Nederlandse Jurisprudentie (NJ)

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie (NJ)
Datum 20-12-2021
Aflevering 51
RubriekEHRM
TitelEHRM, 15-06-2021, 62903/15
CiteertitelNJ 2021/382
SamenvattingRecht op leven. Vermoeden ernstig huiselijk geweld. Heeft de overheid voldoende maatregelen getroffen om te voldoen aan de positieve verplichting om het recht op leven van echtgenote en kinderen te beschermen? Geen schending art. 2 EVRM.
AnnotatorB.E.P. Myjer
UitspraakECLI:CE:ECHR:2021:0615JUD006290315
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekEHRM
TitelEHRM, 27-07-2021, 72631/17
CiteertitelNJ 2021/383
SamenvattingEerlijk proces. Aanwezigheidsrecht in hoger beroep. Aanhoudingsverzoek ten onrechte afgewezen. Schending art. 6 EVRM.
AnnotatorB.E.P. Myjer
UitspraakECLI:CE:ECHR:2021:0727JUD007263117
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHvJ EU
TitelHvJ EU 25-11-2020, C-269/19
CiteertitelNJ 2021/384
SamenvattingVerzoek om een prejudiële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) bij beslissing van 27 februari 2019.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 november 2020.#Banca B. SA tegen A.A.A.#Verzoek van de Curte de Apel Cluj om een prejudici?le beslissing.#Prejudici?le verwijzing - Consumentenbescherming - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Richtlijn 93/13/EEG - Gevolgen van de vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding - Vervanging van het oneerlijk beding - Berekeningswijze van de variabele rentevoet - Toelaatbaarheid - Verwijzing van partijen naar onderhandelingen.#Zaak C-269/19.
AnnotatorC.M.D.S. Pavillon
UitspraakECLI:EU:C:2020:954
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 24-09-2021
CiteertitelNJ 2021/385
SamenvattingWvggz. Wijziging zorgmachtiging (art. 8:12 lid 5 Wvggz); welke documenten over te leggen?; aanvullende medische verklaring; advies geneesheer-directeur in zin art. 8:12 lid 3 Wvggz.
Samenvatting (Bron)Wvggz. Wijziging zorgmachtiging (art. 8:12 Wvggz). Over te leggen stukken. Aanvullende medische verklaring vereist?
AnnotatorJ. Legemaate
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1357
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 08-10-2021
CiteertitelNJ 2021/386
SamenvattingWvggz. Zorgmachtiging na tbs-maatregel op voet art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg en art. 6:5, onder a, Wvggz; zorgmachtiging voor (vrijwel) alle vormen verplichte zorg voor maximale duur. Motiveringsplicht.
Samenvatting (Bron)Wvggz. Zorgmachtiging (o.g.v. art. 2.3 lid 1 Wet forensische zorg en art. 6:5, onder a, Wvggz) voor vrijwel alle vormen van verplichte zorg voor maximale duur. Motiveringsplicht.
AnnotatorJ. Legemaate
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1475
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-11-2021
CiteertitelNJ 2021/387
SamenvattingProcesrecht. Caribische zaak. Mocht hof voorbijgaan aan aanbod tot horen partij als getuige? Art. 145 lid 4 Rv Curaçao.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Caribische zaak (Curaçao). Mocht hof voorbijgaan aan aanbod tot horen van partij als getuige? Art. 145 lid 4 Rv Curaçao.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1772
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-11-2021
CiteertitelNJ 2021/388
SamenvattingCaribische zaak. Procesrecht. Reformatio in peius.
Samenvatting (Bron)Procesrecht. Caribische zaak. Verdeling nalatenschap. Reformatio in peius door gedeeltelijke bevestiging vonnis gerecht?
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1758
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (civiele kamer)
TitelHoge Raad 26-11-2021
CiteertitelNJ 2021/389
SamenvattingProcesrecht. Verbetering kennelijke fout in uitspraak (art. 31 Rv); vereisten. Afdoening door Hoge Raad.
Samenvatting (Bron)Personen- en familierecht. Kinderalimentatie. Verbetering kennelijke fout? Art. 31 Rv. Ingangsdatum kinderalimentatie. Hoge Raad doet zelf af.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1769
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 15-06-2021
CiteertitelNJ 2021/390
SamenvattingGeen schending nemo tenetur-beginsel indien naleving verplichting van art. 8 lid 1 Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren tot verstrekking van informatie m.b.t. mogelijk misbruik van geregistreerde stoffen om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen bijdraagt tot verdenking. Dit neemt niet weg dat art. 6 EVRM en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het EHRM en de HR kunnen meebrengen dat verstrekte informatie niet mag worden gebruikt voor het bewijs van een door de verstrekker begaan strafbaar feit, v.z.v. die informatie een door hem afgelegde verklaring betreft.
