzekeraars Nederland gehanteerde rekenmodel. Door uit te gaan van een landelijk budget en dat volgens een bepaalde verdeelsleutel over de 28 regio’s te verdelen ontstond per regio een van te voren vaststaand budgetplafond. Die manier van bepalen van het budget verdraagt zich echter niet met de wijze waarop op grond van de Beleidsregel acute psychiatrische hulpverlening het budget moet worden berekend. Beroep gegrond.
UitspraakECLI:NL:CBB:2021:950
Artikel aanvragenVia Praktizijn