Samenvatting (Bron)Niet voldoen aan in Verordening (EG) nr. 273/2004 opgenomen plicht tot informatieverstrekking door geen melding te doen van verdachte transactie van 4.000 liter zoutzuur (stof die vaak voor illegale vervaardiging van verdovende middelen wordt gebruikt), art. 2.a Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Is meldingsplicht genoemd in art. 8 Verordening en art. 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën in strijd met nemo tenetur-beginsel? Hof heeft geoordeeld dat verdachte als marktdeelnemer o.g.v. art. 8.1 Verordening de verplichting had tot verstrekking van informatie m.b.t. mogelijk misbruik van geregistreerde stoffen om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen maar dat hij niet aan die verplichting heeft voldaan. Hof heeft verder geoordeeld dat veroordeling wegens niet-nakomen van deze verplichting tot verstrekken van informatie geen schending van nemo tenetur-beginsel oplevert. Daarbij heeft het betrokken dat deze verplichting al bestond op moment dat nog geen sprake was van verdenking van enig strafbaar feit of “criminal charge” in de zin van art. 6 EVRM. ’s Hofs oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat als die verplichting wel wordt nageleefd het gevolg daarvan kan zijn dat verdenking ontstaat t.z.v. overtreding van Opiumwet, nu verplichting om bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van voorval a.b.i. art. 8.1 Verordening ertoe strekt het door Verordening beoogde toezicht mogelijk te maken en bevoegde instanties in staat te stellen hun controle- en toezichtstaken uit te oefenen. Omstandigheid dat naleven van verplichting van art. 8.1 Verordening ertoe kan bijdragen dat jegens degene die bevoegde autoriteiten van voorval in kennis heeft gesteld verdenking ontstaat, behoeft aan vervolging en veroordeling t.z.v. niet-naleven van deze verplichting niet in de weg te staan. HR merkt op dat art. 6 EVRM en daarop betrekking hebbende rechtspraak van EHRM kunnen meebrengen (mede gelet op zwaarte van de op het opzettelijk niet-naleven van art. 8.1 Verordening gestelde straf) dat o.g.v. deze bepaling verstrekte informatie niet mag worden gebruikt voor bewijs van een door verstrekker van die informatie begaan strafbaar feit, v.zv. die informatie een door hem afgelegde, al dan niet in document vervatte, verklaring betreft (vgl. EHRM nr. 19187/91, HR:2006:AV1141 en HR:2010:BL0666). Daarmee is gewaarborgd dat vervolging wegens niet-naleven van verplichting van art. 8.1 Verordening aan nemo tenetur-beginsel geen afbreuk zal doen (vgl. over belang van deze waarborg EHRM nr. 19235/03 en EHRM nr. 11663/04). Volgt verwerping.
AnnotatorJ.M. Reijntjes
UitspraakECLI:NL:HR:2021:849
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 02-11-2021
CiteertitelNJ 2021/391
SamenvattingBewijs van (voorhanden hebben van) busje pepperspray. Uitkeringsfraude door verzwijgen criminele inkomsten: geen schending nemo-teneturbeginsel. Art. 227b Sr geen specialis t.o.v. art. 225 Sr.
Samenvatting (Bron)Voorhanden hebben busjes pepperspray (art. 26.1 WWM) en valsheid in geschrift m.b.t. uitkeringsformulieren en salarisspecificatie (art. 225.1 Sr). 1. Bewijsklacht t.a.v. voorhanden hebben busjes pepperspray. Zijn busjes pepperspray bestemd voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof? 2. Schending nemo tenetur-beginsel door aan bewezenverklaring van valsheid in geschrift mede ten grondslag te leggen dat verdachte ten onrechte geen melding heeft gemaakt van inkomsten uit strafbare feiten? 3. Specialiteit in de zin van art. 55.2 Sr. Moet art. 227b Sr worden aangemerkt als bijzondere strafbepaling t.o.v. art. 225.1 Sr? Ad 1. Voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof a.b.i. art. 2.1.II.6 WWM zijn voorwerpen die naar hun aard bestemd zijn voor het treffen van personen met een dergelijke stof (vgl. t.a.v. art. 2.1.II.7 WWM, HR:2009:BG7763). Opvatting dat uitsluitend sprake kan zijn van een voorwerp a.b.i. art. 2.1.II.6 WWM als is vastgesteld dat het tlgd. voorwerp een giftige, verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof bevat, is onjuist. Het gaat er immers om of het een voorwerp betreft dat naar zijn aard bestemd is om personen te treffen met een dergelijke stof. De enkele omstandigheid dat een voorwerp mogelijk niet een zodanige stof bevat, brengt niet met zich dat die bestemming ontbreekt. In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering volgt dat op elk van de aangetroffen busjes was vermeld dat het “pepperspray/(Oleoresin) Capsicum” betrof, en verdachte en zijn vrouw ieder hebben verklaard dat zij ter bescherming deze busjes pepperspray voorhanden hadden, is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd. Dat op een van de op 16-12-2011 aangetroffen busjes als houdbaarheidsdatum 31-12-2010 is vermeld, doet daaraan niet af. Ad 2. Blijkens de bewijsvoering heeft verdachte, toen hij aanspraak maakte op een uitkering ex WWB, in de daarbij vereiste “inkomensverklaring WWB” telkens op de vraag of hij inkomsten genoot als antwoord “Neen” opgegeven, terwijl verdachte op dat moment wel inkomsten genoot, zodat de gegeven antwoorden in strijd met de waarheid waren. De enkele omstandigheid dat hof in de bewijsvoering daarbij tot uitdrukking heeft gebracht dat die inkomsten mede “inkomsten uit criminele activiteiten en het witwassen van gelden” betroffen, brengt niet met zich dat het recht van verdachte om zichzelf niet te belasten van zijn betekenis is ontdaan. Ad 3. Opvatting dat strafbepaling van art. 227b Sr zich t.o.v. art. 225.1 Sr, waarop het tlgd. is toegesneden, verhoudt als een bijzondere tot een algemene strafbepaling, in die zin dat in een geval als het onderhavige uitsluitend art. 227b Sr mag worden toegepast, is onjuist. Art. 227b Sr bevat niet alle bestanddelen van art. 225.1 Sr, terwijl wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor opvatting dat art. 227b Sr niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van art. 55.2 Sr. Volgt verwerping.
AnnotatorJ.M. Reijntjes
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1624
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 12-10-2021
CiteertitelNJ 2021/392
SamenvattingWitwassen? De door de verdachte ontvangen geldbedragen zijn niet ‘afkomstig’ uit valsheid in geschrift in de zin van art. 420bis en 420ter Sr.
Samenvatting (Bron)Gewoontewitwassen (art. 420bis en 420ter Sr). Zijn salarisbetalingen o.g.v. een fictief dienstverband t.b.v. de verkrijging van een hypotheek afkomstig uit valsheid in geschrift? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:572 m.b.t. vraag wanneer voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf a.b.i. art. 420bis en 420ter Sr. Het hof heeft zijn oordeel dat de salarisbetalingen die verdachte heeft ontvangen en waarop de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen zien ‘afkomstig’ waren uit valsheid in geschrift kennelijk gebaseerd op de omstandigheid dat de betaling van dit salaris samenhing met het beoogde gebruik van valse geschriften, waaronder een valse werkgeversverklaring. Mede gelet op wat is vooropgesteld, is die enkele samenhang (die in wezen erop neerkomt dat die betalingen steun moesten bieden aan de valse opgaven in die geschriften) niet toereikend voor oordeel dat de door verdachte ontvangen geldbedragen ‘afkomstig’ zijn uit die valsheid in geschrift. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 19/01900 en 19/01840.
AnnotatorW.H. Vellinga
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1491
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad (strafkamer)
TitelHoge Raad 23-11-2021
CiteertitelNJ 2021/393
SamenvattingOordeel dat verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep ontoereikend gemotiveerd gelet op verweer dat termijn verontschuldigbaar is overschreden.
Samenvatting (Bron)Schuldheling, art. 417bis Sr. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b., omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.b Sv. Hof gaat niet in op verweer dat verdachte ervan uitging dat hij rechtsgeldig hoger beroep had ingesteld door tegen Pr te zeggen dat hij hoger beroep instelt. HR: Als duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, moet de rechter bij verwerping daarvan uitdrukkelijk de redenen van die beslissing geven (vgl. HR:2005:AR3700). Oordeel van het hof is, gelet op wat door en namens verdachte naar voren is gebracht, niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Annotator Redactionele aantekening
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1742
Artikel aanvragenVia Praktizijn